nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 27 september 1995
In deze brief treft u een toelichting op de nota «De school als
lerende organisatie», geagendeerd voor het overleg van de vaste commissie
voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op 2 oktober. Tevens bevat deze brief
mijn reactie op het briefadvies over expertisecentra funderend onderwijs van
de Adviesraad voor het Onderwijs (ARO). Bijgevoegd is het advies van de Onderwijsraad
over het beleidsplan «Een impuls voor het basisonderwijs»1. Tevens is bijgevoegd een rapport van het onderzoek «De
inbreng van ouders en leerlingen op school», dat Regioplan in opdracht
van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft uitgevoerd1. De resultaten van dit onderzoek zijn van
belang voor de bespreking van «De school als lerende organisatie».
Een verslag van de bespreking van deze nota in het Onderwijsoverleg po/vo
is eveneens bijgevoegd.1
De school als lerende organisatie
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft de nota
«De school als lerende organisatie» aan de agenda van het nota-overleg
over «Een impuls voor het basisonderwijs» op 2 oktober aanstaande
toegevoegd.
De beschrijving in deze nota van de wijze waarop in de onderwijspraktijk
vorm gegeven kan worden aan kwaliteitszorg is met name bedoeld voor scholen.
In het najaar zal over dit onderwerp een conferentie worden belegd om te bezien
hoe scholen kwaliteitszorg in de praktijk oppakken en hoe zij daarbij ondersteund
kunnen worden.
In «De school als lerende organisatie» wordt op verscheidene
plaatsen verwezen naar andere beleidstrajecten, zoals Een impuls voor het
basisonderwijs, Vitaal Leraarschap, Lokaal onderwijsbeleid, het Onderwijsvoorrangsbeleid,
Weer Samen Naar School, de invoering van Basisvorming en de herstructurering
van mavo/vbo en de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Over
deze trajecten vindt afzonderlijk overleg plaats met de Kamer.
Uit het Onderwijsverslag 1994 blijkt dat het onderwijsveld bij enkele
vernieuwingsprocessen een afwachtende houding inneemt. Er is behoefte aan
duidelijkheid over de koers die de rijksoverheid voorstaat met het onderwijs.
In dit licht hoop ik dat in het debat op 2 oktober helderheid kan worden gecreëerd
over de doelen die de rijksoverheid in en door het onderwijs wil realiseren
en de nieuwe wettelijke instrumenten die daarvoor in de nota worden voorgesteld,
te weten een wettelijke verplichting voor scholen om vorm te geven aan kwaliteitszorg
en de invoering van het schoolplan, de schoolgids en de klachtenregeling.
ARO-advies expertisecentra funderend onderwijs
Met dit advies bouwt de ARO voort op de aanbeveling in zijn advies «Ruimte
voor leren» om expertisecentra in te stellen voor taal, rekenen-wiskunde,
natuur en techniek, en mens en maatschappij. De expertisecentra zouden tot
taak moeten krijgen leraren te helpen bekwaamheden te ontwikkelen die nodig
zijn om het curriculum te realiseren. Volgens de ARO hebben leraren daarbij
hulp nodig van vakinhoudelijke en onderwijskundige specialisten. In het briefadvies
pleit de ARO ervoor deze «expertisecentra» de vorm van netwerken
te geven en bij de opzet bottom-up te werk te gaan.
Ik onderschrijf het pleidooi van de ARO voor een benadering van onderop.
Het op peil houden van expertise is in eerste instantie een zaak van betrokkenen
(leraren, opleidingen, verzorging en universiteiten). Het tot stand brengen
van netwerken van vakgenoten kan daarbij een belangrijke bijdrage leveren.
Waar nodig kan de overheid dit proces ondersteunen.
Voor rekenen-wiskunde fungeert het Freudenthal-instituut al als kristallisatiepunt
van een expertisenetwerk. Gezien de door de Commissie Evaluatie Basisonderwijs
geconstateerde knelpunten op het gebied van het taalonderwijs en gegeven het
voorwaardelijk karakter van taalbeheersing voor de resultaten op andere gebieden,
heb ik ervoor gekozen het onderwijs in de Nederlandse taal een impuls te geven
door instelling van een expertisecentrum taal. Daarbij heb ik gekozen voor
een centrum, omdat uit de ervaringen met de vernieuwing van het reken-wiskunde-onderwijs
is gebleken dat een dergelijk centrum een aanjaagfunctie kan vervullen bij
de door de ARO beoogde netwerkontwikkeling.
Er bestaan geen aanwijzingen dat ondersteuning vanuit de rijksoverheid
voor het opzetten van expertisenetwerken voor natuur en techniek en voor mens
en maatschappij nodig is.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos