Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 juni 2023
Met deze brief informeer ik de Kamer over de informele Landbouw- en Visserijraad (hierna:
Raad) die van 11–13 juni 2023 plaatsvond in Stockholm, Zweden.
I. Verslag informele Landbouw- en Visserijraad
De informele Raad stond in het teken van bio-economie, één van de prioriteiten van
het Zweedse voorzitterschap. Tijdens de Raad van 25 april jl. zijn Raadsconclusies
aangenomen over de kansen die de bio-economie biedt bij het aangaan van huidige maatschappelijke
opgaven, met een bijzondere focus op landelijke gebieden. De discussie tijdens de
informele Raad ging meer specifiek over de bijdrage die de Europese landbouw- en bosbouw
kunnen leveren aan voedsel, diervoeder, vezels en energiezekerheid en de langetermijnstappen
die nodig zijn voor een groeiende bio-economie op basis van efficiënt gebruik van
grondstoffen in een veerkrachtige, net-zero emissies wereld.
Tijdens de Raad reflecteerden lidstaten op twee door het voorzitterschap gestelde
vragen. De eerste vraag ging over de kansen en uitdagingen op EU-niveau voor de land-
en bosbouw om bij te dragen aan de groene transitie. De tweede vraag richtte zich
op welke beleidsinstrumenten en -maatregelen nodig zijn voor de land- en bosbouw om
deze kansen en mogelijkheden te realiseren.
Net als tijdens de Raad in april onderstreepten alle lidstaten het belang en het potentieel
van de bio-economie. Veel lidstaten, waaronder Nederland, gaven aan dat bio-economie
kan dienen als alternatieve inkomstenbron voor de agrarische sector. Ook de rol van
bio-economie in het behalen van de klimaatdoelen, in de transitie naar een meer circulaire
economie en in het verkleinen van de afhankelijkheid van derde landen werd benadrukt.
Wel wezen veel lidstaten op het belang van de landbouwsector voor de voedselvoorziening
en voedselzekerheid (zeker gezien de huidige geopolitieke situatie), en benadrukten
zij dat dit niet onder druk moet komen te staan als gevolg van de groene transitie.
Deze lidstaten riepen de Commissie op om een goede balans te vinden tussen enerzijds
klimaat- en natuurbeleid en anderzijds landbouwbeleid. Ook de Commissie onderstreepte
het belang van voedselzekerheid en gaf aan de situatie op de landbouwmarkten te blijven
monitoren. Verder benadrukten veel lidstaten het belang van coherent beleid op het
gebied van de groene transitie, en het belang van coherentie met andere EU wet- en
regelgeving (bijvoorbeeld op het gebied van handel). Dit punt werd door de Commissie
onderkent. Ook gaf een aantal lidstaten aan dat bij het maken van beleid op het gebied
van bio-economie rekening moet worden gehouden met nationale en regionale specifieke
kenmerken en verschillen tussen lidstaten.
Hoewel het huidige GLB al middelen bevat om de bio-economie te ondersteunen, zoals
ook werd onderstreept door de Commissie, is dit volgens sommige lidstaten niet voldoende.
Zij deden dan ook een oproep om te kijken naar financiële middelen buiten het GLB.
Verder vroegen enkele lidstaten, waaronder Nederland, aandacht voor het belang van
onderzoek en innovatie. Nederland bracht in dat het belangrijk is om te investeren
in gedeelde innovatiefaciliteiten, zoals living labs en fieldlabs. Ook het verkennen
en ontwikkelen van nieuwe (digitale) technologieën en generatievernieuwing werden
genoemd als belangrijke instrumenten voor het vergroten van de weerbaarheid van de
sector en het verder ontwikkelen van de bio-economie.
Hoe er verder op EU-niveau vervolg aan dit thema zal worden gegeven, na afloop van
het Zweeds voorzitterschap, is vooralsnog niet duidelijk. Wel gaf de Commissie aan
dat de implementatie van de EU-strategie voor bio-economie voorspoedig verloopt.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema