21 517
Tropisch regenwoud

25 273
Houtcertificering en duurzaam bosbeheer

nr. 30
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ EN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 28 juni 1999

Mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Economische Zaken willen wij u hierbij informeren over de belangrijkste ontwikkelingen op het terrein van het internationale bosbeleid en enkele hiermee samenhangende aspecten van het nationale beleid met betrekking tot het duurzaam beheer van bossen en het gebruik van duurzaam geproduceerd hout. Waar relevant wordt per onderwerp aangegeven welke ontwikkelingen voor het komende jaar worden verwacht en welke acties de regering onderneemt. Op deze wijze geven wij gevolg aan het voornemen te komen tot een andere opzet van de rapportage en het jaarplan betreffende het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud, waarin de verbreding van de beleidsdoelstellingen tot alle bossen beter tot zijn recht komt. Wij verwijzen u in dit verband naar de brief van onze ambtsvoorgangers d.d. 1 september 1997 (LNV-97-520) en het verslag van het Algemeen Overleg inzake houtcertificering en duurzaam bosbeheer van 18 maart 1998 (TK, 1997–1998, 25 273, nr. 2).

In de komende regeringsnota betreffende het natuurbeheer zal het internationale en overigens ook het nationale bosbeleid worden geactualiseerd. In het kader van een nieuw programma internationaal natuurbeheer zal vervolgens een programmatische uitwerking van het internationale bosbeleid worden gepresenteerd.

De mondiale situatie van de bossen

De algehele toestand van de bossen in ogenschouw nemend moet de regering constateren dat er nog een lange weg te gaan is naar een situatie waarin wereldwijd gesproken kan worden van duurzaam bosbeheer.

Uit het onlangs door de FAO gepubliceerde rapport «State of the World's Forests 1999» blijkt dat de totale oppervlakte aan bosgebied op de wereld gedurende de laatste jaren met gemiddeld 11,3 miljoen hectare per jaar is afgenomen. De omvorming van bos in landbouwgrond en aantasting ten gevolge van infrastructurele werken zijn de voornaamste oorzaken van deze achteruitgang, die zich met name in de ontwikkelingslanden voordoet. Maar ook niet-duurzame oogst van (brand)hout, branden, overbegrazing, ziekten, droogtes, stormen en luchtverontreiniging hebben gedurende de afgelopen jaren een belangrijke rol gespeeld.

Niettemin is er volgens het FAO-rapport enige reden tot optimisme, omdat steeds meer landen maatregelen nemen om hun bossen te beschermen. Deze ontwikkeling wordt gestimuleerd door een groot aantal activiteiten gericht op behoud en duurzaam beheer van bossen, welke de afgelopen jaren zijn ontplooid in multilaterale kaders zoals het Intergouvernementele Bossenforum (IFF) van de VN Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD) en het bossenprogramma van het Biodiversiteitsverdrag. Voorts is er sprake van een groeiend bewustzijn van de rol van bossen in de bestrijding van klimaatverandering, dat in verscheidene landen aanleiding heeft gegeven tot maatregelen ter beperking van bosvernietiging.

De regering hecht veel belang aan de voortzetting van de internationale discussie over duurzaam bosbeheer. In de komende jaren zal daarbij meer nadruk moeten worden gelegd op de tenuitvoerlegging van de in die discussie verworven inzichten en de vertaling van beleidsactiviteiten naar concrete acties in het veld.

De Jaar 2000-doelstelling

In het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud van 1991 werd in het kader van de hoofdbeleidslijn IV (betreffende handel in tropisch hout) gesteld dat: «de regering van mening (is) dat vanaf 1995 het gebruik van tropisch hout beperkt zou moeten worden tot hout afkomstig uit landen/regio's met een bosbeleid en beheer gericht op bescherming en duurzame produktie». In 1994 is deze doelstelling in zoverre herzien dat de streefdatum in overeenstemming is gebracht met het internationaal geaccepteerde jaartal 2000 en dat de doelstelling, eveneens onder invloed van de internationale discussie, is uitgebreid tot alle, dus ook niet-tropisch hout.

Teneinde tussentijds te kunnen beoordelen in hoeverre de regeringsdoelstelling wordt gerealiseerd en eventuele beleidsaanpassingen gewenst zijn, heeft de regering begin 1998 besloten een tussentijdse evaluatie van de Jaar 2000-doelstelling te doen uitvoeren. Het onlangs gepubliceerde rapport van deze evaluatie, die werd uitgevoerd door het European Forest Institute, is ter kennisneming hierbij gevoegd.1

Het rapport geeft aan dat volgens een behoudende schatting van de onderzoekers momenteel ongeveer driekwart van de in ons land op de markt gebrachte hoeveelheid zaaghout, industrieel rondhout, panelen, papier en karton voldoet aan de Jaar 2000-doelstelling. Volgens de onderzoekers is het niet realistisch aan te nemen dat de doelstelling in 2000 geheel zal worden verwezenlijkt. Op grond van de ontwikkelingen in met name een aantal Europese landen (Scandinavië, Duitsland, Benelux) wordt echter de verwachting uitgesproken dat het aandeel van houtproducten op de Nederlandse markt dat uit duurzaam beheerde bossen afkomstig is de komende jaren verder zal toenemen.

Bij deze conclusies willen wij enkele kanttekeningen maken. Op de eerste plaats mag uit de cijfers niet worden geconcludeerd dat het merendeel van de bossen in de (exporterende) landen duurzaam wordt beheerd. Zoals het rapport aangeeft bestaan er grote regionale verschillen op dit punt. Zo lopen de ontwikkelingen in Afrika en Latijns-Amerika duidelijk achter bij die in de Europese landen. Voorts geeft het feit dat in een land sprake is van een uitgevoerd en gecontroleerd beleid gericht op bescherming en duurzame productie nog geen garantie dat alle bosbeheer op lokaal niveau in overeenstemming is met de vastgestelde normen of beleidscriteria. Dit laatste zou kunnen worden vastgesteld door middel van certificatie van duurzaam geproduceerd hout, maar, zoals eveneens blijkt uit het rapport, de hoeveelheid gecertificeerd hout op de Nederlandse markt is, ofschoon snel groeiend, vooralsnog zeer gering.

Niettegenstaande deze kanttekeningen heeft de regering de indruk dat in vele houtproducerende landen, met name in het ontwikkelde deel van de wereld, gedurende de laatste jaren goede voortgang is geboekt op het terrein van duurzaam bosbeheer en dat de tendens in de goede richting zich de komende jaren verder zal voortzetten. In het rapport wordt een aantal aanbevelingen geformuleerd voor verdere maatregelen. Deze betreffen zowel de beleidsformulering als nationaal bosbeheer, certificering en internationale inspanningen.

In het algemeen komen de aanbevelingen neer op een continuering, c.q. intensivering en verdere verbetering van bestaand beleid. Op de belangrijkste aanbevelingen betreffende de stimulering van het gebruik van duurzaam geproduceerd hout in ons land zal verderop in deze brief nader worden ingegaan.

De regering is voornemens in 2001 een beperkte, meer kwantitatief gerichte, evaluatie van de Jaar 2000-doelstelling te doen uitvoeren. Op grond van die evaluatie zal worden bezien of de doelstelling moet worden vervangen door een gelijksoortige nieuwe doelstelling, danwel door beleidsdoelstellingen die betrekking hebben op enerzijds de Nederlandse consumptie van bosproducten en anderzijds de bijdrage die ons land kan en wil leveren aan duurzaam bosbeheer in mondiaal verband.

Certificering

Na de publicatie in 1997 van de minimumeisen voor houtkeurmerken in de notitie «Houtcertificering en Duurzaam Bosbeheer» heeft de Stichting Keurhout op basis van de minimumeisen een toetsingsprocedure voor houtkeurmerken ontwikkeld. Daarmee werd het keurmerksysteem van de Stichting, waarin ca. 200 Nederlandse bedrijven deelnemen, operationeel en kwam er een eind aan de ontwikkelingsfase, waarin de overheid als waarnemer in de bestuursvergaderingen van de Stichting vertegenwoordigd was. Met de Stichting is afgesproken dat de toepassing van de minimumeisen door de Stichting wordt onderworpen aan een onafhankelijke evaluatie. Deze evaluatie zal naar verwachting tijdens de tweede helft van dit jaar worden uitgevoerd. Voorts zijn er mede op instigatie van de overheid afspraken gemaakt tussen de Stichting en de Forest Stewardship Council (FSC) om de mogelijkheden voor samenwerking te onderzoeken. In dit verband wordt momenteel een onderzoek afgerond, waarin de certificerings- c.q. labelingsschema's van beide instellingen met elkaar worden vergeleken.

Op het internationale vlak heeft Nederland in EU-kader actief bijgedragen aan het ontwikkelen van uitgangspunten voor een communautaire aanpak van de certificering van bos en hout. Voorts heeft de regering de Nederlandse inbreng gefaciliteerd in de werkgroep «Forest management» van de Internationale Standaardiseringsorganisatie (ISO). Het resultaat van de werkgroep is een publicatie waarin is aangegeven hoe de internationale norm ISO 14001 voor milieuzorgsystemen kan worden toegepast op het bosbeheer.

Geconcludeerd kan worden dat deze norm goed te combineren valt met normen die zich meer richten op de prestaties die binnen een bedrijfsproces of milieuzorgsysteem geleverd moeten worden, zoals die van de FSC. Toepassing van ISO 14001 in de bossector met behulp van deze ISO-publicatie levert een bijdrage aan het op grotere schaal realiseren van duurzaam bosbeheer en kan een belangrijke rol spelen bij verdere certificeringsactiviteiten.

Multilaterale activiteiten

In het onderstaande wordt een overzicht gegeven van de ontwikkelingen in de relevante internationale fora en de inzet van de regering dienaangaande.

CSD/IFF

Tijdens de tweede en derde bijeenkomst van het Intergouvernementele Bossenforum in het kader van de CSD (Genève, augustus 1998 en mei 1999) werd inhoudelijk verder gediscussieerd over enkele onderwerpen, waarover in het Bossenpanel, dat aan het Forum voorafging, geen overeenstemming kon worden bereikt, t.w. handel en milieu en de overdracht van milieuvriendelijke technologieën. Voorts werd gesproken over de mogelijkheden voor een juridisch bindend instrument voor alle bossen. De Nederlandse delegatie heeft er daarbij voor gepleit eerst tot overeenstemming te komen over de elementen van een regeling alvorens te gaan onderhandelen over de vorm ervan. Zoals het er thans naar uitziet zullen de feitelijke onderhandelingen in het Bossenforum pas tijdens de vierde en laatste bijeenkomst, die is voorzien voor februari 2000, worden afgerond. Nederland zal zich in de komende periode, behalve op het zojuist genoemde juridisch bindend instrument, vooral concentreren op het vraagstuk van de financiële middelen voor duurzaam bosbeheer, de bevordering van nationale bosprogramma's en de instelling van beschermde bosgebieden. De regering zal ernaar streven dat de discussie in de CSD op basis van het IFF-eindrapport in 2000 wordt afgesloten met duidelijke conclusies en concrete aanbevelingen.

FAO

De regering heeft waardering voor de wijze waarop de FAO haar rol in het kader van de VN Commissie voor Duurzame Ontwikkeling als task-manager voor de bossen heeft opgepakt, met name het voorzitterschap van de Inter Agency Task Force, die de werkzaamheden van UNEP, UNDP, ITHO, CIFOR (Center for International Forestry Research) en CBD (Convention on Biological Diversity) op het gebied van de bossen coördineert.

Verder ziet de regering als een belangrijke taak van de FAO de uitvoering van het Forest Resource Assessment, een wereldwijde inventarisatie van de bossen, die ongeveer eens in de tien jaar wordt uitgebracht. Tegen deze achtergrond heeft de FAO ook meegewerkt aan een door Nederland gefinancierde studie naar de behoefte aan informatie uit remote sensing technieken ten behoeve van het bosbeheer. Uit deze onlangs afgesloten studie blijkt dat de toegankelijkheid van reeds bestaande informatie een belangrijk knelpunt vormt. Met de FAO en enkele belangstellende landen zal worden gewerkt aan de verbetering van de informatiesystemen.

De FAO ondersteunt voorts ontwikkelingslanden bij het opstellen en uitvoeren van nationale bosprogramma's, die dienen als basis voor de planning en het beheer van de bossen. Specifieke activiteiten die de FAO met steun van Nederland uitvoert liggen op het gebied van onder meer bosbouwonderzoek, duurzame houtenergie en watershed management training.

UNEP

Naar aanleiding van de grote bosbranden die in 1998 in Indonesië en Brazilië hebben gewoed heeft de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan UNEP opdracht gegeven de coördinatie van de noodhulp op zich te nemen. Voor de uitvoering van deze taak werd een bestaande geïntegreerde eenheid van UNEP en het Office for the Co-ordination of Humanitarian Affairs aanzienlijk versterkt. Nederland heeft aan de bestrijding van de bosbranden bijgedragen door het beschikbaar stellen van expertise ten behoeve van het actieteam. De UNEP ziet het als haar taak in de toekomst meer aandacht te besteden aan het voorkomen en tijdig signaleren van potentiële calamiteiten.

ITHO

In 1996 besloot de Raad van de Internationale Tropisch Hout Organisatie (ITHO) de in 1990 vastgestelde criteria en indicatoren voor duurzaam bosbeheer bij te stellen op grond van gewijzigde inzichten over de elementen van bosbeheer. De bijstelling had mede ten doel de criteria en indicatoren bruikbaarder te maken voor het monitoren van de voortgang bij de realisering van de z.g. 2000-verplichting. Deze laatste houdt in dat de ledenlanden van de ITHO op zich hebben genomen om in het jaar 2000 nog slechts hout te verhandelen dat afkomstig is uit duurzaam beheerde bossen.

Tijdens de laatste zitting van de ITHO-Raad in mei/juni 1999 is een handboek voor de toepassing van de (herziene) criteria en indicatoren aanvaard, aan de hand waarvan de voortgang bij de totstandkoming van duurzaam bosbeheer beter gemeten zal kunnen worden. Voorts is op deze Raadszitting besloten de voortgang bij het realiseren van de 2000-verplichting te doen evalueren. Hierbij zullen zowel de inspanningen van de individuele landen als die van de ITHO worden geanalyseerd. Aan de consultants is voorts opgedragen op basis van hun bevindingen met aanbevelingen te komen voor de bevordering van de uitvoering van duurzaam bosbeheer. Het evaluatie-rapport met de aanbevelingen zal in april 2000 aan de ledenlanden van de ITHO worden toegezonden.

Klimaatverdrag

In het protocol onder het Klimaatverdrag (Kyoto, 1997) zijn afspraken gemaakt over het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Het zwaartepunt ligt daarbij op maatregelen aan de bron door het terugdringen van de emissies. In het Kyoto-protocol is vastgelegd dat de reductiedoelstelling voor de periode 2008–2012 een nettodoelstelling is. Dit betekent dat ook een koolstofvastlegging ten gevolge van bebossing of herbebossing mag meetellen voor het behalen van die doelstelling. Omgekeerd leidt een koolstofuitstoot ten gevolge van ontbossing tot een zwaardere emissiereductieinspanning. De in het Kyoto-protocol overeengekomen reductieverplichtingen zijn niet van toepassing op ontwikkelingslanden.

Het Kyoto-protocol bevat nog veel discussiepunten. Medio 2000 zal het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) een rapport uitbrengen, op basis waarvan de partijen van het Klimaatverdrag zullen besluiten hoe de activiteiten m.b.t. bossen onder het verdrag zullen worden meegerekend. Er zijn overduidelijke relaties tussen de nettobenadering van het Kyoto-protocol enerzijds en het beleid inzake natuur, bos en biodiversiteit anderzijds. De regering streeft ernaar dat aan deze relaties zodanige vorm wordt gegeven dat de verschillende beleidsterreinen elkaar wederzijds versterken.

Biodiversiteitsverdrag

In het kader van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (CBD) is de afgelopen jaren gewerkt aan het opstellen van een werkprogramma voor de bossen, die één van de belangrijkste componenten van de biologische diversiteit vormen.

Dit programma zal nog verder worden uitgewerkt op basis van de ecosysteembenadering. Doel van het programma is bevordering van het behoud en duurzaam gebruik van de bossen in het kader van nationale bos- en landgebruiksprogramma's met speciale aandacht voor de traditionele boskennis en de eerlijke verdeling van de opbrengsten van het bos. In het programma zal voorts gewerkt worden aan beschermde bosgebieden, de invulling van onderdelen van het IPF-actieprogramma en ondersteuning van het werk van het IFF. Nederland zal ontwikkelingslanden ondersteunen bij de invulling en uitvoering van dit werkprogramma.

Pan-Europees proces

Het proces in het kader van de Pan-Europese Bosbeschermingsconferenties is na de conferentie van Lissabon (1998) een nieuwe fase ingegaan. Er zijn verdere stappen gezet ten aanzien van de operationalisering van de criteria, indicatoren en richtlijnen voor duurzaam bosbeheer op het niveau van de bosbeheerseenheid. Dit betreft het versterken van de samenwerking tussen boseigenaren, het betrekken van alle relevante maatschappelijke groeperingen bij de beleidsontwikkeling op het terrein van duurzaam bosbeheer, het gebruikmaken van de mogelijkheden van duurzaam bosbeheer voor plattelandsontwikkeling en het onderkennen en erkennen van de diverse functies van bossen, inclusief behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit en het integreren daarvan in bosbeleid en -beheer.

Voorts is het werkprogramma voor het behoud en de verbetering van de biologische en landschapsdiversiteit in bosecosystemen vastgesteld. Dit werkprogramma is opgesteld in nauwe samenwerking met de ministersconferentie Environment for Europe en is een uitvloeisel van de Pan-Europese Biologische- en Landschapsdiversiteitsstrategie. Nederland is mede voortrekker bij de vorming van een pan-europees standpunt ten aanzien van beschermde bosgebieden. Nederland heeft tijdens de Lissabon-conferentie erop aangedrongen dat alle Europese landen een beleid ontwikkelen ten aanzien van beschermde bosgebieden.

Europese Unie

In november 1998 heeft de Europese Commissie haar eerste strategie voor de bescherming, het duurzaam beheer en de ontwikkeling van de bossen in de EU gepubliceerd. Doel van de strategie is vooral de nationale bosbouwprogramma's aan te vullen en de toepassing van de communautaire maatregelen op het terrein van de bossen te optimaliseren.

In de strategie wordt de nadruk gelegd op de multifunctionaliteit van bossen en wordt aangesloten bij de internationale verplichtingen die door de EU zijn aangegaan in het kader van de UNCED en de ministeriële conferenties over de bescherming van de bossen in Europa. De communautaire maatregelen ter uitvoering van de strategie worden geïntegreerd in de nieuwe programmering op het gebied van de plattelandsontwikkeling.

Hiernaast worden momenteel de mogelijkheden voor een gezamenlijk raamwerk voor de certificering van bos en houtproducten in de EU nagegaan. Voorts heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan voor verlenging van de verordening inzake het tropische bossenprogramma van de EU en een opzet gemaakt voor een aparte strategie op het terrein van bossen en ontwikkelingssamenwerking. De regering onderschrijft het grote belang van beide activiteiten en heeft hiervan blijk gegeven door een ambtenaar voor dit programma bij de Europese Commissie te detacheren.

Bilaterale activiteiten

Hieronder volgt een overzicht van de voornaamste bilaterale activiteiten van de regering op het gebied van de bossen in het kader van de ontwikkelingssamenwerking respectievelijk de samenwerking met de voor ons land belangrijkste tropisch hout producerende landen.

Ontwikkelingssamenwerking

In het kader van Ontwikkelingssamenwerking is verder invulling gegeven aan activiteiten gericht op het behoud en duurzaam gebruik van de tropische bosecosystemen.

Aan verdere uitwerking van het OS-beleid t.a.v. de bossen wordt gewerkt in de vorm van notities over bosproducten, duurzaam bosbeheer en bufferzones.

Het uitgavenpatroon voor bossen in ontwikkelingslanden van de afgelopen jaren is als volgt:

 199319941995199619971998
Totaal voor bossen10690113128176162
Tropisch regenwoud251533507487

In het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud is als target gesteld 150 miljoen gulden per jaar voor bossen, waarvan minimaal 1/3 in of ten behoeve van het tropisch regenwoud. De uitgaven voor regenwouden lopen nog steeds op en voldoen ruim aan de doelstelling. De participatie van de lokale bevolking in de besluitvorming en het beheer van bossen krijgt veel nadruk in het Nederlandse OS-beleid, waardoor de integratie van armoedebestrijding en duurzaam bosbeheer ook meer vorm krijgt. Een speciaal accent ligt hierbij op inheemse volkeren. De uitgaven voor overige activiteiten, die vooral gericht zijn op integratie van bomen in plattelandsgebruik, laten een teruggang zien van 102 miljoen in 1997 tot 75 miljoen in 1998.

De doelstellingen van het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud blijven ook in de nieuwe situatie met een beperkte landenlijst onverkort van kracht. In de structurele samenwerkingslanden zal daar waar de ontvangende overheid dat wenst, gaarne op dit terrein worden samengewerkt. In de drie landen waarmee een duurzaam ontwikkelingsverdrag is afgesloten, alsmede in de landen waarop de milieusamenwerking zich specifiek richt zal – voorzover deze voor de realisering van het Regeringsstandpunt relevant zijn – een actief beleid op dit terrein worden bevorderd. In landen waar onvoldoende vertrouwen in de overheid is voor een bilaterale samenwerking van overheid tot overheid zal worden gekozen voor een aanpak via het multilaterale of het niet-gouvernementele kader. Dit biedt voldoende mogelijkheden om de financiële doelstellingen te halen.

Certificering van bos en hout komt in de ontwikkelingslanden nog onvoldoende tot ontwikkeling. Hierdoor dreigen deze landen een achterstand in exportkansen op te lopen. Ondanks de steun aan lokale initiatieven is de voortgang beperkt, zoals onder meer blijkt uit het eerdergenoemde evaluatierapport.

De themadeskundigen op de diverse ambassades zijn sinds de herijking van het buitenlandse beleid verantwoordelijk voor het grootste deel van de bilaterale activiteiten.

In Azië wordt de aandacht geconcentreerd op een beperkt aantal landen. In Vietnam zijn de activiteiten na een aanvankelijk moeilijk begin goed op gang gekomen. In Nepal en de Filippijnen geven de inspanningen goede resultaten. Meer aandacht zal worden besteed aan de bossen in India en Bangladesh.

In Afrika blijkt het daadwerkelijk beschermen van het regenwoud moeilijk te zijn. In Kameroen, op welk land veel van de inspanningen geconcentreerd zijn, werkt de overheid onvoldoende mee om tot positieve resultaten te komen. De bosexploitatie leidt hier tot sterke degradatie van het regenwoud. Vanwege de uitblijvende resultaten is Kameroen van de landenlijst van Ontwikkelingssamenwerking afgevoerd.

In Latijns-Amerika wordt meer inhoud gegeven aan het regenwoudprogramma, hetgeen mede blijkt uit de samenstelling van de nieuwe landenlijst.

Voor de belangrijkste OS-regenwoudlanden wordt in het kader van landennotities gewerkt aan lange termijn planning en een meer sectorale samenhang in het programma.

Het RTR-kleine fondsen project, dat bij het Nederlands Comité voor IUCN is ondergebracht, laat zien dat met kleine initiatieven op lokaal niveau goede resultaten bereikt kunnen worden. De lokale bevolking wordt optimaal betrokken bij het behoud van het bos en wordt daardoor ook bewust van het belang ervan.

Het programma van de Stichting Tropenbos komt in een nieuwe fase. Het programma zal meer aansluiten op de nieuwe landenlijst van Ontwikkelingssamenwerking, zodat het onderzoek daadwerkelijk de beleidsvorming en activiteiten ondersteunt.

In de loop van dit jaar zullen de inspanningen van Ontwikkelingssamenwerking op het gebied van het tropisch regenwoud worden geëvalueerd.

Samenwerking met producentenlanden tropisch hout

In het kader van het in 1995 beëindigde Convenant Tropisch Hout is besloten tot samenwerking met de vier voor de Nederlandse markt belangrijkste producentenlanden op het terrein van de bevordering van de handel in hout, dat afkomstig is uit duurzaam beheerde bossen. Geconstateerd moet worden dat de inspanningen die in dit kader zijn gedaan niet in elk van de vier landen even succesvol zijn geweest. Het is sinds 1996 om verschillende redenen niet gelukt om met de autoriteiten van Kameroen en Gabon tot afspraken te komen over bijeenkomsten van de gezamenlijke werkgroepen. In het licht van deze ontwikkelingen zal de regering de mogelijkheden onderzoeken om particuliere initiatieven gericht op het bevorderen van duurzaam bosbeheer in deze landen te ondersteunen.

Met Indonesië zijn in september 1997 afspraken gemaakt voor een studie, waarbij onderzocht zal worden in hoeverre de door Indonesië ontwikkelde criteria en indicatoren voor duurzaam bosbeheer aansluiten op de minimumeisen, die de Stichting Keurhout hanteert voor het verlenen van een keurmerk aan gecertificeerd hout dat op de Nederlandse markt wordt aangeboden. Helaas is het tot op heden niet mogelijk gebleken de afspraak tot uitvoering te brengen. Recentelijk is Nederland ervan op de hoogte gesteld dat Indonesië en het FSC besloten hebben de mogelijkheden voor een wederzijdse erkenning van de basis voor certificering te onderzoeken. Indonesië lijkt nu eerst na dit onderzoek op de in het kader van de gezamenlijke werkgroep gemaakte afspraak te willen terugkomen.

Voor Maleisië is het onderzoek naar de aansluiting van de nationale criteria en indicatoren voor duurzaam bosbeheer op de door de Stichting Keurhout aangehouden minimumeisen wel uitgevoerd. Door een aanpassing van de Maleisische criteria en indicatoren sluiten deze nu aan op de minimumeisen. Geconstateerd kan dus worden dat de samenwerking met Maleisië op dit terrein tot succes heeft geleid. De verwachting bestaat dat op korte termijn zendingen gecertificeerd hout zullen worden ontvangen, die in aanmerking kunnen komen voor het keur van de Stichting Keurhout.

Nationaal beleid

In het onderstaande wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste ontwikkelingen in het nationale beleid betreffende het bosbeheer en het gebruik van duurzaam geproduceerd hout.

Bosbeleid in Nederland

Uit een evaluatie van het nationale bos-, natuur- en landschapsbeleid door de provincies en het Ministerie van LNV blijkt dat de sturingskracht en doorwerking van het beleid kunnen en moeten worden vergroot, onder andere door een integratie van het beleid voor natuur, bos en landschap, maar ook door het actualiseren van de afspraken met andere overheden en uitvoerende organisaties. Het Rijk zal zich meer richten op het sturen op hoofdlijnen en toetsen op resultaat. Provincies krijgen in de uitvoering een grotere eigen verantwoordelijkheid. Het particuliere natuurbeheer wordt geïntensiveerd.

Om uitwerking te geven aan de ambities van het LNV-beleidsprogramma Kracht en Kwaliteit wordt het beleid voor natuur, bos en landschap geactualiseerd in een nieuwe nota die komend najaar aan de Tweede Kamer zal worden gepresenteerd. De beleidsdoelen voor natuur, bos en landschap worden in deze nota geïntegreerd. De bestaande afspraken tussen rijk en provincies over het realiseren van de natuurdoelen worden op basis van de nota geactualiseerd. Wet- en regelgeving zullen in dat licht zonodig ook worden aangepast.

Ook vanuit het bedrijfsleven en de particuliere natuur- en milieuorganisaties zijn initiatieven genomen. Zo is er in het najaar van 1997 een werkgroep van de FSC van start gegaan om een standaard op te stellen voor duurzaam beheer van bossen in Nederland ten behoeve van de certificering van het beheer.

Aan de werkgroep nemen alle betrokkenen bij het Nederlands bosbeheer deel. De werkgroep heeft onlangs een concept-standaard opgesteld, welke vervolgens in een brede consultatieronde ter beoordeling is voorgelegd aan alle belanghebbenden. Door LNV is een financiële bijdrage verleend aan de werkzaamheden van de werkgroep.

Kleine bosbedrijven kunnen problemen ondervinden bij het implementeren van een certificeringssysteem, vooral door de relatief hoge kosten per hectare. In overleg met de sector zal dit jaar een onderzoek worden uitgevoerd naar de kosten en baten van certificering voor deze bedrijven en naar de mogelijkheden voor beperking van de kosten, bijvoorbeeld door groepscertificering.

Staatsbosbeheer is twee jaar geleden gestart met het laten certificeren van haar bossen op basis van de internationale normen van de FSC. Inmiddels is 56 000 ha, dat wil zeggen bijna tweederde van het totale bosareaal van Staatsbosbeheer, gecertificeerd.

Het streven is erop gericht in 2000 ook het resterende deel gecertificeerd te hebben.

Momenteel is Staatsbosbeheer de belangrijkste aanbieder van gecertificeerd hout dat in Nederland is geproduceerd.

Bevordering gebruik duurzaam geproduceerd hout

Het gebruik van duurzaam geproduceerd hout wordt door de regering bevorderd door middel van diverse instrumenten.

In het kader van het tweede plan van aanpak van het project Duurzaam Bouwen (DUBO) is het actieprogramma «20% meer hout in de bouw» geformuleerd, waarin de taakstelling is opgenomen om 20% meer hout in te zetten in de bouw. Al het hout dat wordt toegepast moet bij voorkeur afkomstig zijn uit duurzaam beheerde bossen. In het actieprogramma zijn 29 acties opgenomen die gericht zijn op stimulering van het houtgebruik; kennisontwikkeling, -verspreiding en imagoverbetering; verbetering van het ketenbeheer en productverbetering en innovaties. Behoudens op het vlak van verbetering van het ketenbeheer is met betrekking tot deze clusters een groot aantal activiteiten ontplooid. De verwachting is dat de activiteiten op het terrein van het ketenbeheer tegen het eind van dit jaar van start zullen gaan. Monitoring van dit programma zal in juni resulteren in een rapportage aan het programmabureau Duurzaam Bouwen.

