21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 318 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 april 2011

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken , Landbouw en Innovatie1 hebben enkele fracties de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen inzake de geannoteerde agenda voor de informele energieraad op 2 en 3 mei 2011 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 316):

De vragen en opmerkingen zijn op 22 april 2011 aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voorgelegd met het verzoek deze te beantwoorden uiterlijk woensdag 27 april 2011 om 12.00 uur. Bij brief van 28 april 2011 zijn ze door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie beantwoord. Vragen en opmerkingen en de daarop gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

De adjunct-griffier van de commissie,

Blacquière

Inhoudsopgave

Blz.

    

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

    
 

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het PvdA

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

5

    

II.

Reactie van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

6

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Routekaart Energie 2050 en van de geannoteerde agenda van de Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie op 2 en 3 mei 2011 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 316). De leden van de VVD-fractie hebben nog wel enkele opmerkingen en vragen bij de geannoteerde agenda.

De leden van de VVD-fractie zien een routekaart van een «low carbon economy» als een routekaart naar onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Met betrekking tot de Routekaart Energie 2050 proberen de leden van de VVD-fractie «factbased politics» te bedrijven. Volgens de leden van de VVD-fractie moet een dergelijke routekaart dus gebaseerd zijn op feiten en realistische en haalbare doelen stellen. Deze week vergadert de Kamer ook over de doelstellingen voor 2020. De Routekaart Energie 2050 werkt door op deze doelen. De 2020-doelstellingen worden op dit moment (als het gaat om energie-efficiëntie) niet gehaald. Wat betekent dit volgens de minister voor de Routekaart Energie 2050? Is de huidige 99 procent energiereductie in 2050 wel haalbaar? Tijdens de informele energieraad moet Nederland dus pleiten voor realistische doelen.

De leden van de VVD-fractie streven naar een gezonde energiemix die schoon, betaalbaar en betrouwbaar is. De informele energieraad zou zich naast het «schoon»-element dus ook bezig moeten houden met het de elementen «betaalbaar» en «betrouwbaar». In 2050 is de energievraag verdubbeld en dreigen zelfs enorme tekorten. Hoe vangen wij deze vraag op en hoe past dit in de Routekaart Energie 2050? Hoe zorgen wij er bovendien voor dat de energie ook nog eens betaalbaar blijft?

Om te voldoen aan deze uitdagingen kunnen wij volgens de leden van de VVD-fractie geen enkele techniek uitsluiten. De leden van de VVD-fractie onderschrijven dus de visie van het kabinet met betrekking tot het belang van de gasrotonde. Gas is een relatief betaalbare, betrouwbare en schone brandstof. Wij mogen de andere middelen echter niet vergeten. Een goed en veilig Europees kernenergieprogramma behoort bijvoorbeeld ook hiertoe, net zoals innovatie op het gebied van zon, wind en biomassa. Bij het behalen van de Europese doelen en het invullen van de Routekaart Energie 2050 moeten exploitatiesubsidies volgens de leden van de VVD-fractie zoveel mogelijk worden vermeden. Zij verbloemen het probleem maar tijdelijk en dragen niet bij aan een structurele oplossing.

Het klimaatprobleem is een mondiaal probleem. Effectief klimaatbeleid zal dus enkel tot stand komen indien wij over de landsgrenzen heenkijken en ook buiten Europa gemeenschappelijk beleid voeren. Door de CO2-reductie in de Europese Unie en tegelijkertijd de Europese consumptiestijging zal de CO2-productie zich naar buiten Europa verplaatsen. Wij importeren dus eigenlijk CO2. De mondiale CO2-reductiedoelstellingen worden hierdoor niet behaald en economisch verliest Europa haar concurrentiepositie en productie. De leden van de VVD-fractie willen dan ook dat de doelstellingen en middelen (zoals het Emissions Trading System, ETS) zoveel mogelijk op mondiale schaal gesteld en geïmplementeerd worden. Hoe kijkt de minister – ook in het licht van bovengenoemde – aan tegen de berekening van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) dat CO2 doorstijgt tot zeker 650 ppm?

Momenteel heeft elke lidstaat een eigen nationale doelstelling voor duurzame energie met eigen en vaak verschillend nationaal stimuleringsbeleid. Harmonisatie van stimuleringsregimes voorkomt «subsidieconcurrentie» tussen lidstaten en leidt tot miljarden aan jaarlijkse besparingen. De leden van de VVD-fractie onderschrijven dat lidstaten meer met elkaar moeten samenwerken. Volgens de leden van de VVD-fractie moeten de beperkingen voor het behalen van de doelstellingen buiten de eigen landsgrenzen dan ook worden weggenomen en mogen nationale doelstellingen ook in samenwerking met of in het buitenland worden behaald.

Een aantal Nederlandse organisaties heeft een inbreng geleverd in de consultatierondes. Zijn er uit deze inbrengen nog zaken die de minister specifiek meeneemt naar de informele energieraad? Een aantal Europese landen (waaronder Frankrijk en Engeland) heeft ook een inbreng geleverd tijdens deze consultatie. Waarom Nederland niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie op 2 en 3 mei 2011 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 316). De leden van de PvdA-fractie vragen het kabinet op een aantal punten een toelichting te geven.

De leden van de PvdA-fractie vragen het kabinet een reactie op hun voorstel om ook de energie-efficiencydoelstellingen van 20% in 2020 bindend te verklaren. Op die manier moeten de lidstaten ambitie tonen en komt er een level playing field in Europa. Is het kabinet dat met de leden van de PvdA-fractie eens? Onderschrijft het kabinet de conclusie van de Europese Commissie dat zonder aanvullende maatregelen de doelstelling niet wordt gehaald? Zo nee, kan het kabinet aangeven op basis waarvan zij denkt dat de doelstelling wel wordt gehaald?

Kan het kabinet toelichten op welke wijze de huidige prestaties worden omgezet in de benodigde ambitie van 2% besparing per jaar?

Kan het kabinet een overzicht geven van de lidstaten die in de aanloop naar deze raad hebben laten weten dat ze de logica van de commissie delen en dus naar een doelstelling van 25% CO2-reductie voor de EU zouden willen?

Hoewel formeel niet in de geannoteerde agenda als onderwerp genoemd, kunnen de leden van de PvdA-fractie zich voorstellen dat er op de raad ook gesproken zal worden over kernenergie. De leden van de PvdA-fractie stellen zich op het standpunt dat eerst alle lessen, inclusief de evaluatie van het International Atomic Energy Agency (IAEA), uit de ramp in Fukushima getrokken moeten worden alvorens wordt overgegaan op het eventueel verlenen van een vergunning voor een nieuwe kerncentrale. Deelt het kabinet dit standpunt? Zo nee, waarom niet?

Heeft het kabinet ook een inbreng geleverd op de Routekaart Energie 2050 van de Europese Commissie? Zo ja, kan deze dan naar de Kamer worden gestuurd? Zo nee, waarom heeft het kabinet dat niet gedaan terwijl andere lidstaten zoals België, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk wel een inbreng hebben geleverd?

Het kabinet concludeert dat Nederland binnen de Europese Unie een sterke positie heeft op het gebied van Wind op zee en zonnecellen. De leden van de PvdA-fractie spreken dit niet tegen maar zien graag onderbouwd waarom het kabinet dit vindt en op welke manier zij deze sectoren op de korte en middellange termijn gaat ondersteunen.

Is het kabinet bereid om dit ook voor te stellen aan andere lidstaten met plannen voor een nieuwe kerncentrale? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie danken de minister voor de geannoteerde agenda van de Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie op 2 en 3 mei 2011 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 316). De leden van de CDA-fractie stemmen in algemene zin in met de inzet van het Nederlandse kabinet en de zeven inhoudelijke aandachtspunten voor de Routekaart Energie 2050. De leden van de CDA-fractie hebben nog wel een paar vragen.

Kan de minister aangeven waarom Nederland – blijkens de website van de Europese commissie – geen inbreng heeft geleverd op de consultatieronde over de Routekaart Energie 2050? Wat doet de minister om samen met gelijkgestemde landen zoals Duitsland en Scandinavische landen op te trekken?

Wat zou een geïntegreerde Europese energiemarkt betekenen voor de consument en bedrijven die energie afnemen? Welke stappen zijn genomen en moeten nog genomen worden om tot een Europees energiemarkt te komen?

De leden van de CDA-fractie onderschrijven dat het belangrijk is dat het ETS robuust en solide wordt. Welke randvoorwaarden zijn er naar het oordeel van de minister voor dit Europese systeem nodig om tot een dergelijk robuust en solide systeem te komen?

Hoe ziet de minister de nieuwe Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+ regeling) ingepast in een gelijk speelveld voor hernieuwbare energie? Kan de Kamer geïnformeerd worden over het onderzoek en de uitwerking door het kabinet van de Richtlijn Hernieuwbare Energie?

Voor de leden van de CDA-fractie is de ontwikkeling van de gasrotonde een belangrijke kans voor Nederland.

Het versterken van de focus op energie-innovatie binnen de bestaande EU-budgetten zou een goede ontwikkeling zijn. Bij EU-budgetten is vaak cofinanciering nodig, hoe denkt de minister te borgen dat er ook gebruik gemaakt wordt van beschikbare EU-financiering voor onderzoek? De leden van de CDA-fractie pleiten ook voor focus van EU-onderzoek op de omwerking van kernafval.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de aandachtspunten die het kabinet formuleert voor de informele Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie op 2 en 3 mei 2011 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 316). De leden van de D66-fractie maken graag gebruik van de gelegenheid om hier vragen over te stellen aan de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie.

De leden van de D66-fractie delen de inschatting dat een geïntegreerde Europese energiemarkt van essentieel belang is voor een koolstofarme energievoorziening in 2050. Zij vragen het kabinet te wijzen op het succes van de marktkoppeling in Noordwest Europees verband en in het overleg met andere EU landen te benadrukken dat verdere integratie gebaat is bij volledige ontkoppeling van de netwerkactiviteiten van de commerciële activiteiten. De leden van de D66-fractie merken op dat een toenemende mate van interconnectie kan betekenen dat netwerkproblemen zoals congestie op nationale hoogspanningsnetten veroorzaakt kunnen worden buiten de grenzen van individuele landen – bijvoorbeeld wanneer een overschot aan elektriciteit vanuit Noord Duitsland via het Nederlandse net naar het zuiden van Duitsland stroomt. Zij vragen het kabinet in het licht hiervan de verwachte congestie binnen Nederland actief aan de orde te stellen in Europees verband, met de kanttekening dat deze problematiek gezamenlijk kan en moet worden aangepakt.

De leden van de D66-fractie kunnen zich vinden in de lijn van het kabinet waar het gaat om een gezamenlijk optreden in klimaatonderhandelingen. De leden van de D66-fractie vragen het kabinet zo mogelijk uiteen te zetten hoe hier handen en voeten aan gegeven kunnen worden richting de komende klimaatonderhandelingen in Durban. Is het mogelijk, zo vragen de leden van de D66-fractie zich af, om op bepaalde specifieke onderdelen van de klimaatonderhandelingen een gezamenlijke EU-delegatie in plaats van een nationale delegatie te sturen?

De leden van de D66-fractie onderschrijven dat carbon leakage een potentieel probleem vertegenwoordigt. De leden van de D66-fractie zijn echter van mening dat de mate waarin dit verschijnsel daadwerkelijk optreedt op dit moment onvoldoende onderbouwd is. Naar mening van de leden van de D66-fractie zou de inschatting hiervan gebaseerd moeten zijn op onderzoek en niet op de uitkomst van een lobby door de relevante sectoren. Zij vragen de minister dit onder de aandacht te brengen bij zijn Europese collega’s.

De leden van de D66-fractie zijn sterke voorstanders van het benutten van kansen om grensoverschrijdend invulling te geven aan de meest effectieve en efficiënte realisatie van de gezamenlijke Europese ambitie ten aanzien van duurzame energie. Zij vragen de minister om in dit kader in EU-verband aandacht te vragen voor de mogelijkheid om gezamenlijk op te trekken ten aanzien van de realisatie van windenergie op de Noordzee. Is de minister bereid opnieuw, zo mogelijk in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk en andere landen die het idee van een North Sea grid ondersteunen, in EU-verband de mogelijkheid van gezamenlijke «North Sea goals» te opperen? Kan de minister in het verlengde van de aangehouden motie Schouw (Kamerstuk 21 501-20, nr. 499) pleiten voor grensoverschrijdende of gezamenlijke financiering van projecten, bijvoorbeeld door de combinatie van (onderdelen van) een eventueel net op zee met een windpark op grote afstand van de kust als mogelijk proef project voor Europese financiering ter sprake te brengen?

De leden van de D66-fractie vragen de minister met het oog op de nadere uitwerking van de actuele voorstellen ten aanzien van het energiebeleid tevens het rapport van de Taskforce Wind op zee onder de aandacht te brengen van zijn Europese collega’s en de Europese Commissie.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de ontwikkeling van een algemeen aanvaard certificeringssysteem gebaseerd op wettelijke normen voor groen gas, vergelijkbaar met de garanties van oorsprong voor elektriciteit, van belang is voor Nederland vanuit de ambitie om een positie als gasrotonde te verwerven. Zij vragen daarom de minister in Europees verband dit gemis onder de aandacht te brengen. Is het mogelijk, zo vragen deze leden zich af, om een systeem zoals dat van Vertogas, de dochteronderneming van Gasunie, Europees uit te rollen?

De leden van de D66-fractie vragen de minister in het kader van de discussie over innovatie de aanbevelingen van het recente rapport «Naar de kern van de bio-economie: De duurzame beloftes van biomassa in perspectief» onder de aandacht te brengen. Met name vragen de leden van de D66-fractie de minister of hij bereid is om bij zijn Europese collega’s het idee van beleid dat er op gericht is om biomassa de waardepiramide te laten «beklimmen» (aandachtspunt 2 in de aanbevelingen van het rapport) als leidraad voor het hieraan gelieerde innovatie- en onderzoeksbeleid onder de aandacht te brengen.

De leden van de D66-fractie vragen de minister gedurende de informele energieraad een constructieve houding aan te nemen ten aanzien van Europese initiatieven op het gebied van energiebesparing. Naar mening van de leden van de D66-fractie zou de minister in ieder geval steun moeten uitspreken voor het realiseren van de gezamenlijk geformuleerde Europese ambitie zoals deze omschreven wordt in de Low Carbon Economy Roadmap en vastgelegd in de EU2020-doelstellingen. De leden van de D66-fractie vragen de minister tijdens het overleg te zoeken naar mogelijkheden van overeenstemming met andere landen, los van de vraag of energiebesparing een instrument of een doel op zich is. Naar mening van de leden van de D66-fractie zou dit bijvoorbeeld kunnen door een kostencurve op te stellen van mogelijke besparingsmaatregelen op basis waarvan bepaald zou kunnen worden welke ingrepen een kosteneffectieve manier kunnen bijdragen aan de eerder genoemde doelstellingen.

De leden van de D66-fractie vragen de minister de recente discussie rondom de activiteiten van Shell in Nigeria onder de aandacht te brengen van zijn Europese collega’s. Is de minister bereid een lans te breken voor een krachtig Europees extern energiebeleid dat zich niet alleen richt op voorzieningszekerheid, een gelijk speelveld en goede marktwerking maar ook op aandacht voor de neveneffecten van de Europese vraag naar energie voor mensenrechten in gebieden zoals de Niger-delta?

II. REACTIE VAN DE MINISTER

De leden van de VVD-fractie geven aan dat de 2020-doelstellingen op dit moment (als het gaat om energie-efficiëntie) niet worden gehaald en vragen wat dit betekent voor de Routekaart Energie 2050. Zij verzoeken aan te geven of de huidige 99 procent energiereductie in 2050 wel haalbaar is en verzoeken tijdens de informele energieraad te pleiten voor realistische doelen.

De leden van de VVD-fractie geven voorts aan dat de informele energieraad zich naast het «schoon»-element ook bezig zou moeten houden met de elementen «betaalbaar» en «betrouwbaar». Daarnaast geven deze leden aan dat in 2050 de energievraag is verdubbeld en dreigen zelfs enorme tekorten. Deze leden verzoeken aan te geven hoe deze vraag kan worden opgevangen, hoe dit past binnen de Routekaart Energie 2050 en hoe ervoor kan worden gezorgd dat de energie ook nog eens betaalbaar blijft.

In de Routekaart Klimaat («routekaart koolstofarme economie 2050») noemt de Europese Commissie ten aanzien van de energiesector een verwachte bijdrage van 93–99% CO2-reductie in 2050. Ik deel uw opvatting dat in de Routekaart Energie, welke eind 2011 zal worden gepresenteerd, realistische doeleinden moeten worden geformuleerd en deze goed onderbouwd moeten worden, onder andere door gedegen prognoses van het energieverbruik in 2050. Bij dit laatste moet ook rekening gehouden worden met het verwachte efficiëntere gebruik van energie. Door stimulering van energie-efficiëntie zal in deze prognoses een stijging of verdubbeling van energieverbruik niet aan de orde zijn. Voorts vindt Nederland het belangrijk dat in de Routekaart Energie kostefficiënte en realistische stappen worden opgenomen en goede ijkmomenten en terugvalopties kent waarmee geborgd wordt dat de EU op koers blijft om de lange termijn doelen te halen, inclusief de Europese energievoorzieningszekerheid. Voorts dient de routekaart de inherente onzekerheden te expliciteren die spelen rond de kosten en baten bij de lange tijdshorizon en de gevolgen van onzekerheden voor de timing van maatregelen aan te geven.

Nederland vindt ook dat er voldoende flexibiliteit tussen sectoren moet worden ingebouwd om te komen tot de meest kosteneffectieve aanpak richting een duurzame energiehuishouding op nationaal en Europees niveau. Nederland zal deze punten tijdens de informele energieraad uitdragen.

Ten aanzien van de betaalbaarheid van energie merk ik op dat in de geannoteerde agenda voor de informele Energieraad van 2/3 mei diverse elementen zijn opgenomen waarvan Nederland het van belang acht dat zij in de Routekaart Energie worden opgenomen teneinde op een kosteneffectieve wijze onze doelstellingen te behalen: vervolmaking van de interne energiemarkt met adequate infrastructuur, een solide ETS, een eengemaakte markt voor hernieuwbare energie, gebruikmaking van de flexibiliteit van gas, een sterk extern EU energiebeleid, innovatie en energiebesparing. Nederland zal deze punten in Europees actief blijven uitdragen.

Inzake energie-efficiëntie merk ik tot slot op dat de Commissie recentelijk haar Energie Efficiëntie Plan heeft gepresenteerd waarin maatregelen worden gepresenteerd waarmee volgens de Commissie het streefdoel voor de EU als geheel van 20% kan worden gehaald. Dit komt aan de orde tijdens de energieraad van 10 juni a.s. Nederland heeft zelf reeds een pakket aan maatregelen op energie-efficiëntie gebied getroffen. Zo zijn er afspraken tussen overheden, energiebedrijven, bouw- en installatiebedrijven, woningbouwcorporaties, industrie, MKB, landbouw en belangengroepen om in de verschillende sectoren maatregelen te treffen die de energie-efficiëntie vergroten. Daarnaast zet Nederland generieke instrumenten in zoals de Energie- en de Milieuinvesteringsaftrek en de regeling voor willekeurig afschrijven (Vamil) om investeringen in energie-efficiëntie te bevorderen.

Nederland acht de juridisch bindende Europese doelen voor CO2-reductie en duurzame energie leidend en is geen voorstander van een aparte bindende doelstelling voor energiebesparing. Deze zou ertoe kunnen leiden dat ook niet-kosteneffectieve maatregelen genomen moeten worden die het beleid rond CO2-reductie onnodig kostbaar maken. Nederland acht het voorts van belang dat Europese voorstellen op dit terrein ruimte laten voor invulling met nationale maatregelen, zodat kan worden aangesloten op de nationale situatie.

De leden van de VVD-fractie geven aan dat het klimaatprobleem een mondiaal probleem betreft en willen dat de doelstellingen en middelen (zoals het Emissions Trading System, ETS) zoveel mogelijk op mondiale schaal gesteld en geïmplementeerd worden. Mede in dit licht vragen zij hoe de minister aankijkt tegen de berekening van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) dat CO2 doorstijgt tot zeker 650 ppm.

Het IPCC heeft scenario’s gemaakt van toekomstige emissiepaden (afhankelijk van de ontwikkeling van technologie, economie, bevolking en beleid), waaronder een worst case scenario dat uitkomt op atmosferische broeikasconcentraties van 650 ppm. Nederland en de EU zetten in op de tweegradendoelstelling, de afspraak om de temperatuurstijging in de periode tot en met 2050 onder de 2 graden te houden, om de effecten van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken. Om dat doel binnen bereik te houden is een effectief, gemeenschappelijk (intern en extern) EU klimaatbeleid vereist, gericht op mondiale klimaatoplossingen.

De leden van de VVD-fractie geven aan dat een aantal Nederlandse organisaties een inbreng heeft geleverd in de consultatierondes over de Routekaart 2050 en vragen of de minister uit deze inbrengen nog zaken specifiek zal meenemen naar de informele Energieraad. Voorts verzoeken de leden van de PvdA, CDA en VVD-fracties verzoeken aan te geven waarom Nederland niet heeft gereageerd op de publieke consultatie over de Routekaart 2050. De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast wat de minister doet om samen met gelijkgestemde landen zoals Duitsland en Scandinavische landen op te trekken.

Nederland heeft er voor gekozen zelf geen inbreng te leveren aan de publieke consultatie van de Europese Commissie, maar heeft voor de Routekaart Energie een aantal relevante Nederlandse stakeholders, zoals TNO, VNO/NCW en de SER, met expertise op het gebied van lange termijn energiescenario’s uitgenodigd te reageren. De reacties van Nederlandse partijen komen op belangrijke punten overeen met de Nederlandse inzet, zoals vastgelegd in de geannoteerde agenda voor de informele Energieraad van 2/3 mei.

Voorts onderhoudt Nederland nauwe contacten met de Commissie over de routekaart energie 2050 en wordt momenteel bezien of met een aantal gelijkgezinde lidstaten gezamenlijk kan worden opgetrokken om te komen tot een kwalitatief hoogwaardige Routekaart waarin de voor Nederland belangrijke onderwerpen zijn opgenomen. Hiertoe zijn en worden gelijkgezinde partners actief benaderd.

De leden van de PvdA-fractie vragen het kabinet een reactie op hun voorstel om ook de energie-efficiencydoelstellingen van 20% in 2020 bindend te verklaren en verzoeken aan te geven of het kabinet de stelling onderschrijft dat lidstaten op die manier ambitie moeten tonen en er een level playing field in Europa komt. Voorts verzoeken zij aan te geven of het kabinet de conclusie van de Europese Commissie onderschrijft dat zonder aanvullende maatregelen de doelstelling niet wordt gehaald en zo nee, of het kabinet kan aangeven op basis waarvan zij denkt dat de doelstelling wel wordt gehaald.

Zoals ik u eerder heb aangegeven is voor het kabinet de doelstelling van 20% CO2-reductie in 2020 leidend. Energiebesparing is een belangrijk middel dat helpt bij het behalen van deze doelstelling, maar is voor dit kabinet geen doel op zich. Nederland is dan ook geen voorstander van een juridisch bindende doelstelling op het terrein van energie-efficiëntie. Dit kabinet is van mening dat geen door Europa opgelegde aanvullende verplichtende doelstellingen nodig zijn om de CO2-doelstelling van 20% in 2020 te realiseren. Dat neemt niet weg dat het kabinet van mening is dat rendabele investeringen in energie-efficiëntie van groot belang zijn als kosteneffectief middel om de CO2-uitstoot te reduceren, hetgeen is terug te zien in de ambities van dit kabinet om de nationale aanpak voor energiebesparing te versterken.

Wat energie-efficiëntie betreft, gaat het om een Europese streefwaarde. De Commissie schat in dat deze streefwaarde niet gehaald zal worden in 2020. De Commissie heeft recentelijk het Energie Efficiëntie Plan gepresenteerd waarin maatregelen worden gepresenteerd waarmee volgens de Commissie het streefdoel voor de EU als geheel van 20% wordt gehaald. Zoals eerder vermeld komt dit tijdens de VTE-Raad van 10 juni aan de orde. Het is voor Nederland lastig in te schatten wat het potentieel aan energiebesparing is van andere lidstaten tot 2020.

De leden van de PvdA-fractie vragen toe te lichten op welke wijze de huidige prestaties worden omgezet in de benodigde ambitie van 2% besparing per jaar?

Volgens de richtlijn energie-efficiëntie en energiediensten (2006/32/EG) moeten lidstaten in Nationale Energie-efficiëntie Actieplannen rapporteren over de gerealiseerde energiebesparing en de voornemens voor nieuw beleid. Op 30 juni 2011 zal Nederland het tweede Nationale Energie-efficiëntie Actieplan naar de Commissie sturen, waarin ook gerapporteerd zal worden over de voornemens van dit kabinet op het gebied van energiebesparing.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet een overzicht kan geven van de lidstaten die in de aanloop naar deze Raad hebben laten weten dat ze de logica van de commissie te delen en dus naar een doelstelling van 25% CO2-reductie voor de EU zouden willen?

De leden van de PvdA- fractie refereren aan de discussie over de Routekaart Klimaat. In deze mededeling geeft de Commissie inzicht in hoe het kosteneffectieve emissiepad naar 80% CO2 reductie in 2050 kan lopen. Daarbij zijn tussentijdse mijlpalen, o.a. voor 2020, geformuleerd. Indien alle maatregelen uit het Energie Efficiency Plan worden geïmplementeerd, verwacht de Commissie dat de EU in 2020 tot 25% CO2-reductie kan realiseren. Expliciet geeft de Commissie tegelijkertijd aan dat de doelstelling van 20% niet wordt gewijzigd. De Commissie stelt dus geen nieuwe doelstelling voor 2020 voor en de discussie over mogelijke ophoging van de EU doelstelling is momenteel ook niet aan de orde.

Wellicht zal de discussie over het ophogen van de EU doelstelling opnieuw gaan spelen in het najaar, in aanloop naar de klimaattop in Durban. Een aantal lidstaten (VK, Griekenland, Zweden, Denemarken, Spanje, Portugal en Duitsland) concludeert op basis van de routekaart van de Commissie dat er nu meer aanleiding is voor de EU om naar een 30% doelstelling over te gaan voor 2020. Zij constateren dat Europa reeds beschikt over het beleid en de instrumenten om intern 25% te reduceren.

De leden van de PvdA-fractie stellen zich op het standpunt dat eerst alle lessen, inclusief de evaluatie van het International Atomic Energy Agency (IAEA), uit de ramp in Fukushima getrokken moeten worden alvorens wordt overgegaan op het eventueel verlenen van een vergunning voor een nieuwe kerncentrale en vragen of het kabinet dit standpunt deelt.

Zoals ik u heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg van 21 april jl. staan bij kernenergie veiligheid en zorgvuldigheid voorop en worden alle lessen uit Japan meegenomen bij de verlening van een vergunning voor een nieuwe kerncentrale. Dat wil niet zeggen dat we komende tijd geen stappen kunnen zetten. Vergunningverlening is namelijk pas in 2014 aan de orde en lessen kunnen ook deels lopende het vergunningstraject worden getrokken.

Bovendien kunnen zelfs nadat de vergunning eenmaal is verleend, op grond van de geïmplementeerde richtlijnen over nucleaire veiligheid van 25 juni 2009 nieuwe veiligheidsinzichten uit Japan aan de vergunning worden verbonden. De implementatieregeling is april 2011 voorgelegd aan de Europese Commissie en zal naar verwachting eind juli 2011 in werking treden.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken te onderbouwen waarom het kabinet concludeert dat Nederland binnen de Europese Unie een sterke positie heeft op het gebied van Wind op zee en zonnecellen en op welke manier deze sectoren op de korte en middellange termijn ondersteund zullen worden. Voorts verzoeken de leden van de PvdA-fractie aan te geven of het kabinet bereid is om dit ook voor te stellen aan andere lidstaten met plannen voor een nieuwe kerncentrale.

De Nederlandse maakindustrie inzake offshore(cluster Rotterdam) en Zon PV (cluster Eindhoven- Leuven- Aken) neemt op dit moment sterke posities in op deze jonge markten. Dat blijkt uit exportcijfers en uit patenten. Deze bedrijven worden gefaciliteerd met actieve economische diplomatie en met R&D-instrumenten als de WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk). Zij zullen in de toekomst het revolverend fonds aan hun zijde vinden. Exploitatiesubsidies zijn overigens niet besteed aan deze industrie: zij zitten op die plekken in de waardeketens waar zij hoge toegevoegde waarde leveren.

Op het terrein van duurzame energie geldt een bindende Europese doelstelling van 20% in 2020 en geldt Europese regelgeving, zoals de Richtlijn Hernieuwbare Energie. Binnen deze kaders is het aan lidstaten om te bepalen hoe zij deze doelstelling willen bereiken. Nederland acht het dan ook niet opportuun om lidstaten voor te stellen bepaalde sectoren te ondersteunen. Wel acht Nederland het van belang dat op termijn een eengemaakte markt voor hernieuwbare energie wordt gerealiseerd.

De leden van de CDA-fractie vragen wat een geïntegreerde Europese energiemarkt zou betekenen voor de consument en bedrijven die energie afnemen en welke stappen genomen zijn en nog genomen moeten worden om tot een Europees energiemarkt te komen.

Een goed functionerende, geïntegreerde Europese energiemarkt vormt de basis voor een betrouwbare en efficiënte energievoorziening. Dit is cruciaal voor zowel de consument als het bedrijfsleven, wil het voor hen mogelijk worden om op een zo kostenefficiënt mogelijke wijze energie te kunnen kopen en gebruiken. Om hieraan invulling te geven wordt gewerkt aan een breed scala aan onderwerpen waarbij op dit moment de meeste aandacht uitgaat naar de harmonisatie van de wet- en regelgeving en de ontwikkeling van energie-infrastructuur.

Op het gebied van wet- en regelgeving zijn met de invoering van het eerste en tweede energiepakket de eerste stappen naar geliberaliseerde Europese energiemarkt in gezet. Met het inmiddels aangenomen derde energiepakket wordt hierop voortgebouwd om uiteindelijk te komen tot één concurrerende Europese energiemarkt. De implementatie van dit pakket moet leiden tot de integratie van nationale energiemarkten tot één interne Europese energiemarkt en tot beter markttoezicht.

Als uitvloeisel van het derde pakket zullen de komende jaren zogenaamde kaderrichtsnoeren en netwerkcodes worden ontwikkeld die de belemmeringen die thans nog zijn verbonden aan de grensoverschrijdende handel in en het transport van gas en elektriciteit, moeten wegnemen. In eerste instantie zijn de toezichthouders en de transmissiesysteembeheerders daarbij aan zet, maar uiteindelijke vaststelling vindt veelal plaats door de lidstaten.

Voor de ontwikkeling van de Europese energiemarkt is verder de verbetering van de energie-infrastructuur van groot belang. In haar mededeling met betrekking tot het infrastructuurpakket zet de Europese Commissie een langetermijn visie en prioriteiten uiteen om het Europese energienetwerk aan te passen aan de eisen van de 21e eeuw2. Voornaamste doelen hierbij zijn voorzieningszekerheid en integratie van hernieuwbare elektriciteitsproductie in een goed functionerende energiemarkt. Voor deze aanpassingen stelt de Commissie een nieuwe strategische benadering voor. Deze bestaat allereerst uit het identificeren van een energie-infrastructuurplan voor een Europees supernetwerk dat de Europese netwerken met elkaar moet verbinden en het benoemen van een beperkt aantal Europese prioriteiten die in 2020 moeten zijn geïmplementeerd om de energie- en klimaatdoelen te bereiken en waar Europese maatregelen het meest noodzakelijk zijn. Daarnaast dient de uitvoering van deze projecten te worden ondersteund door een aantal nieuwe instrumenten, zoals stroomlijning van vergunningverleningsprocedures, betere kostenallocatie via tarifering, regionale samenwerking, betere informatie voor besluitvorming en Europese financiering. De Commissie zal hiertoe eind 2011 met nadere voorstellen komen, waaronder een Europees energieveiligheids- en infrastructuurinstrument in 2011 met voorstellen op het terrein van regulering en financiering.

De leden van de CDA-fractie vragen welke randvoorwaarden er naar het oordeel van de minister voor dit Europese systeem nodig zijn om tot een robuust en solide ETS te komen.

Eind 2008 is de ETS richtlijn na een uitgebreide review herzien. De aanpassingen in het systeem gaan vanaf 2013 in (start derde handelsperiode 2013–2020 ). Met de herziening zijn belangrijke verbeteringen doorgevoerd, waarmee een sterk en solide systeem is gecreëerd. Zo is er vanaf 2013 één Europees plafond en is ook de toewijzing van emissierechten geharmoniseerd. Nieuw is ook dat ongeveer de helft van alle emissierechten in Europa worden geveild in plaats van grotendeels gratis weggegeven. Veilen waarborgt een grotere mate van efficiency en is

daarnaast een relatief eenvoudig instrument voor allocatie. Voorts worden de rechten die wel gratis worden verstrekt, verstrekt op basis van zogenaamde productbenchmarks, waardoor CO2-efficiënte productie wordt gestimuleerd («vuilere» EU concurrenten moeten rechten bijkopen voor hun hogere CO2-uitstoot dan de benchmarks).

Beveiliging van de handel in het kader van het ETS wordt op dit moment voortvarend aangepakt in overleg tussen de Commissie en de Lidstaten. Als eerste stap zijn de beveiligingseisen aan de landelijke registers fors verscherpt. Inmiddels voldoen de meeste registers aan deze eisen en zijn weer geopend. Het Nederlandse register was één van de eerste die aan de nieuwe eisen kon voldoen. Inmiddels wordt verder gewerkt aan versterking van de beveiliging en het gezamenlijk oplossen van de problematiek van de gestolen rechten.

De leden van de CDA-fractie verzoeken de minister aan te geven hoe de nieuwe Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+ regeling) ziet ingepast in een gelijk speelveld voor hernieuwbare energie. Hierbij vragen zij of de Kamer geïnformeerd kan worden over het onderzoek en de uitwerking door het kabinet van de Richtlijn Hernieuwbare Energie.

Zolang er per EU-lidstaat nationale doelen gelden voor hernieuwbare energie, zal er geen sprake zijn van een gelijk speelveld voor hernieuwbare energie. Van alle stimuleringsregimes (premium, verplichting of feed in) die door lidstaten worden gehanteerd om de nationale doelen te kunnen halen, werkt het zogenaamde feed in premie systeem, zoals de SDE+ regeling, het minst verstorend met het oog op een eerlijk speelveld. Dat komt omdat de duurzame energie in dergelijke systemen net als grijze stroom via de energiemarkten verhandeld wordt. In een feed in premie systeem worden alleen de extra kosten van hernieuwbare energie ten opzichte van grijs vergoed.

Tijdens het Algemeen Overleg over Energie van 6 december jl. heb ik u geïnformeerd over het onderzoek naar de uitwerking van de zogenaamde «flexibele mechanismen» uit de Richtlijn Hernieuwbare Energie. Deze mechanismen bieden mogelijkheden voor een kostenefficiëntere realisatie van de duurzame doelstelling, omdat lidstaten niet gebonden zijn aan de beperkingen van het eigen land maar gebruik kunnen maken van elkaars comparatieve voordelen. Ik hoop u eind van dit jaar de conclusies van dit onderzoek te kunnen presenteren.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat bij EU-budgetten vaak cofinanciering nodig is en vragen de minister hoe kan worden verzekerd dat er ook gebruik gemaakt wordt van beschikbare EU-financiering voor onderzoek.

Cofinanciering van Europese subsidies is een vereiste voor onderzoeksprogramma’s waarin deelnemers uit bedrijven, kennisinstellingen en/of publieke onderzoeksfinanciers samenwerken. Door deze cofinancieringseis worden deelnemers aangezet tot het maken van heldere keuzes. Zij zullen alleen meedingen in Europese programma’s die passen in hun eigen strategie. Het kabinet is daar voorstander van en kiest zelf ook voor een beperkt aantal economische topsectoren waarop zij haar innovatiebeleid de komende jaren zal richten. Voor cofinanciering van Europese subsidies door universiteiten, kennisinstellingen en bedrijven geldt dat zij middelen uit eigen begroting in kunnen zitten voor cofinanciering van Europese subsidies. Voor cofinanciering in publiek-publieke onderzoeksprogrammering blijft de mogelijkheid voor cofinanciering door publieke onderzoeksfinanciers bestaan. Voor de toekomstige Europese programma’s voor onderzoek en innovatie vanaf 2014 is het kabinet van mening dat eerst helder moet zijn of en onder welke voorwaarden cofinanciering plaatsvindt voordat bepaald kan worden hoe cofinanciering vanuit publieke onderzoeksfinanciers vormgegeven kan worden.

De leden van de D66-fractie vragen het kabinet in het kader van de Europese discussies rond een koolstofarme energievoorziening in 2050 te wijzen op het succes van de marktkoppeling in Noordwest Europees verband en in het overleg met andere EU landen te benadrukken dat verdere integratie gebaat is bij volledige ontkoppeling van de netwerkactiviteiten van de commerciële activiteiten. De leden van de D66-fractie merken voorts op dat een toenemende mate van interconnectie kan betekenen dat netwerkproblemen zoals congestie op nationale hoogspanningsnetten veroorzaakt kunnen worden buiten de grenzen van individuele landen – bijvoorbeeld wanneer een overschot aan elektriciteit vanuit Noord Duitsland via het Nederlandse net naar het zuiden van Duitsland stroomt. Zij vragen het kabinet in het licht hiervan de verwachte congestie binnen Nederland actief aan de orde te stellen in Europees verband, met de kanttekening dat deze problematiek gezamenlijk kan en moet worden aangepakt.

Nederland acht verbetering en benutting van de Europese infrastructuur van belang voor de verdere totstandkoming van de interne markt. Nederland werkt in dit kader actief samen met haar buurlanden in het Pentalaraal energieforum. Het succes van marktkoppeling in Noordwest Europa is in dit kader een belangrijke stap naar verdere marktintegratie. Dit systeem heeft geleid tot een verdere efficientie van de benutting van de hoeveelheid interconnectie met onze buurlanden en dit systeem geldt ook als ´target model´ voor de rest van Europa. Binnen het Pentalateraal Forum wordt nu gewerkt aan de vervolgstap voor marktkoppeling in een verregaande samenwerking en een gezamenlijke Noordwest Europese effectieve aanpak van congestie. Dit is geheel in lijn met het verzoek van de fractie van D66. Het is de verwachting dat de zogenaamde flow based marktkoppelingssyteem beter rekening zal houden met de onderlinge afhankelijkheden tussen landen. Invoering van dit systeem is voorzien in 2013.

De leden van de D66-fractie vragen het kabinet uiteen te zetten hoe het streven tot een beter gecoördineerd EU-optreden richting de komende klimaatonderhandelingen in Durban gestalte kan worden gegeven. Deze leden vragen of het mogelijk is om op bepaalde specifieke onderdelen van de klimaatonderhandelingen een gezamenlijke EU-delegatie in plaats van een nationale delegatie te sturen.

De EU treedt al geïntegreerd en gecoördineerd op in de klimaatonderhandelingen, waarbij de lidstaten steeds gezamenlijk de EU posities uitdragen en onderhandelen. Ik deel de mening van de D66-fractie dat het inderdaad van belang is ook richting de klimaattop in Durban die lijn verder door te zetten en te blijven werken aan een slagvaardige en efficiënte EU, die spreekt met één stem. Kleinere nationale delegaties passen in dat beeld. Overigens gaat in veel gevallen al een gezamenlijke EU-delegatie naar bepaalde onderdelen of bijeenkomsten van de onderhandelingen, in plaats van nationale delegaties van de lidstaten.

Tegelijkertijd moet worden bedacht dat de klimaatagenda breed is en veel verschillende expertises vraagt, waardoor een EU-delegatie ter plekke vaak afhankelijk is van de input en experts van de aanwezige nationale delegaties. Bovendien is het onderwerp klimaat een gedeelde competentie tussen EU en de lidstaten, waarbij de lidstaten dus nog steeds een eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid hebben. Ook hebben landen onder het Klimaatverdrag eigen, zelfstandige verdragsverplichtingen, los van de verplichtingen van de EU als collectief.

De leden van de D66-fractie geven aan dat de inschatting van potentiële carbon leakage onvoldoende onderbouwd is en gebaseerd zou moeten zijn op onderzoek en niet op de uitkomst van een lobby door de relevante sectoren. In dit kader vragen deze leden de minister dit onder de aandacht te brengen bij zijn Europese collega’s.

Ik onderschrijf uw opvatting dat de werkelijke carbon leakage die plaatsvindt als gevolg van het Europese klimaatbeleid onderzocht dient te worden. Ik ben dan ook bereid de noodzaak van nader onderzoek onder de aandacht te brengen van mijn Europese collega’s. Daarbij wijs ik u er wel op dat het carbon leakage effect niet eenvoudig achteraf is te bepalen zolang de CO2-prijs relatief laag is en het verplaatsen van de productie van bedrijven naar landen buiten Europa door veel factoren wordt bepaald.

In dit verband wijs ik u er op dat mijn voorganger op 7 oktober 2008 de Tweede Kamer (EP/AEP/8147409) al heeft geïnformeerd over een CPB-PBL model studie over grensmaatregelen tegen de mogelijke gevolgen van carbon leakage. Ook op 21 juni 2010 (ETM/ED/10083519) is de Tweede Kamer geïnformeerd over het in opdracht van het Ministerie van Financiën uitgevoerde onderzoek door CE Delft naar de vraag wie in Nederland de kosten betaalt van het Europese Emissiehandelssysteem. N.a.v. de uitkomsten van deze studie heeft de Nederlandse overheid er bij de Europese Commissie op aangedrongen op Europees niveau een studie uit te voeren naar de werkelijke plaatsgevonden carbon leakage.

De leden van de D66-fractie vragen de minister om in het kader van een effectieve en efficiënte realisatie van de gezamenlijke Europese ambitie ten aanzien van duurzame energie in EU-verband aandacht te vragen voor de mogelijkheid om gezamenlijk op te trekken ten aanzien van de realisatie van windenergie op de Noordzee. Voorts vragen deze leden of minister bereid is om opnieuw, zo mogelijk in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk en andere landen die het idee van een North Sea grid ondersteunen, in EU-verband de mogelijkheid van gezamenlijke «North Sea goals» te opperen. Voorts verzoeken zij of de minister in het verlengde van de aangehouden motie Schouw (Kamerstuk 21 501-20, nr. 499) wil pleiten voor grensoverschrijdende of gezamenlijke financiering van projecten, bijvoorbeeld door de combinatie van (onderdelen van) een eventueel net op zee met een windpark op grote afstand van de kust als mogelijk proefproject voor Europese financiering ter sprake te brengen. De leden van de D66-fractie verzoeken de minister voorts met het oog op de nadere uitwerking van de actuele voorstellen ten aanzien van het energiebeleid tevens het rapport van de Taskforce Wind op zee onder de aandacht te brengen van zijn Europese collega’s en de Europese Commissie.

Op dit moment hebben de EU-lidstaten, zoals het VK en Duitsland hun eigen benaderingen uitgewerkt onder welke zij de EU doelstellingen voor duurzame energie (2020) willen realiseren. Onder die benaderingen zijn forse ambities voor Wind op Zee opgenomen, waarvoor een eigen nationaal instrumentarium is geformuleerd. Vanuit meerdere lidstaten is belangstelling getoond voor de mogelijkheden om onder de z.g. «flexibele mechanismen» te komen tot internationale samenwerking bij het realiseren van de Europese doelstellingen voor duurzame energie. Inderdaad biedt de regionale samenwerking onder het 10 Noordzee Landen Offshore Grid Initiative (10NSCOGI) een additioneel kader, waarbinnen nadere samenwerkingsmogelijkheden worden onderzocht. Daartoe wordt in eerste instantie een ontwerp voor een volledig geïntegreerd elektriciteitsnet op zee voor 2030 uitgewerkt, waarbinnen op kostenefficiënte wijze de mogelijkheden voor interconnectie en inpassing van windparken worden gecombineerd. Inzicht in de kosten van die infrastructuur en verdeling van kosten en baten over de verschillende landen en stakeholders biedt inderdaad de basis om nadere internationale samenwerkingsmogelijkheden nader te onderzoeken. Daarvoor zullen ook specifieke case studies worden uitgevoerd. Voor de verschillende activiteiten onder 10NSCOGI zijn deadlines gesteld die lopen tot 31 december 2012. Op dit moment is het dus nog te vroeg om de financiering van specifieke Europese proefprojecten ter sprake te brengen.

Nederland zal uiteraard in Europees verband het belang van het Nord Sea Offshore Grid blijven uitdragen, ook in het kader van mogelijke financiering van Europese energie-infrastructuur. Inzake het rapport van de Taskforce Wind op Zee zal ik u mijn reactie tegelijk met het Energierapport doen toekomen.

De leden van de D66-fractie vragen de minister het ontbreken van een algemeen aanvaard certificeringsysteem gebaseerd op wettelijke normen voor groen gas, vergelijkbaar met de garanties van oorsprong voor elektriciteit, in Europees verband onder de aandacht te brengen. Voorts vragen deze leden of het mogelijk is om een systeem zoals dat van Vertogas, de dochteronderneming van Gasunie, Europees uit te rollen.

Nederland heeft met Vertogas als eerste land een werkende instantie die groen gas certificaten afgeeft. Deze groen gas certificaten maken het mogelijk voor consumenten en bedrijven het gasgebruik te vergroenen.

Ik ben er voorstander van dat andere landen het systeem van Vertogas over nemen. In juni 2010 heeft Vertogas namens Nederland in Brussel een presentatie gegeven aan andere EU-lidstaten en de Europese Commissie over het systeem voor het certificeren van groen gas. Dit heeft er toe geleid dat Vertogas in december 2010 met het Deutsche Energie-Agentur Gmbh (DENA) afspraken heeft gemaakt om tot een gezamenlijk systeem te komen dat grensoverschrijdende handel in gecertificeerd biogas mogelijk te maken. Zowel de Duitse certificaten als de Nederlandse zijn compatibel met de Richtlijn Hernieuwbare Energie. Duitsland is een grote producent van biogas en samen met Nederland één van de voorlopers in de ontwikkeling van groen gas. Het koppelen van de systemen van Nederland en Duitsland is een belangrijke stap in het Europees uitrollen van het certificeren van groen gas.

De leden van de D66-fractie vragen de minister in het kader van de discussie over innovatie de aanbevelingen van het recente rapport «Naar de kern van de bio-economie: De duurzame beloftes van biomassa in perspectief» onder de aandacht te brengen. Met name vragen de leden van de D66-fractie de minister of hij bereid is om bij zijn Europese collega’s het idee van beleid dat er op gericht is om biomassa de waardepiramide te laten «beklimmen» (aandachtspunt 2 in de aanbevelingen van het rapport) als leidraad voor het hieraan gelieerde innovatie- en onderzoeksbeleid onder de aandacht te brengen.

De ontwikkeling van de biobased economy met daarin het concept van de waardepiramide en focus op cascadering is onder de aandacht gebracht met behulp van een Memorandum of Understanding (MoU). Dit MoU is door Nederland samen met Duitsland en Frankrijk aangeboden aan de Europese Commissie (mei 2010). Verder loopt er een brede consultatie vanuit de EU ten bate van het «European Strategy and Action plan towards a sustainable bio-based economy by 2020», waar dit terug kan komen. Deze strategie wordt ontwikkeld in het bredere kader van de «Europe 2020 Strategy – Innovation Union». Als er in dit kader opportune momenten zijn om de waardepiramide verder onder de aandacht van mijn collega’s te brengen zal ik dit doen.

De leden van de D66-fractie vragen de minister gedurende de informele energieraad een constructieve houding aan te nemen ten aanzien van Europese initiatieven op het gebied van energiebesparing. Naar mening van de leden van de D66-fractie zou de minister in ieder geval steun moeten uitspreken voor het realiseren van de gezamenlijk geformuleerde Europese ambitie zoals deze omschreven wordt in de Low Carbon Economy Roadmap en vastgelegd in de EU2020-doelstellingen. De leden van de D66-fractie vragen de minister tijdens het overleg te zoeken naar mogelijkheden van overeenstemming met andere landen, los van de vraag of energiebesparing een instrument of een doel op zich is. Naar mening van de leden van de D66-fractie zou dit bijvoorbeeld kunnen door een kostencurve op te stellen van mogelijke besparingsmaatregelen op basis waarvan bepaald zou kunnen worden welke ingrepen een kosteneffectieve manier kunnen bijdragen aan de eerder genoemde doelstellingen.

Dit kabinet steunt maatregelen op het terrein van energie-efficiëntie die een duidelijke toegevoegde waarde hebben als zij op Europees niveau worden aangepakt. Goede voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn de richtlijnen ecodesign en energie-etikettering, maar ook in de transportsector. Dergelijk beleid aan de bron zou in Nederland niet zelf tot stand kunnen komen aangezien hier sprake is van internationale spelers. Nederland heeft steeds het belang hiervan benadrukt en zal dat ook blijven doen. Op andere terreinen, zoals de gebouwde omgeving, is juist meer ruimte voor eigen beleid wenselijk. Per lidstaat verschilt het immers op welke terreinen al inspanningen worden geleverd om tot energiebesparing te komen en per lidstaat verschilt waar de meeste potentie zit om kosteneffectief energie te besparen. Een Europese kostencurve van mogelijke besparingsmaatregelen zal om deze reden weinig zeggen over maatregelen die voor Nederland kosteneffectief kunnen worden ingezet.

De leden van de D66-fractie vragen de minister de recente discussie rondom de activiteiten van Shell in Nigeria onder de aandacht te brengen van zijn Europese collega’s. Zij vragen voorts of de minister bereid is een lans te breken voor een krachtig Europees extern energiebeleid dat zich niet alleen richt op voorzieningszekerheid, een gelijk speelveld en goede marktwerking maar ook op aandacht voor de neveneffecten van de Europese vraag naar energie voor mensenrechten in gebieden zoals de Niger-delta?

Mensenrechten vormen een integraal onderdeel van de Nederlandse relaties met andere landen, van onze inzet in EU-verband en van ons optreden in multilaterale fora. Het specifiek opbrengen van de activiteiten van Shell in Nigeria in Europees verband wordt evenwel niet opportuun geacht.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Verburg, G. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD) en Verhoeven, K. (D66).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD) en Veldhoven, S. van (D66).

X Noot
2

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het comité van de regio’s – Prioriteiten voor energie-infrastructuurprojecten voor 2020 en verder – Een blauwdruk voor een Europees geïntegreerd energienetwerk; Brussel 17 november 2010, COM(677) definitief.

Naar boven