Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 maart 2014
Tijdens het algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid van 30 januari jl. heb
ik u toegezegd in de tweede helft van februari het inventariserend onderzoek naar
overtreding van de cabotageregels te zullen toesturen.
Hierbij bied ik u het verslag aan van de inspectieresultaten van de ILT en het door
Panteia uitgevoerde onderzoek1.
Het beeld dat uit de inspectieresultaten en het uitgevoerde onderzoek naar voren komt
is als volgt.
Uit de door de ILT uitgevoerd inspecties blijkt, dat in 6,1% van het totaal van 163
gecontroleerde voertuigen sprake bleek te zijn van een illegale cabotagerit. Het gaat
hierbij om gerichte inspecties, gericht op trajecten en vrachtwagens waar de kans
om overtreding het grootst werd geacht. Het cijfer geeft dan ook geen representatief
beeld voor heel Nederland.
Panteia heeft getracht om een beeld te geven van het aantal cabotageritten in Nederland
en van het aantal illegale ritten. Vanwege het voor een deel ontbreken van voldoende
betrouwbare gegevens over de vervoerprestaties van buitenlandse voertuigen binnen
Nederland is dit niet eenvoudig gebleken en blijven de cijfers een schatting. Panteia
geeft aan dat de cijfers onvoldoende hard zijn om gedetailleerde conclusies aan te
verbinden.
Op basis van gegevens van het CBS en EUROSTAT is in het rapport van Panteia berekend
dat in ongeveer 279 duizend door buitenlanders uitgevoerde beladen ritten per jaar
sprake van cabotagevervoer. De door Panteia uitgevoerde analyses leiden tot een hogere
schatting van 479 duizend ritten. Het aandeel in het binnenlands vervoer van cabotageritten
komt hiermee op 0,8 tot 1,3%.
Daarnaast heeft Panteia een schatting gegeven van het aantal uitgevoerde illegale
cabotageritten, gebaseerd op summiere beschikbare gegevens. De schatting is dat in
2,4% van de cabotageritten vermoedelijk sprake is van overtreding van de cabotageregels.
Omgerekend betekent dit dat van het totaal aantal gemaakte beladen ritten in het binnenlands
vervoer naar verwachting een aandeel van ca. 0,02% tot 0,03% een illegale cabotagerit
is. Dat zijn 2 à 3 van elke 10.000 ritten.
Ik moet concluderen op basis van het uitgevoerde onderzoek, dat het op dit moment
alleen mogelijk is om een schatting te geven van het aantal cabotageritten in Nederland
en van de overtreding van de regels. Daarom acht ik het wenselijk om het komend jaar
samen met betrokken partijen te bezien of het mogelijk is een meer onderbouwd beeld
te krijgen van de in Nederland uitgevoerde cabotage, door bijvoorbeeld verfijning
en aanvulling van de door Panteia ontwikkelde onderzoeksmethodiek. Ik heb het Kennis
Instituut voor Mobiliteitsbeleid (KIM) gevraagd hierbij een ondersteunende rol te
vervullen.
Nu het beeld nog niet afdoende helder is, acht ik het van belang de inzet van de ILT,
die het afgelopen halfjaar is gepleegd in het kader van het inventariserend onderzoek,
in het komend jaar te continueren. De door de ILT uitgevoerde gerichte inspecties
lijken in de praktijk effectief, lijken een preventieve werking te hebben en geven
in elk geval een beeld van overtreding van de regels op plekken waar veel cabotagevervoer
te verwachten is. Ik zal hiervoor extra capaciteit beschikbaar stellen.
Daarnaast zal ik extra capaciteit beschikbaar stellen voor vervolgonderzoek door middel
van administratiecontroles door de ILT. De informatie die dit oplevert kan ook een
bijdrage leveren aan de aanpak van schijnconstructies in het transport.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus