21 501-33
Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

21 501-08
Milieuraad

nr. 254
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 januari 2010

Hierbij doen wij u, mede namens de staatssecretaris voor Europese Zaken, de geannoteerde agenda toekomen van de informele Energie- en Milieuraad, die zal plaatsvinden van 15–16 januari a.s. te Sevilla. De raad is opgedeeld in een energiedeel (15 januari) en een milieudeel (16 januari). Op 15 januari zullen energieministers spreken over het nieuwe EU energie actieplan 2010–2014, alsmede over investeringen in koolstofarme technologieën. Op 16 januari zullen milieuministers debatteren over het vervolg op de uitkomst van de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen, en over vergroening van de economie.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, en Milieubeheer,

J. M. Cramer

GEANNOTEERDE AGENDA INFORMELE ENERGIE- EN MILIEURAAD 15–16 JANUARI 2010

Energie actieplan 2010–2014

Ministers zullen van gedachten wisselen over de inhoud van het nieuwe Energie Actieplan 2010–2014, dat de acties van de EU op energiegebied voor de komende vijf jaren uiteen zal zetten. Het actieplan wordt naar verwachting begin 2010 door de Commissie gepresenteerd. Het Spaans voorzitterschap beoogt het actieplan aan te nemen tijdens de Europese Raad van dit voorjaar.

Het vorige actieplan (2007–2009) was gebaseerd op de eerste zogenaamde Strategic Energy Review (SER I) en werd tijdens de Europese Raad van maart 2007 aangenomen. Sindsdien zijn belangrijke resultaten geboekt met het aannemen van het zogeheten derde energiepakket voor een betere werkende interne markt voor gas en elektriciteit, en het energie- en klimaatpakket met richtlijnen op het gebied van o.a. emissiehandel, CCS en hernieuwbare energie. Deze pakketten vragen de komende jaren om een zorgvuldige implementatie op zowel nationaal als Europees niveau. Zo zal het proces van ontvlechting en daarmee het loskoppelen van het netbeheer van belangen op het terrein van productie en levering van energie moeten worden voortgezet. De Commissie heeft daarbij een belangrijke aanjaagfunctie te vervullen. Ook zullen binnen het herziene emissiehandelssysteem benchmarks voor de toewijzing van gratis emissierechten aan installaties moeten worden opgesteld, zodat een prikkel voor investeringen in efficiënte technieken behouden blijft.

Het nieuwe actieplan 2010–2014 zal voortbouwen op de tweede Strategic Energy Review (SER II), die in maart 2009 door de Europese Raad werd vastgesteld. Deze richtte zich vooral op voorzieningzekerheid, maar in samenhang daarmee ook op energiebesparing en het gebruik van eigen (duurzame) energiebronnen. Sommige elementen van deze strategie zijn reeds gerealiseerd, zoals de herziening van de richtlijn strategische olievoorraden, de richtlijn energieprestaties gebouwen en de richtlijn energie-etikettering. Andere elementen zijn in gang gezet, zoals de vervanging van de richtlijn leveringzekerheid aardgas door een nieuwe verordening.

Hoewel Europa streeft naar een verduurzaming van de energiehuishouding, zal zij in de komende decennia voor haar energievoorziening nog sterk afhankelijk blijven van fossiele brandstoffen. In het licht van een afnemende Europese productie van gas en olie en een toenemende concentratie van beschikbare energiebronnen bij een beperkt aantal aanbieders, zal de importafhankelijkheid van de EU verder stijgen. Voor de komende periode is het daarom van belang dat de EU haar strategie voor energievoorzieningszekerheid verder ontwikkelt en de aangekondigde maatregelen nader uitwerkt. Nederland is van mening dat het essentieel is om de externe relaties met strategische partners verder te versterken en te verdiepen. Bestaande energiefora, zoals het Internationaal Energie Agentschap (IEA) en het Internationaal Energie Forum (IEF) dienen daarbij optimaal te worden benut. Door de krachten binnen de EU te bundelen kan meer gewicht in de schaal worden gelegd tegenover energieproducerende landen en doorvoerlanden. Internationale samenwerking is tevens van belang voor het realiseren van grensoverschrijdende infrastructurele projecten.

De Russisch-Oekraïense gascrisis van begin vorig jaar heeft het gebrek aan infrastructurele interconnectiviteit aangetoond. Verbetering en uitbreiding van de infrastructuur blijven dan ook van groot belang om onze energievoorzieningszekerheid te kunnen waarborgen. Ook gezien de Nederlandse ambitie gasrotonde van Noordwest-Europa te worden, is een uitgebreid en goed functionerend infrastructureel netwerk essentieel. Voor de Europese energievoorzieningszekerheid is daarnaast verdere diversificatie van aanvoerbronnen en routes gewenst. Realisatie van infrastructurele projecten zoals Nabucco, South Stream en North Stream is daartoe van belang.

Ten aanzien van energiebesparing is met de herziening van de richtlijnen ecodesign en energie-etikettering een kader gecreëerd voor een ambitieus Europees bronbeleid. Minimale energieprestatie-eisen en labelvoorschriften kunnen nu zowel aan energieverbruikende producten als aan energiegerelateerde producten, zoals isolatiematerialen, kozijnen en douchekoppen, worden gesteld. Nederland hecht eraan dat in de komende jaren snel en volledig invulling wordt gegeven aan deze richtlijnen door het stellen van eisen aan nieuwe specifieke productgroepen. Voor 2010 wordt ook een nieuw Europees energie efficiëntie actieplan verwacht, waarin de Commissie nieuwe instrumenten voor het bereiken van de 20% besparingdoelstelling zal voorstellen. Deze voorstellen zullen getoetst moeten worden aan het criterium van subsidiariteit en proportionaliteit. Voor het overige vormen de (kosten)effectiviteit en de efficiency van het beleid een belangrijk onderdeel van het Nederlandse oordeel. Waar nieuwe besparingsinstrumenten leiden tot een beslag op (schaarse) EU-middelen dienen ze daarnaast bij voorkeur te worden vergeleken met andere bestedingsopties op gebied van energie- en klimaatbeleid, zodat een integrale afweging plaatsvindt.

Om het aandeel van duurzame energie in de energieconsumptie werkelijk met forse stappen te kunnen verhogen, is de EU afhankelijk van nieuwe en efficiëntere technieken. Dit vraagt om grotere inspanningen op het gebied van energie-innovatie (zie onderstaand). Op lange termijn is het streven om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in de elektriciteitsproductie drastisch te verlagen en in de transportsector zelfs te reduceren tot nul. Om aanbieders van duurzame energie toegang te bieden tot het elektriciteitsnet zal moeten worden geïnvesteerd in een slim en geïntegreerd elektriciteitsnetwerk op Europese schaal.

Investeren in koolstofarme technologieën

Ministers zullen een discussie voeren over «Investeren in de ontwikkeling van koolstofarme technologieën». Onder deze titel presenteerde de Commissie in oktober een mededeling waarin zij de financiële consequenties uiteenzette van het in 2007 uitgebrachte Strategisch Plan voor Energietechnologie (SET-Plan). Deze mededeling werd ook besproken in de VTE-Raad (energie) van 7 december jl. Het Spaans voorzitterschap beoogt Raadsconclusies aan te nemen over de mededeling in de VTE-Raad van 12 maart a.s. Tijdens de Voorjaarsraad wil zij vervolgens politieke instemming krijgen met een aantal elementen van de mededeling, namelijk de noodzaak om middelen voor energieonderzoek te laten toenemen; de voorgestelde Routekaarten en een start van de Europese Industriële Initiatieven in 2010; de noodzaak van een nieuw instrument voor de ondersteuning van grote demonstratieprojecten; en de noodzaak van een coherent financieringsraamwerk voor koolstofarme technologieën in Europa.

Voor de periode tot 2020 heeft de Commissie Routekaarten ontwikkeld om de ontwikkeling van koolstofarme technologieën te bevorderen, inclusief een aantal bijbehorende initiatieven. Het betreft de zes Europese Industriële Initiatieven (voor de ontwikkeling van wind-, zonne- en bio-energie, een nieuwe generatie nucleaire energie, intelligente elektriciteitsnetwerken en CCS), het Intelligente Steden initiatief (voor de bevordering van energiezuinige technologie) en de Europese Energie Onderzoek Alliantie (voor meer samenwerking tussen nationale energieonderzoeksinstellingen). De Commissie schat in dat de komende 10 jaar een extra investering van 50 miljard euro voor energietechnologisch onderzoek in de EU nodig zal zijn, wat bijna een verdrievoudiging van de huidige onderzoeksbudgetten zou betekenen. Deze zal zowel privaat als publiek, en op zowel nationaal als EU-niveau, bekostigd moeten worden. De Commissie hint op een toename van het publieke aandeel in de investeringen, en daarbinnen op een toename van de EU-bijdrage. Voor een efficiënte aanwending van middelen zal versterkte coördinatie van de besteding van financiële middelen noodzakelijk zijn.

Nederland hecht veel waarde aan het SET-plan. Het schept het noodzakelijke kader om de Europese ambitie voor de ontwikkeling van koolstofarme technologie – met de bijbehorende economische kansen en gunstige milieueffecten – te realiseren. Nederland ondersteunt op hoofdlijnen de initiatieven die de Commissie aankondigt in haar plan, waarbij lidstaten wel hun eigen prioriteiten moeten kunnen uitvoeren. Van de verschillende typen koolstofarme technologie heeft wat Nederland betreft naast duurzame mobiliteit (elektrisch rijden, biobrandstoffen) vooral de ontwikkeling van de Smart Grid en de bijbehorende stationaire elektriciteitsopslag (batterijen) prioriteit. Dat laatste bij voorkeur in samenwerking met landen van buiten EU. Nederland onderschrijft de noodzaak van inzet van meer financiële middelen voor onderzoek en technologieontwikkeling op het gebied van energie, en steunt het opstellen van een coherent financieringsraamwerk voor koolstofarme technologieën in Europa. Het vinden van voldoende financiële middelen, uit private en publieke bron en op nationaal en EU-niveau, zal een grote uitdaging vormen. Nederland is bereid zijn bijdrage te leveren, in samenwerking met andere landen en met behoud van soevereiniteit over nationale onderzoeksmiddelen. Nederland steunt ook de inzet van bestaande gemeenschapsinstrumenten voor het SET-plan en een relatief sterke rol van de Europese investeringsbank. Daarenboven is echter een meer structurele ondersteuning op gemeenschapsniveau nodig. Nederland is van mening dat het aandeel van middelen voor onderzoek, ontwikkeling en demonstratie ten behoeve van klimaatmitigatie binnen de nieuwe Financiële Perspectieven kan toenemen. Een concrete invulling van de nieuwe Financiële Perspectieven, inclusief een mogelijke herallocatie van middelen, zal onderwerp zijn van de budget herziening en de volgende financiële programmering. Ondersteuning op gemeenschapsniveau dient wel plaats te vinden op basis van het subsidiariteitsbeginsel, dat wil zeggen daar waar dat meerwaarde heeft:

– bij grensoverschrijdende positieve externe effecten, zoals bij de integratie van het West-Europese elektriciteitsnet en het toekomstige Europese intelligente net (Smart Grid);

– waar schaalvoordelen gerealiseerd kunnen worden, zoals bij de ontwikkeling van de kernfusiereactor ITER;

– waar de samenwerking van verschillende disciplines uit verschillende Europese landen meer is dan de som van de afzonderlijke delen.

In andere gevallen kan een nationale aanpak of een samenwerking tussen enkele lidstaten toereikend zijn.

Follow up Kopenhagen

De bijeenkomst in Kopenhagen heeft geleid tot het Kopenhagen-akkoord tussen regeringsleiders. Hierin komen alle onderwerpen van het Bali Actie Plan terug en het akkoord is direct operationeel. Hoewel alle partijen in het akkoord «water bij de wijn» hebben moeten doen, stonden vrijwel alle partijen, op een handvol na, achter dit akkoord. Uiteindelijk heeft de Conferentie van Partijen besloten kennis te nemen van het Kopenhagen-akkoord, waarmee dit onderdeel is geworden van de besluitvorming voor de werkzaamheden in 2010. De Conferentie eindigde met het besluit de formele onderhandelingen in 2010 voort te zetten en tijdens de 16de Conferentie van Partijen in Mexico Stad in december 2010 af te ronden.

Er zal nu goed nagedacht moeten worden over het vervolgproces. Immers Kopenhagen heeft ook duidelijk gemaakt hoezeer het toekomstig klimaatbeleid verweven is met ondermeer de veranderende geo-politieke en economische machtsverhoudingen en de solidariteit met Afrika, en dat de besluitvormingsprocessen onder het VN Klimaatverdrag complex zijn.

Tijdens de Milieuraad van 22 december jl. zijn de uitkomsten van Kopenhagen besproken. Door het Voorzitterschap werd onder andere geconcludeerd dat er in Kopenhagen een eerste stap gezet is, dat voortgebouwd moet worden op de vorderingen in de UNFCC onderhandelingen van de afgelopen jaren, en dat de EU ambitie en leiderschap moet blijven tonen. Het voorzitterschap concludeerde dat het voorwaardelijke bod van de EU om de emissiereductie doelstelling te verhogen naar 30%, onder voorwaarde van vergelijkbare reducties door andere ontwikkelde landen en adequate acties door ontwikkelingslanden, blijft gelden. Met het oog op de informele Milieuraad van 15–17 januari 2010 zal de Commissie een en ander analyseren, en de resultaten hiervan presenteren.

Geconstateerd kan worden dat Kopenhagen nog niet heeft opgeleverd waarop Nederland had ingezet. Toch zijn er belangrijke positieve punten te noteren. Zo is afgesproken dat ontwikkelde landen emissiereductiedoelen zullen uitvoeren en dat ontwikkelingslanden mitigatieacties zullen uitvoeren, beide uiterlijk 31 januari 2010 vast te leggen in appendices bij het akkoord. Het akkoord bevat afspraken over financiering voor de korte en de langere termijn. Het akkoord legt elementen vast van de financiële architectuur zoals een Groene Klimaatfonds van Kopenhagen en een High Level Panel onder aansturing van de CoP. Verder zijn afspraken opgenomen over meten, rapporteren en verifiëren van zowel doelen en mitigatie acties als financiering, over adaptatie in ontwikkelingslanden en over oprichting van mechanismen voor het tegengaan van ontbossing en technologiesamenwerking.

Nederland ziet het Kopenhagen-akkoord, samen met de resultaten van de onderhandelingen in de twee sporen tot nu toe, als goede basis voor de verdere onderhandelingen in 2010.

Groene economie

Economie en ecologie zijn meer dan ooit met elkaar vervlochten. De duurzame economie is de economie van de toekomst. Als de Europese economie niet verduurzaamt, lossen we de grote milieuvraagstukken niet op en laten we economische kansen liggen. Alleen een groenere economie kan het klimaatvraagstuk aanpakken en de natuurlijke hulpbronnen van de aarde beschermen. Gelukkig is de trend naar verduurzaming nu mondiaal merkbaar. De economie is aan het vergroenen. De EU heeft lang voorop gelopen, maar anderen doen nu ook volop mee. Willen we in de EU economisch profiteren van deze vergroeningstrend, dan zal er in EU meer gedaan moeten worden om de economie te vergroenen. Als we eco-innovatie stimuleren en milieugebruik meer in de prijzen verwerken, zal de vergroening van de economie een stevige impuls krijgen en zal de EU meeprofiteren van de «groene banen» die de duurzame economie oplevert. Nederland is voorstander van de integratie van economisch en milieubeleid, niet alleen in het kader van de crisisbestrijding maar ook als lange termijnstrategie voor verduurzaming.

Op het moment van schrijven is er nog geen voorzitterschapdocument beschikbaar, maar het ligt in de lijn der verwachting dat onder het agendapunt «groene economie» met name wordt gesproken over de verdereuitwerking en doorwerking van de conclusies van de Milieuraad van oktober over de eco-efficiënte economie, o.a. op de herziene Lissabonstrategie (EU2020) en op de internationale agenda van de EU, waarin de vergroening van de economie een veel terugkerend onderwerp is. In de Milieuraadbespreking over vergroening van de economie zijn belangrijke punten voor Nederland:

1. De onderzoeks- en ontwikkelingsagenda van de EU moet worden voortgezet, waarbij duurzaamheid een belangrijk uitgangspunt moet zijn.

2. Milieugebruik moet meer in de prijzen worden verwerkt. Dat zou kunnen door subsidies te vergroenen, de mogelijkheden van de vergroening van belastingen verder te onderzoeken, prijsmechanismen te introduceren en door het internaliseren van externe kosten in productieketens zoals het beprijzen van ecosysteemdiensten.

3. De vraag naar duurzame goederen en diensten zou verder moeten worden bevorderd, onder meer door in te zetten op duurzaam inkopen door overheden en koplopers op het gebied van duurzame productie meer kansen te bieden.

De EU2020 strategie is een prioriteit voor het Spaans voorzitterschap, met als doel om bij de Voorjaarsraad overeenstemming hierover te bereiken. Hoe de duurzaamheidsagenda volgens de lidstaten een plaats moet krijgen in de EU2020 strategie, zal belangrijke gevolgen hebben voor de ambities van de EU in het komende decennium. Het consultatiedocument van de Commissie over EU2020 geeft aan dat het volgens de Commissie gaat over de volgende prioriteiten:

– de meerwaarde van kennis als basis van groei;

– kansen bieden in een samenleving die niemand uitsluit, en;

– een competitieve en groenere markteconomie creëren.

De nieuwe EU2020 strategie zal van invloed zijn op de volgende EU begrotingsperiode, en zal als zodanig worden meegenomen in de budget review en de volgende financiële programmering. De consultatie van de Commissie is nog lopende, evenals de Nederlandse reactie op het consultatiedocument «European 2020 strategy».

De visie van de EU op duurzaamheid van de economie zal worden uitgedragen op internationale fora zoals de Verenigde Naties, de OESO en de G20.

Naar boven