21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 609 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 30 juni 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 1 april 2016 over het Kwartaaloverzicht Europese Consultaties op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken (kamerstuk 22 112, nr. 21047), over de brief van 6 april 2016 over de Antwoorden op vragen van de commissie over de Energieraad (informeel) op 10 en 11 april 2016 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 587), over de brief van 22 april 2016 over het Verslag Informele Energieraad 10-11 april 2016, de stand van zaken over de EU-onderhandelingen met betrekking tot de herziening van de aardgasverordening en de herziening van het besluit Intergouvernementele overeenkomsten (IGA’s) en over de Nederlandse en Europese situatie met betrekking tot gasopslagen en reactie op een rapport van het Court of Auditors en het risico van «stranded assets»(Kamerstuk 21 501-33, nr. 591), over de brief van 13 mei 2016, over het Fiche: Mededeling Indicatief programma op het gebied van kernenergie (Kamerstuk 22 112, nr. 2135) en over de brief van 25 mei 2016 over de Geannoteerde Agenda van de Energieraad op 6 juni 2016 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 600).

De vragen en opmerkingen zijn op 30 mei 2016 aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 29 juni 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

2

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

3

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

4

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

5

     

II

Antwoord / Reactie van de Minister

7

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Energieraad die op 6 juni 2016 plaats vindt onder Nederlands voorzitterschap in Luxemburg.

Zij lezen dat voorafgaand aan de Energieraad een verklaring ondertekend gaat worden die samenwerking op het gebied van energie in de Noordzee gaat verbeteren. Deze leden zien de Noordzee als belangrijk onderdeel van de transitie in energie.

In het AO behandelvoorbehoud op 30 maart jl. hebben de leden van de VVD-fractie reeds hun inbreng gegeven over de verschillende voorstellen vanuit de Europese Commissie. Zij danken de Minister voor de toegestuurde bijlage over de vraag hoe er in de Europese regelgeving wordt omgegaan met overeenkomsten met staatsbedrijven. Voor deze leden staat de markt voorop. Afspraken hierover in Europees verband dragen bij aan een goede werking van de Energie-Unie. Dit geldt ook voor een gezamenlijk programma op het gebied van kernenergie. Het rapport geeft een duidelijk beeld van de benodigde investeringen en marktkansen voor de nucleaire industrie. Door gezamenlijk hier in op te treden kan er volgens de leden van de VVD-fractie gezamenlijk gewerkt worden aan energievoorziening, medische isotopen en veiligheid. Zij vragen de Minister alle drie de onderwerpen te bespreken tijdens de Energieraad.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Energieraad op 6 juni 2016. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

Op de agenda staat onder andere de Verordening leveringszekerheid aardgas. Kan de Minister specifiek inzicht geven in de posities van (groepen) lidstaten, gezien de beperkte voortgang die de Minister verwacht op dit dossier? Wat is de voortgang met betrekking tot de gewenste mate van overheidsinterventie om leveringszekerheid te garanderen aangezien Noordwest-Europa het primaat bij de marktpartijen legt, terwijl lidstaten uit Oost-Europa geneigd zijn om de overheid een grote rol toe te bedelen? Kan de regering ook aangeven wat hierbij de positie is van de zuidelijke lidstaten? Kan de Minister aangeven hoe hij vanuit de Nederlandse voorzittersrol tijdens de komende Raadsvergadering de impasse zal proberen vlot te trekken terwijl de Minister ook het Nederlandse standpunt zal verdedigen, zoals onder andere vastgelegd in het BNC-fiche: Mededeling Indicatief programma op het gebied van kernenergie? In dit fiche staat dat de Minister de Europese Commissie op de in het fiche genoemde punten om duidelijkheid zal vragen. Is deze duidelijkheid inmiddels verkregen en zo ja, kan de Minister de antwoorden van de Commissie toelichten?

Er bestaat een Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012. Waarom is een dergelijke wet er niet voor strategische voorraadvorming van aardgasproducten? Welke investeringsbedragen zouden er beschikbaar moeten zijn om de transportinfrastructuur reverse flow te maken?

Op de agenda staan ook de intergouvernementele energie-overeenkomsten. Zijn er nog openstaande punten die eventueel een belemmering vormen voor het bereiken van een gemeenschappelijk Raadsstandpunt op dit dossier?

Welke landen vormen een blokkerende minderheid ten aanzien van de niet-bindende overeenkomsten en welke landen zijn tegen de ex-ante toets? Wat is de positie van Nederland als voorzitter hierbij, met het oog op de eigen (nationale) bezwaren tegen de niet-bindende overeenkomsten? Is de regering van plan deze bezwaren in te brengen bij de aankomende formele Energieraad? Vallen gascontracten van lidstaten met (staats)bedrijven van derde landen ook onder de ex-ante toets? Zo nee, waarom niet? Is het waar dat GazProm een verlengstuk is van de Russische staat? Vallen vernieuwingen en herzieningen van bestaande gascontracten ook onder het ex-ante toezicht? Een memorandum van overeenstemming kan toch ook bindende elementen bevatten en in die zin een gascontract lijken? Geldt dan ook de ex-ante toetsing?

Kan de Minister informatie verschaffen over de op handen zijnde triloog over de herziening van de Richtlijn Energielabelling, de Nederlandse positie en de wijze waarop dit dossier zal worden afgerond, zowel inhoudelijk als procedureel? Zijn er op dit terrein op dinsdag 24 mei jl. nog belangrijke amendement aangenomen in het Europees parlement?

Hoe verhoudt de Richtlijn Energielabelling zich tot de afspraken over energiebesparing van 22 december jl., in het kader van de Borgingscommissie van het SER Energieakkoord?

In hoeverre worden de splitsingsregels van het 3e Energiepakket uit 2009 nageleefd door de lidstaten? Kan de Minister een tabel geven met een overzicht van de drie splitsingsvormen van de hoogspanningsnetbeheerders en hoge druknetbeheerders van de 28 lidstaten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorstellen, maar hebben nog een enkele opmerking, met name over de «Raadpleging over het voorstel tot hervorming van de procedure voor de aanmelding door de lidstaten van nieuwe wettelijke eisen voor dienstverleners». Zij vernemen graag een meer inhoudelijke onderbouwing van de ingenomen positie door de Nederlandse vertegenwoordiging.

Deze leden vernemen graag wat het standpunt van Nederland is ten aanzien van het feit dat gesteld wordt dat wijzigingen vaak niet ambitieus genoeg zijn. Kan een en ander gelegen zijn in het feit dat de vorderingen op dat gebied- zoals gesteld in de tekst- inderdaad ongelijk verdeelt zijn over de lidstaten? Is het niet verstandiger, zo menen de leden van de SP-fractie, om eerst te bezien of er een wijze bestaat om met elkaar op een lijn te komen, in plaats dat er een scheiding ontstaat tussen verregaande koplopers en stevige achterblijvers? Heeft het voortjakkeren van een aantal koplopers niet juist in zich dat de onderlinge verschillen van lidstaten alleen maar meer zullen toenemen? Wat is leidend voor het Nederlandse standpunt: een stijging van 1,7% van het Europese bbp of een correct werkende Europese dienstenrichtlijn? Op welke wijze is de werking van de dienstenrichtlijn geëvalueerd? Op welke wijze is in kaart gebracht in welke lidstaat, een onderdeel van de richtlijn al dan niet functioneert en wat daarvan de oorzaken zijn? Wat houdt precies de procedure in die inhoudt dat de lidstaten de Commissie in kennis moeten stellen van nieuwe of gewijzigde regelgeving op het gebied van diensten? Wat gebeurt er vervolgensmet die in kennistelling? Wat gebeurt er met de eventuele op of aanmerkingen en de gestelde vragen? Hoe worden de Kamers der Staten-Generaal bij deze werkwijze betrokken? Hoe wordt voorkomen dat regels zich loszingen van democratische controle?

Welke landen blijven in gebreke bij kennisgevingen? Wat zijn de gevolgen hiervan? Staat er een sanctie op het kennisgeven van een regelgeving die al aangenomen is? Zo nee, gaat die sanctie er komen? Idem voor het toetsten van evenredigheid. Op welke wijze gaat bevordert worden dat maatregelen in de toekomst precies worden aangemeld en op welke manier wordt in kaart gebracht wat de gevolgen zijn van het niet aanmelden? Gaat de Nederlandse vertegenwoordiging pleiten voor een pas op de plaats zodat «een doeltreffende en preventieve handhaving van de dienstenrichtlijn in de toekomst wel mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze gaat Nederland werken aan een werkwijze waarop te garanderen is dat nieuwe en gewijzigde nationale regelgeving niet-discriminerend, gerechtvaardigd en evenredig is binnen alle lidstaten? Op welke terreinen is Nederland zelf in gebreke gebleven?

Waarom is er onder vraag 8 (pagina 6 van de «Raadpleging over het voorstel tot hervorming van de procedure voor de aanmelding door de lidstaten van nieuwe wettelijke eisen voor dienstverleners») gekozen voor het oneens zijn met een wachttermijn? Is het niet juist raadzaam om de Commissie en andere lidstaten en belanghebbenden(!) te laten reageren op wat er wordt voorgesteld? En waarom mag de commissie niet het recht hebben een gedetailleerd advies op te stellen? Is dit nu niet juist de verdieping die de huidige dienstenrichtlijn ontbeert? Waarom wordt er onder vraag 10 gekozen voor «het mogelijk maken van ingrijpende veranderingen van de nationale processen». Waarom houdt Nederland niet de lijn aan dat »het niet nodig is om de nationale processen te wijzigen omdat lidstaten de relevante nationale regelgevende maatregelen nu al aanmeldt»? Melden wij (nog) niet alle relevante nationale regelgeving aan? Zo ja, waarom doen wij dat dan niet? Waarom is er bij genoemde vraag 10 geen toelichting gegeven?

Kan met het ingrijpen door de Minister in de casus reactieve aanwijzing van de provincie Zuid-Holland en de vestiging van Decathlon in gedachten, gereflecteerd worden op de voorliggende inbreng? Is hierbij sprake ingrijpen op basis van opmerkingen vanuit andere lidstaten?

Is het waar dat in het huidige compromisvoorstel het land-van-oorsprong-beginsel is geschrapt? En dat in plaats daarvan nu omschreven is wanneer een land buitenlandse dienstverleners mag weigeren: op gronden van «sociaal beleid, consumentenbescherming, milieubescherming, publieke veiligheid en gezondheid». Wat is de definitie van de genoemde grondslagen? Wat zijn de voordelen en wat zijn de nadelen van het compromisvoorstel?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda van de Energieraad op 6 juni 2016. Hierover hebben deze leden nog enkele vragen.

Heeft de Minister opheldering gekregen van de Europese Commissie over openstaande vragen over de aardgasverordening? Zo ja, kan dit worden toegelicht?

Kan in verband met de presentatie van Eurocommissaris Canete worden toegelicht welk tijdspad de Minister verwacht voor de uitvoering van het klimaatakkoord met name voor de energiesector in verband met de toegezegde inspanningen voor 2030?

Kan een indicatie worden gegeven van het tijdspad betreffende discussie en verbeteringsvoorstellen voor de markt van medische isotopen, zo vragen de leden van de CDA fractie. Bent u bereid om op dit onderwerp verder het voortouw te nemen? Zo ja, wat wordt de follow-up van uw notitie? In hoeverre is voor de verbetering van de markt voor medische isotopen een commissievoorstel nodig?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks fractie hebben kennisgenomen van de stukken ter voorbereiding van de Energieraad op 6 juni 2016. Zij zijn verheugd dat er een politieke samenwerking wordt bezegeld met betrekking tot duurzame energie en infrastructuur op de Noordzee. Regionale samenwerking bij infrastructuur voor wind op zee is naar mening van deze leden van groot belang voor het halen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs, om minder afhankelijk te worden van import uit onbetrouwbare landen en om een alternatief te hebben voor aardgas. Het past ook in de visie op de Groen Energie Unie die de leden van de GroenLinks-fractie in 2014 hebben gepubliceerd. Wel vragen zij of de Minister meer inzicht kan verschaffen in wat de politieke samenwerking met betrekking tot infrastructuur en duurzame energie op de Noordzee inhoud?

Deze leden zijn ook benieuwd naar de uitkomsten van de lunchpresentatie over de uitkomst en opvolging van de klimaattop in Parijs. Zij zijn daarbij met name geïnteresseerd in de vraag hoe de forse inzet op gas te rijmen valt met de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs? Vergt het behalen van de doelstelling van het klimaatverdrag van Parijs niet juist een grotere inzet op energiebesparing en duurzame energie?

De leden van de GroenLinks-fractie blijven twijfels houden bij de door de Commissie gehanteerde prognoses van het gasverbruik, omdat er grote verschillen blijven bestaan tussen deze prognoses en de daadwerkelijke trend in het gasverbruik in de EU. Is de Minister bereid om dit punt te sprake te brengen en te verzoeken om herijking van de toekomstige gasverbruiken aan de reëele trends in gasvraag, zoals het Court of Auditors adviseerde? Deze leden wijzen daarbij ook op de onderzoeken van DNB (Tijd voor Transitie) en de European Systemic Risk Board (Too late, too sudden: Transition to a low-carbon economy and systemic risk) naar de risico’s van te late omschakeling naar een duurzame economie op de economische stabiliteit en waarde van investeringen in fossiele infrastructuur, zoals Nordstream II en andere infrastructurele projecten. Deelt de Minister de zorgen met betrekking tot risico’s van overinvestering in fossiele infrastructuur?

De verordening leveringszekerheid gas zet in op regionale samenwerking. Kan de Minister aangeven of de Europese Commissie inmiddels heeft aangegeven of rekening wordt gehouden met reeds bestaande samenwerkingsverbanden, zoals het pentalateraal gasplatform? Kan de Minister aangeven hoeveel laagcalorisch gas per jaar ten behoeve van commerciële opslag in de Nederlandse gasopslagen wordt opgeslagen en daar ten behoeve van verkoop en export wordt uitgehaald? Kan de Minister een overzicht geven van deze gasstromen, zowel opgeslagen als onttrokken, sinds het bestaan van de gasopslagen en uitgesplitst naar opslag? Hoeveel van het opgeslagen gas kan gebruikt worden binnen het zogenaamde Groningensysteem in verband met productievermindering uit het Groningenveld? Kan de Minister dit toelichten?

De Minister geeft aan dat er een blokkerende minderheid bestond tegen het voorstel voor intergouvernementele energieovereenkomsten. Kan de Minister aangeven welke landen een blokkerende minderheid vormen ten aanzien van de niet-bindende overeenkomsten en welke landen tegen de ex-ante toets zijn? Is de Minister bereid om over de Nederlandse bezwaren tegen de niet-bindende overeenkomsten heen te stappen als dit nodig is om tot een gemeenschappelijk Raadsstandpunt te komen op dit dossier?

De Minister geeft aan dat Nederland het Nucleaire Indicatieve Programma (PINC)-rapport verwelkomt, maar dat er wel op een aantal punten commentaar is. Het betreft dan correctie van feitelijke gegevens. Kan de Minister aangeven welke feitelijke gegevens dit betreft en wat volgens hem wel de juiste gegevens zijn?

Bij het bestuderen van het PINC-rapport hebben de leden van de GroenLinks-fractie zich verbaasd over de inschatting van de hoogte van de bouwkosten van nieuwe kerncentrales en de aannames daarbij. Zo gaat PINC uit van «overnight construction costs», terwijl kerncentrales momenteel meer dan 10 jaar kosten om te bouwen. Ook worden de bouwkosten bijna 50% lager ingeschat dan de kosten van de in aanbouw zijnde kerncentrales Olkiluoto en Flamanville, of de verwachte kosten voor Hinkley Point C. Behoort dit tot de feitelijke onjuistheden die de Minister wil corrigeren? Zo nee, kan de Minister aan de leden van de GroenLinks fractie toelichten hoe hij aankijkt tegen deze aannames en wat dit betekent voor het door de Commissie geschetste toekomstperspectief van de nucleaire sector? Kan de Minister uitleggen welke marktkansen er voor de Europese nucleaire industrie zijn zonder de bestaande overheidsondersteuning voor de nucleaire sector, mede gelet op de dalende kosten van hernieuwbare energie en energieopslag? Kan de Minister daarbij aangeven welke veranderingen er zijn in de door Citybank geïdentificeerde risico’s in de analyse «New Nuclear – The Economics Say No» uit 2009? Kan de Minister aangeven op welke wijze kernenergie past in een elektriciteitsmix met een groeiend aandeel hernieuwbare energie?

Kernenergie (kernsplijting en kernfusie) hebben nog steeds een bijzonder positie binnen de EU door het Euratom verdrag, dat sinds de totstandkoming 60 jaar geleden nauwelijks herzien is. Deelt de Minister de mening dat het tijd is voor grondige herziening van het Euratom verdrag, waarbij d e overheidsinvesteringen, de financiering van onderzoek en de privileges ter bevordering van kernenergie afgebouwd en afgeschaft worden, en waarbij exploitanten van kerncentrales zich zelf dienen te verzekeren tegen het risico van nucleaire incidenten en rampen? Naar mening van de leden van de GroenLinks-fractie dient onderzoek en ontwikkeling op het gebied van kernsplijting zich te beperken tot de veiligheid, verwijdering en gezondheidskwesties. Deelt de Minister deze mening? Deze leden zijn van mening dat de vrijkomende fondsen gebruikt dienen te worden ter bevordering van duurzame energie. Deelt de Minister deze mening?

De Minister stelt dat Nederland zich inzet voor structurele verbetering van de markt voor medische isotopen, waarbij ingezet wordt op het kostendekkend maken van de productieketen. De Minister stelt daarbij dat Nederland op de goede weg is met implementatie van dit model. Kan de Minister aangeven hoe dat zich verhoudt tot de financiële problemen bij Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en Nuclear Research and consultancy Group (NRG)? En wat de gevolgen hiervan zijn voor de ontwikkeling van Pallas? Kan de Minister aangeven of het kostendekkend maken van de productieketen ook speelt bij kerncentrales, aangezien de Europese Commissie eerder dit jaar grote tekorten signaleerden bij de fondsen voor ontmanteling van kerncentrales en eindberging van kernafval?

De leden van de GroenLinks-fractie staan positief ten opzichte van het voorstel energielabelling. Het is de hoogste tijd dat de huidige energielabelling wordt herschaald. Deze leden zijn niet overtuigd van de noodzaak van een langere implementatietermijn. Kan de Minister aangeven waarom deze langere termijn volgens hem nodig is?

The Guardian berichtte op 12 april1 dat de meetmethodiek voor led-lampen niet wordt aangescherpt, ondanks dat al sinds 2013 bekend is dat de huidige meetmethodiek tot onvolkomenheden kan leiden. Onderzoek in Zweden laat zien dat de lampen van sommige producenten in de praktijk ruim 25% minder energiezuinig zijn dan in werkelijkheid. Kan de Minister aangeven wat dit betekent voor het vertrouwen van consumenten in energielabels? Is de Minister bereid dit probleem tijdens de Energieraad ter sprake te brengen?

II Antwoord / Reactie van de Minister

Hierbij bied ik u de reactie aan op de vragen die de leden van de SP-fractie hebben gesteld bij de gelegenheid van het schriftelijk overleg met uw Kamer over de Energieraad van 6 juni 2016 in Brussel.

De leden van de SP-fractie vragen naar het standpunt van Nederland is ten aanzien van het feit dat gesteld wordt dat wijzigingen vaak niet ambitieus genoeg zijn. De leden van de SP-fractie vragen vervolgens of een en ander gelegen kan zijn in het feit dat de vorderingen op dat gebied- zoals gesteld in de tekst- inderdaad ongelijk verdeelt zijn over de lidstaten en of het niet verstandiger is om eerst te bezien of er een wijze bestaat om met elkaar op een lijn te komen, in plaats dat er een scheiding ontstaat tussen verregaande koplopers en stevige achterblijvers. De leden van de SP-fractie vragen of het voortjakkeren van een aantal koplopers niet juist in zich dat de onderlinge verschillen van lidstaten alleen maar meer zullen toenemen.

Het is niet geheel duidelijk waar de leden van de SP-fractie met deze vragen op doelen. Uit een deel van de vragen kan worden verondersteld dat de leden van de SP-fractie verwijzen naar het frontrunnersinitiatief. Het frontrunnersinitiatief bestaat uit meerdere projecten (Single Market Centres, Points of Single Contact, e-commerce en gereglementeerde beroepen), waarin naast Nederland 14 lidstaten met elkaar samenwerken. Deze samenwerking is een aanvulling op de Europese samenwerking tussen alle lidstaten en er is geen sprake van een scheiding tussen de lidstaten in koplopers en achterblijvers. Het platform van het frontrunnersinitiatief biedt een grote groep van lidstaten, van wisselende samenstelling, gelegenheid voor het uitwisselen van ideeën en best practices om concrete stappen op nationaal niveau te bevorderen. Op deze wijze worden de verschillen tussen lidstaten juist verkleind. De komende periode kan het platform bijvoorbeeld goed gebruikt worden om gezamenlijk vorm te geven aan aangekondigde initiatieven, zoals het dienstenpaspoort, het Single Digital Gateway en het analytisch kader voor gereglementeerde beroepen. Vervolgens kan het platform benut worden voor samenwerking bij de implementatie van de initiatieven.

De leden van de SP-fractie vragen of een stijging van 1,7% van het Europese bbp of een correct werkende Europese dienstenrichtlijn leidend is voor het Nederlandse standpunt. Ook vragen de leden van de SP-fractie op welke wijze de werking van de dienstenrichtlijn is geëvalueerd en op welke wijze in kaart is gebracht in welke lidstaat een onderdeel van de richtlijn al dan niet functioneert en wat daarvan de oorzaken zijn.

Een correct werkende dienstenrichtlijn, daarmee leidend tot een beter functioneren van de Europese dienstenmarkt, kan leiden tot een stijging van het Europese bbp, volgens sommige berekeningen een stijging van 1,6%.2 Een goed werkende dienstenrichtlijn en Europese economische groei gaan wat het kabinet betreft dan ook hand in hand. De Europese Commissie evalueert de werking van de Europese dienstenmarkt3 en doet voorstellen ter verbetering van de werking ervan, zoals de aangekondigde initiatieven voor het dienstenpaspoort en het analytisch kader voor gereglementeerde beroepen. Ook in het Europees Semester wordt, per lidstaat afzonderlijk, de werking van de dienstenmarkt geëvalueerd en wordt met landenspecifieke aanbevelingen aangespoord tot verbeteringen.

De leden van de SP-fractie vragen wat de procedure waarmee de lidstaten de Commissie in kennis moeten stellen van nieuwe of gewijzigde regelgeving op het gebied van diensten precies inhoudt en wat er vervolgens gebeurt met die kennisgeving. Ook vragen de leden van de SP-fractie wat er met de eventuele op- of aanmerkingen en de gestelde vragen gebeurt.

Sinds 28 december 2009 geldt een notificatieplicht aan de Commissie van bepalingen die vallen onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn. Dit is ook bij de implementatie van de dienstenrichtlijn door het wetsvoorstel voor de Dienstenwet toegelicht.4 Dit houdt in dat, wanneer de rijksoverheid of een medeoverheid zoals een gemeente nieuwe regelgeving maakt of bestaande wet- of regelgeving wijzigt, zij moet nagaan of deze wet- en regelgeving of specifieke delen daarvan onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt. Is dat het geval, dan zal moeten worden beoordeeld of de betreffende de bepalingen onder artikel 15 en 16 van de Dienstenrichtlijn vallen. Zo ja, dan geldt er een notificatieverplichting ingevolge artikel 15 zevende lid en artikel 39, vijfde lid in samenhang met artikel 16 van de dienstenrichtlijn. De rijksoverheid en medeoverheden moeten de nieuwe wet- en regelgeving (of delen daarvan) notificeren bij de Europese Commissie. De notificatie loopt in Nederland via het Ministerie van Economische Zaken. De Commissie verspreidt de notificatie vervolgens via het Interne Markt Informatiesysteem (IMI) onder alle lidstaten. Indien de lidstaten of de Commissie vragen of opmerkingen hebben naar aanleiding van de notificatie, kunnen zij deze vragen of opmerkingen via IMI aan de notificerende lidstaat verzenden. De beantwoording van deze vragen of opmerkingen verloopt eveneens via IMI. Met deze reactiemogelijkheid wordt er toegezien op de rechtvaardiging van de nieuwe of gewijzigde nationale regelgeving.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de Kamers der Staten-Generaal bij deze werkwijze worden betrokken en hoe wordt voorkomen dat regels zich loszingen van democratische controle.

De regelgeving die door middel van de dienstennotificatieprocedure wordt genotificeerd is tot stand gekomen volgens de gewone Nederlandse wetgevingsprocedures en de democratische controle daarop. Voor zover naar aanleiding van een notificatie aanpassing van de desbetreffende wet- of regelgeving wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, zullen deze aanpassingen via de gebruikelijke wet- en regelgevingsprocedures worden doorgevoerd. Daarmee is de betrokkenheid van de Staten-Generaal, maar ook bijvoorbeeld een gemeenteraad gewaarborgd.

In het voorjaar van 2016 heeft de Europese Commissie een openbare consultatie gehouden over de mogelijkheden tot verbetering van deze notificatieprocedure («Raadpleging over het voorstel tot hervorming van de procedure voor de aanmelding door de lidstaten van nieuwe wettelijke eisen voor dienstverleners»), waarbij u de Nederlandse inbreng in deze consultatie hebt ontvangen.

De leden van de SP-fractie vragen welke landen in gebreke blijven bij kennisgevingen, wat de gevolgen hiervan zijn, of er een sanctie staat op het kennisgeven van een regelgeving die al aangenomen is en of die sanctie er gaat komen. De leden van de SP-fractie stellen dezelfde vragen met betrekking tot het toetsten van evenredigheid. Ook vragen de leden van de SP-fractie op welke wijze bevordert (sic) gaat worden dat maatregelen in de toekomst precies worden aangemeld en op welke manier in kaart wordt gebracht wat de gevolgen zijn van het niet aanmelden. De leden van de SP-fractie vragen zich af of de Nederlandse vertegenwoordiging gaat pleiten voor een pas op de plaats zodat «een doeltreffende en preventieve handhaving van de dienstenrichtlijn» in de toekomst wel mogelijk wordt. Ook vragen de leden van de SP-fractie op welke wijze Nederland gaat werken aan een werkwijze waarop (sic) te garanderen is dat nieuwe en gewijzigde nationale regelgeving niet-discriminerend, gerechtvaardigd en evenredig is binnen alle lidstaten. Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie op welke terreinen Nederland zelf in gebreke is gebleven.

De onderhavige notificatieprocedure is er op gericht te borgen dat ook bij nieuwe en gewijzigde regelgeving van lidstaten er op wordt toegezien dat de regelgeving niet-discriminerend, gerechtvaardigd en evenredig is ten opzichte van alle lidstaten. De Commissie is belast met dit toezicht en de handhaving van de werking van de procedure. In dat kader stelt de Commissie, indien zij dit nodig acht, vragen aan lidstaten – ook aan Nederland – over nieuwe of gewijzigde regelgeving. Ook is het aan de Commissie om te onderzoeken of lidstaten de relevante regelgeving hebben genotificeerd. Voor zover bekend is er geen sprake van dat specifiek één of enkele lidstaten in gebreke blijven in de uitvoering van de notificatieprocedure.

Zoals aangegeven heeft de Commissie een openbare consultatie gehouden over de mogelijkheden tot verbetering van deze notificatieprocedure. In de consultatie worden de mogelijke verbeteringen voorgelegd, zoals onder andere het verbeteren van de transparantie, het verduidelijken van de verplichtingen van notificerende overheden en het introduceren van een wachttermijn. In de reactie namens Nederland, die aan uw Kamer is gezonden, is aangegeven hoe de regering deze mogelijke verbeteringen beoordeelt.

De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom er onder vraag 8 (pagina 6 van de «Raadpleging over het voorstel tot hervorming van de procedure voor de aanmelding door de lidstaten van nieuwe wettelijke eisen voor dienstverleners») gekozen is voor het oneens zijn met een wachttermijn. De leden van de SP-fractie vragen zich af of het niet juist raadzaam is om de Commissie en andere lidstaten en belanghebbenden te laten reageren op wat er wordt voorgesteld. Daarbij vragen de leden van de SP-fractie of de Commissie niet het recht zou mogen hebben om een gedetailleerd advies op te stellen en of dit nu niet juist de verdieping is die de huidige dienstenrichtlijn ontbeert.

Zoals aangegeven hebben onder de huidige notificatieprocedure de Commissie en andere lidstaten de mogelijkheid om te reageren op genotificeerde regelgeving. In de Nederlandse inbreng in de consultatie wordt in de toelichting kort samengevat onder vraag 8 dat het verplichten van een wachttermijn bij notificaties onder de dienstenrichtlijn significante nadelen heeft, zoals rechtsonzekerheid. Tegelijkertijd wordt in de reactie aangegeven dat Nederland het voorstel steunt om de mogelijkheden te vergroten om bezwaar te maken tegen ongerechtvaardigde nieuwe of gewijzigde regelgeving (vraag 8.b).

De leden van de SP-fractie vragen waarom onder vraag 10 wordt gekozen voor «het mogelijk maken van ingrijpende veranderingen van de nationale processen» en waarom Nederland niet de lijn aanhoudt dat »het niet nodig is om de nationale processen te wijzigen omdat lidstaten de relevante nationale regelgevende maatregelen nu al aanmeldt (sic)». De leden van de SP-fractie vragen of Nederland (nog) niet alle relevante nationale regelgeving aanmeldt en waarom er bij genoemde vraag 10 geen toelichting is gegeven.

Het blijkt uit de Nederlandse inbreng dat de huidige procedure volgens Nederland kan worden verbeterd ten aanzien van de mate van transparantie en de mate waarin de notificatieverplichtingen worden nageleefd en gehandhaafd. Deze inbreng wordt bij de overige vragen al toegelicht, zodat toelichting bij vraag 10 slechts tot herhaling zou leiden. Om bij vraag 10 te kiezen voor de optie waarbij wordt voorgesteld alles bij het oude te laten («het niet nodig is om de nationale processen te wijzigen omdat lidstaten de relevante nationale regelgevende maatregelen nu al aanmelden») zou niet stroken met voornoemde Nederlandse steun voor voorstellen tot verbetering.

De leden van de SP-fractie vragen of met het ingrijpen door de Minister in de casus reactieve aanwijzing van de provincie Zuid-Holland en de vestiging van Decathlon in gedachten, gereflecteerd kan worden op de voorliggende inbreng en of hierbij sprake is van ingrijpen op basis van opmerkingen vanuit andere lidstaten.

De casus waarop gedoeld wordt is hoogstwaarschijnlijk de schorsing door het Rijk van de Provinciale verordening Ruimte 2014 van provincie Zuid-Holland. Deze schorsing staat geheel los van de onderhavige consultatie over mogelijke verbeteringen van de notificatieprocedure onder de dienstenrichtlijn. De schorsing heeft plaatsgevonden vanwege mogelijke strijdigheid met het recht. Er is geen sprake van een notificatie, noch van opmerkingen vanuit andere lidstaten voortvloeiend uit een notificatie of anderszins. Gevraagde reflectie is dan ook niet mogelijk.

De leden van de SP-fractie vragen zich af of het waar is dat in het huidige compromisvoorstel het land-van-oorsprong-beginsel is geschrapt en dat in plaats daarvan nu omschreven is wanneer een land buitenlandse dienstverleners mag weigeren: op gronden van «sociaal beleid, consumentenbescherming, milieubescherming, publieke veiligheid en gezondheid». De leden van de SP-fractie vragen wat de definitie is van de genoemde grondslagen en wat de voor- en nadelen zijn van het compromisvoorstel.

Het is niet duidelijk op welk thans voorliggend compromisvoorstel wordt gedoeld. De beschrijving van de veranderingen in het compromisvoorstel passen bij geen enkel voorstel dat momenteel in onderhandeling is. Wel lijkt de beschrijving van het compromisvoorstel te passen bij het totstandkomingsproces van de dienstenrichtlijn. Mochten de vragen op dat «compromisvoorstel» gericht zijn, dan dient er op gewezen te worden dat de dienstenrichtlijn reeds sinds 2006 van kracht is. Voor het destijds bereikte compromis is bij de memorie van toelichting bij de Dienstenwet 5 kort toegelicht waarbij ook wordt verwezen naar relevante stukken die met de Tweede Kamer zijn gedeeld gedurende de onderhandelingen.


X Noot
2

Europese Commissie, The economic impact of the Services Directive: A first assessment following implementation (2012).

X Noot
4

Kamerstuk 31 579, nr. 3 memorie van toelichting, paragraaf 6.4, en paragraaf 6 van de Nota naar aanleiding van het Verslag (Kamerstuk 31 579, nr. 6)

X Noot
5

Kamerstuk 31 579, nr. 3 memorie van toelichting, paragraaf 2.3

Naar boven