Voorts wordt in het Nationaal Pakket Woningbouw en het Nationaal Pakket voor de Utiliteitsbouw de aanbeveling gedaan duurzaam geproduceerd hout toe te passen.

In het eisenpakket voor de verstrekking van de groene hypotheek (Groen Beleggen) is het gebruik van duurzaam geproduceerd hout opgenomen. Inmiddels is voor 4000 woningen een zogenaamde «groenverklaring» afgegeven. De belangstelling voor de groene hypotheek neemt sterk toe. Het instrument is dan ook te beschouwen als een krachtige stimulans voor het gebruik van duurzaam geproduceerd hout. De groene hypotheek is recentelijk geëvalueerd; over deze evaluatie zal binnenkort een brief aan de Tweede Kamer worden gezonden.

Met de toevoeging van de vijfde grondslag (milieu) aan de Woningwet is een wettelijke basis gelegd voor het stellen van bouwtechnische voorschriften uit het oogpunt van de bescherming van het milieu. Deze voorschriften zullen worden uitgewerkt via prestatie-eisen op gebouwniveau, welke eisen voor woningen zullen worden opgenomen in het Bouwbesluit en naar verwachting in 2000 van kracht zullen worden.

In de aanbevelingen van de Werkgroep Vergroening van het Fiscale Stelsel is de suggestie gedaan onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een fiscale stimulans voor zogenoemde duurzame ondernemers. In dit verband wordt momenteel onderzocht of ondernemers die duurzaam geproduceerd hout in hun producten verwerken voor een Duurzame Ondernemers Aftrek in aanmerking kunnen komen.

De Rijksgebouwendienst hanteert al geruime tijd een actief beleid ter bevordering van het gebruik van duurzaam geproduceerd hout bij de onder haar beheer staande onroerende goederen. Sinds het verschijnen van het Beleidskader Rijkshuisvesting 1999–2003 wordt hierbij uitgegaan van het Nationaal pakket voor de Utiliteitsbouw (Tweede Plan van Aanpak Duurzaam Bouwen). Hierin is als variabele maatregel opgenomen dat, indien hout wordt toegepast, bij voorkeur gebruik gemaakt moet worden van duurzaam geproduceerd hout.

Ook de Rijkswaterstaat hanteert als uitgangspunt van beleid dat bij haar civieltechnische werken terughoudendheid moet worden betracht in het gebruik van niet-duurzaam geproduceerd hout. In het kader van het Actieprogramma «20% meer (duurzaam geproduceerd) hout in de bouw» van het Tweede Plan van Aanpak Duurzaam Bouwen neemt de Rijkswaterstaat initiatieven in de vorm van pilotprojecten.

De regering acht het van groot belang voor duurzaam bosbeheer om de toegang van nieuwe houtsoorten tot de Nederlandse markt te vergemakkelijken.

Enkele jaren geleden is in opdracht van de ITHO met steun van de Nederlandse overheid onderzoek gedaan naar de toepassingsmogelijkheden van een honderdtal tropische houtsoorten. Met betrekking tot het KOMO-keur zal de overheid de mogelijkheden onderzoeken om het onderzoek ten behoeve van het verwerven van het KOMO-keur voor een beperkt aantal nieuwe houtsoorten geheel of gedeeltelijk te financieren.

Slotopmerking

Wij vertrouwen de Kamer met deze brief een overzicht te hebben gegeven van de belangrijkste ontwikkelingen betreffende het internationale en daarmee samenhangende nationale bosbeleid, alsmede de bevordering van het gebruik van duurzaam geproduceerd hout in ons land. Alles overziende zijn wij van mening dat met het tot nu toe gevoerde beleid belangrijke resultaten zijn geboekt. Wij achten het echter van belang dat het proces in de richting van duurzaam bosbeheer wereldwijd wordt bespoedigd. De regering wil hieraan een bijdrage leveren door het beleid op bepaalde onderdelen te intensiveren. Dit betreft met name de inzet in internationale fora, zowel op mondiaal als Europees niveau, mede op het terrein van de certificering van duurzaam geproduceerd hout. Daarnaast wil de regering speciale aandacht blijven besteden aan de bossen in het kader van de ontwikkelingssamenwerking en in dit verband onverkort vasthouden aan de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen zoals geformuleerd in het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud. Ten slotte zal het ingezette beleid ter bevordering van het gebruik van duurzaam geproduceerd hout onverminderd worden voortgezet.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

E. L. Herfkens


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven