21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1371 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 31 januari 2022

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 5 januari 2022 over de Landbouw- en Visserijraad 17 januari 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1366). Het Verslag van dit schriftelijk overleg is gedrukt onder Kamerstuk 21 501-32, nr. 1367). De nog openstaande vragen worden hieronder beantwoord.

De vragen en opmerkingen zijn op 10 januari 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 26 januari 2022 zijn de resterende vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Nouse

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad. Deze leden willen de Minister hier nog enkele vragen en opmerkingen over voorleggen.

Verordening (EG) 1185/2009 en het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe verordening statistieken over agrarische input en output (hierna: SAIO)

De leden van de D66-fractie hebben bij het vorige schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad aangekaart dat goede statistieken over onder andere het gebruik van pesticiden van groot belang zijn en hebben benadrukt dat transparantie nodig is om bij te dragen aan een duurzame vermindering van het gebruik. De Minister stelde destijds in het verslag dat Nederland nog geen positie heeft ingenomen over het uitbreiden van de reikwijdte van Statistics on Agricultural Input and Output (SAIO), zoals voorgesteld door onder andere het Europees parlement. Kan de Minister toelichten of Nederland hier inmiddels een standpunt over heeft ingenomen, en zo ja wat dat is? Indien dit niet het geval is, wanneer verwacht de Minister dat Nederland hier wel een standpunt over heeft ontwikkeld? Is de Minister het eens met de stelling dat de nieuwe regelgeving ervoor zou moeten zorgen dat jaarlijks alle bestrijdingsmiddelen die worden gebruikt op het boerenerf, op elk gewas, geregistreerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het Europees parlement stelt voor om ook biociden (zoals houtverduurzamingsmiddelen, rodenticiden of desinfectiemiddelen) en diergeneesmiddelen onder de genoemde verordening te brengen. De Nederlandse positie is dat de gegevens over afzet en gebruik van bepaalde groepen biociden transparant moeten zijn.

Bij de keuze voor het juridisch instrument dienen in ieder geval een aantal aspecten gewogen te worden. Biociden worden in tal van sectoren, voor vele doeleinden toegepast en niet enkel in de sector landbouw. Er kan op dit moment in de verkoopgegevens nog geen onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende sectoren waarin biociden worden verkocht. Ook kan de verkoop in de ene sector leiden tot gebruik in een andere sector. Bijvoorbeeld een dienstverlenend bedrijf zoals een plaagdierbeheerser dat biociden toepast op agrarische bedrijven maar ook bij andere sectoren. Dergelijke uitwerkingsaspecten kunnen ertoe leiden dat monitoring van afzet en gebruik van biociden mogelijk doelmatiger in een aparte verordening kunnen worden geregeld.

Binnenkort wordt Verordening (EU) 2019/6 betreffende diergeneesmiddelen van kracht. Hierin staat de verplichting om het gebruik van onder andere antibiotica te registreren, publiceren en de Europese Commissie daarover te informeren. Ik vind het verstandig om in het kader van deze verordening te kijken waar de verordeningen elkaar raken, zodat er geen dubbel werk ontstaat.

Pesticiden

De leden van de D66-fractie hebben bij het vorige schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad tevens aandacht gevraagd voor het gebruik van de standaard van de European and Mediterranean Plant Protection Organization (EPPO) voor het vervangen van pesticiden. De Minister stelde dat dit per verordening op dit moment is toegestaan. Is de Minister het eens met de stelling dat met de herziening van het richtsnoer voor een vergelijkende risicobeoordeling, ook het vraagstuk zou moeten worden meegenomen of een richtlijn die is ontworpen en georganiseerd door de pesticide-industrie nog wel gepast is om als toetsingskader te dienen? Indien hij het hiermee eens is, kan hij nader uiteenzetten wat het standpunt van Nederland hierin is en hoe dit gepresenteerd zal worden in het proces van herziening? Indien hij het hier niet mee eens is, kan hij toelichten waarom niet?

Antwoord

In mijn brief van 12 januari jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1366) is uw Kamer erop gewezen dat voor het EU-toetsingskader gebruik wordt gemaakt van richtsnoeren die door de lidstaten zijn beoordeeld op hun merites. Ook voor EPPO-richtlijnen geldt dat die zijn beoordeeld door bij de EPPO aangesloten landen. Het betreft dus geen door de industrie ontworpen en georganiseerde richtlijn, hetgeen niet betekent dat kennis van maatschappelijke organisaties niet benut is of in de toekomst benut mag worden. Ook in Nederland is het gebruikelijk om nieuwe voorstellen voor een publieke consultatie open te stellen om alle relevante kennis en invalshoeken vanuit de maatschappij te benutten en te kunnen wegen.

De herziening van de werkwijze voor de vergelijkende evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen die stoffen bevatten die in aanmerking komen om te worden vervangen (de «vergelijkende beoordeling»), wordt nu bediscussieerd in een werkgroep van de Europese Commissie. In deze werkgroep zijn alleen vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van lidstaten en EFSA vertegenwoordigd. Zoals aangegeven in het eerdere antwoord is de Nederlandse inzet gericht op het effectiever en eenvoudiger maken van de vergelijkende beoordeling waarin expliciet aandacht is voor het vervangen van chemische door niet-chemische maatregelen. Gezien het belang van de uitwerking van de werkwijze voor vergelijkende beoordeling, is het niet uitgesloten dat de Europese Commissie het eindvoorstel voor deze herziene werkwijze – eventueel inclusief een herziene versie van de relevante richtsnoeren – voor publieke consultatie open zal stellen.

Zeeschildpadden

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat het momenteel niet goed gaat met de zeeschildpadden. Zo maken deze leden zich zorgen dat inmiddels zes van de zeven soorten op de Rode Lijst van de International Union for Conservation of Nature (IUCN) van bedreigde diersoorten staan. Zij vragen de Minister hoe hij de verantwoordelijkheid van Nederland ziet als het gaat om de bescherming van zeeschildpadden. Hoe verhoudt dit zich bijvoorbeeld tot de import van tropische garnalen? Kan hij uiteenzetten waarom Nederland zich tijdens het IUCN-congres van 2020 heeft onthouden van stemming op IUCN-motie 097? Deze motie vroeg importregelgeving op te stellen dat het gebruik van Turtle Excluder Devices (TED’s) vereist voor alle landen die wild gevangen tropische garnalen exporteren naar de Europese markt. Kan de Minister toelichten of hij kansen ziet in TED’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zal hij zich inzetten voor TED’s?

Antwoord

De meeste soorten zeeschildpadden zijn strikt beschermd. Nederland neemt deze bescherming heel serieus. Zo steunt Nederland op dit moment Sea Turtle Conservation Bonaire (STCB) financieel voor de monitoring en datacollectie van schildpadden en andere mariene soorten bij Bonaire. Ook heeft Nederland een zeer strikte bescherming van alle soorten zeeschildpadden in Caribisch Nederland in de wet vastgelegd. Dit betekent dat geen enkele vorm van vangst, verstoring of doden van zeeschildpadden is toegestaan. Hierop wordt in Caribisch Nederland door de verschillende beheerorganisaties ook strikt gehandhaafd. Om de bescherming ook in andere landen in het Caribisch gebied te versterken, is Nederland actief lid van het zogenoemde inter-Amerikaanse Zeeschildpadden Verdrag (IAT). Verder zoekt Nederland actief bilaterale samenwerking met andere landen die een grote rol spelen in de levenscyclus van zeeschildpadden.

In de Europees Nederlandse context heeft Nederland zich gecommitteerd aan de bescherming van zeeschildpadden via gezamenlijke acties binnen een aantal verdragen of internationale afspraken zoals het OSPAR- en CMS-verdrag. Op de OSPA- lijst staan twee soorten: onechte karetschildpad (Caretta caretta) en de soepschildpad of groene zeeschildpad (Chelonia mydas). Daarnaast zet Nederland zich in met een voorstel van een LIFE-project (Coordinated Development and Implementation of Best Practice in Bycatch Reduction in the North Atlantic region) om bijvangst van onbedoelde soorten (zoals zeeschildpadden) te verminderen.

Over TED’s in relatie tot import van garnalen naar de EU kan ik zeggen dat ik daar in principe een voorstander van ben. Dit is echter een onderdeel van Europees visserij- en handelsbeleid, waardoor Nederland hier niet alleen kan opereren. Vandaar dat Nederland zich ten aanzien van bedoelde motie heeft onthouden van stemming.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Landbouwstatistieken en landbouwgif

Voor de nieuwe plannen van het kabinet om tussendoelen te formuleren voor de reductie van het gebruik van landbouwgif1 en voor het Europese doel uit de Boer-tot-Bord strategie om het gebruik van en de schade door landbouwgif in 2030 met 50% te verminderen, is het van groot belang dat het gebruik van landbouwgif goed en transparant wordt geregistreerd. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie benadrukken dat voor een robuust beleid om de verkoop en het gebruik van landbouwgif te verminderen, het simpelweg nodig is om de cijfers en statistieken goed bij te houden. Zonder die administratie varen we namelijk blind, en weten we in 2030 nog niet of – en hoeveel – minder landbouwgif er wordt gebruikt. Toen de Raad van de Europese Unie de Boer-tot-Bord strategie bekrachtigde, werd expliciet benadrukt dat er goed zou moeten worden gemonitord en dat de aanpak empirisch onderbouwd moest zijn.2 Om dat te realiseren, zijn er uiteraard systemen nodig om deze gegevens te verzamelen en te publiceren.

Vanuit de Europese Unie wordt nu een nieuwe verordening voorgesteld om de verzameling en publicatie van statistieken over de landbouwinput en -output te verbeteren.3 En hoewel de regering in het BNC-fiche over deze verordening, dat met de Kamer is gedeeld, over het algemeen positief was met enkele kritische kanttekeningen (Kamerstuk 22 112, nr. 3080) blijkt uit de Nederlandse reactie op de consultatie over het voorstel, die niet met de Kamer is gedeeld, dat Nederland niet instemt met het voorstel.4 Deze Nederlandse reactie is niet met de Tweede Kamer gedeeld, maar is openbaar geworden middels een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB). De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hier met ontsteltenis kennis van genomen.

Kan de Minister aangeven waarom Nederland het voorstel voor een Verordening betreffende statistieken over de landbouwinput en -output niet steunt? En kan hij aangeven waarom de Kamer hierover niet is geïnformeerd? Is de Minister bereid het voorstel alsnog te steunen?

Antwoord

Het kabinet steunt ten algemene dit voorstel. Nederland heeft dan ook op 10 december 2021 in het CSA ingestemd met het mandaat om de onderhandelingen met het Europees parlement over dit voorstel te starten.

Zoals in het BNC-fiche is aangegeven, steunt het kabinet ten algemene het doel van deze verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3080). Het kabinet onderschrijft namelijk het belang van het verzamelen van vergelijkbare en betrouwbare statistieken op Europees niveau, die nodig zijn voor de beleidsvorming en het evalueren van de voortgang van het GLB en de »Van boer tot bord»-strategie.

De reactie waar de leden van de PvdD-fractie naar refereren is tot stand gekomen op verzoek van het voorzitterschap in de Raadswerkgroep Statistiek, waarbij lidstaten werden verzocht om eerste opmerkingen over het voorstel te delen. Ten tijde van deze reactie (24 februari 2021) had het kabinet nog geen formeel standpunt gedeeld middels het BNC-fiche.

In deze eerste reactie aan het voorzitterschap zijn enkele kanttekeningen geplaatst bij het voorstel, punten die later ook weer in het BNC-fiche zijn genoemd. Daarnaast heeft Nederland aangegeven zich het recht voor te behouden om deze positie te wijzigen. Bovendien is aangegeven dat Nederland gecommitteerd is om samen met de lidstaten en het voorzitterschap tot een acceptabel compromis te komen.

Uit de reactie op de consultatie blijkt dat Nederland absoluut niet wil dat deze verordening leidt tot hogere administratieve lasten. Kan de Minister aangeven hoe het kan dat de voordelen van het kunnen sturen en inzichtelijk maken van het gebruik en de verkoop van (gevaarlijke) landbouwgiffen niet opwegen tegen een administratieve last? Kan de Minister uitleggen waarom Nederland daar zo fel tegen is, terwijl de inzet van het kabinet tegelijkertijd is om het gebruik van landbouwgif te verminderen?

Antwoord

Het kabinet gaf in het BNC-fiche aan bezorgd te zijn over een mogelijke verzwaring van de administratieve lastendruk. Het SAIO-voorstel was onderdeel van het REFIT-initiatief, waarbij de verwachting is gewekt dat er met dit voorstel sprake zou zijn van een vermindering van de informatieverplichtingen, ten opzichte van de huidige situatie. De constatering was dat het onderhavige voorstel niet leidt tot het verminderen van de informatieverplichtingen voor de lidstaten.

Desalniettemin betekent het niet dat Nederland tegen het verzamelen van statistieken is om o.a. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te monitoren. Integendeel: voor het kabinet is van belang dat er sprake is van gedegen landbouwstatistieken wanneer deze noodzakelijk zijn voor de beleidsdoelen, maar tegelijkertijd acht het kabinet het van belang dat daarbij sprake is van zo min mogelijk aanvullende administratieve lasten.

Deelt de Minister het inzicht dat het voor een succesvol reductiebeleid nodig is dat überhaupt wordt bijgehouden en gepubliceerd hoeveel en voor welke teelten pesticiden worden gebruikt? Beaamt de Minister dat het hiervoor onontkoombaar kan zijn dat de administratieve last vergroot wordt? Hoe wil de Minister tussendoelen stellen voor de reductie van landbouwgif,5 zonder jaarlijks centraal bij te houden hoeveel landbouwgif wordt verkocht en gebruikt? Klopt het dat Nederland ervoor heeft gepleit niet jaarlijks, maar slechts vijfjaarlijks de gebruikscijfers bij de Europese Commissie aan te leveren? Zo ja, waarom?

Antwoord

Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer recent geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 2289) dat het kabinet in het BNC-fiche over de SAIO heeft aangegeven voorstander te zijn van het jaarlijks in plaats van vijfjaarlijks inwinnen van de gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Ook andere lidstaten zijn hier voorstander van, maar het is niet mogelijk om dit zonder overgangstermijn te realiseren. Lidstaten – ook Nederland – hebben tijd nodig om een digitaal systeem te ontwikkelen en te operationaliseren.

Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 een traject gestart voor het realiseren van het digitaal inwinnen van verschillende gegevens over het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming binnen de landbouw. Een van de aspecten die in dit traject wordt meegenomen is het inwinnen van gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het voornemen is om de ingewonnen gegevens in ieder geval jaarlijks te publiceren op het niveau van kilogrammen werkzame stof.

Het Ministerie van LNV zal rekening houden met de verschillende trajecten die lopen binnen de Europese Unie over het verzamelen van gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het publiceren van deze gegevens op een niveau dat zinvol is om de voortgang van het beleid te kunnen monitoren en om de privacy van de indieners van deze gegevens te waarborgen. Dit is vergelijkbaar met de wijze waarop het Ministerie van LNV op dit moment de gegevens over de afzet van gewasbeschermingsmiddelen publiceert. Deze worden op dit moment al jaarlijks ingewonnen, gepubliceerd en verstrekt aan de Europese Commissie.

Deelt de Minister het inzicht met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat het voor de landbouwtransitie waarvoor we staan uiterst nuttig is om systematisch jaarlijks alle gebruiksgegevens van agrariërs te verzamelen, zowel van pesticiden, biociden als veterinaire producten? Deelt de Minister het inzicht dat deze gegevens systematisch openbaar moeten worden gepubliceerd? Deelt de Minister het inzicht dat ook de ruwe data gemakkelijk toegankelijk moeten zijn voor overheden? Zo ja, kan de Minister deze zaken kenbaar maken bij het voorzitterschap van de Raad en bij de Europese Commissie? En kan de Minister daarbij expliciet aangeven voorstander te zijn van het voorstel voor de nieuwe Verordening betreffende statistieken over de landbouwinput en -output? Zo nee, gaat de Minister dan verzekeren dat Nederland deze gegevens wel jaarlijks verzamelt en publiceert op nationaal niveau, dus zonder deze op Europees niveau te delen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik verwijs de leden van de PvdD-fractie naar het hierboven gegeven antwoord. De huidige Verordening (EG) 1185/2009 en de SAIO voorzien in het beschikbaar stellen van statistische gegevens door de lidstaten aan de Europese Commissie (Eurostat) over het gebruik en de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen.

De Minister schreef dat Denemarken bij de Landbouw- en Visserijraad van 12 en 13 december aandacht heeft gevraagd voor borstbeenbreuken bij leghennen. Hierbij werd aangegeven dat er bij het herzien van de dierenwelzijnswetgeving ook naar fokkerijdoelstellingen wordt gekeken om de gezondheid van dieren te verbeteren.6 De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of de kwetsbaarheid voor dierziekten, of virussen zoals vogelgriep, hier ook bij zal worden betrokken.

Antwoord

De Europese Commissie zal tijdens het herzieningsproces van de EU-regelgeving voor dierenwelzijn in overweging nemen om fokkerij-aspecten mee te nemen. De EFSA (European Food Safety Authority) zal naar onderzoeksresultaten moeten kijken op basis waarvan ze de Commissie kan adviseren. Of hierbij ook gekeken zal worden naar kwetsbaarheid voor dierziekten is op dit moment nog niet duidelijk.

Beschermde status van de wolf

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben vernomen dat op 10 januari 2022 een ontwerpresolutie over de beschermde status van de wolf op de agenda van de landbouwcommissie in het Europees parlement staat. Sommige EU-lidstaten willen de bescherming van de wolf aanpassen zodat het gemakkelijker wordt om de wolf te kunnen afschieten.

In antwoorden op eerdere vragen van de Partij voor de Dieren, gaf de Minister aan dat de wolf een streng beschermde soort is en dat «er geen reden is om vanuit Nederland te pleiten voor een verandering van de beschermde status van beren en wolven» (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1354). Staat Nederland garant voor de bescherming van de wolf, zoals die nu geregeld is onder de Habitatrichtlijn en is Nederland ook bereid om zich actief in te zetten voor behoud van deze beschermde status in Europa? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De beschermde status van de wolf staat voor dit kabinet niet ter discussie. Ik zal dit waar nodig ook in Europees verband uitdragen.

Deelt de Minister het inzicht dat wolven een positief effect hebben op herstel van de biodiversiteit, bijdragen aan verbetering van het landschap, aan de evenwichtige ontwikkeling van soorten en aan het bereiken van het ecologisch evenwicht.

Antwoord

Ja. Dit is de reden dat ik mij inzet voor de bescherming van de wolf.

Kan de Minister bevestigen tegen de resolutie te zullen stemmen, aangezien Nederland aangeeft geen voorstander te zijn van een verandering van de beschermde status van de wolf? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Een resolutie van het Europees parlement geeft het standpunt van dat parlement weer over een bepaald onderwerp. Het is vervolgens aan de Europese Commissie om ervoor te kiezen al dan niet maatregelen voor te stellen na aanleiding van een dergelijke resolutie. Er ligt derhalve geen besluit aan mij voor. Wanneer over de bescherming van de wolf wordt besloten, zal ik in lijn met bovengenoemd standpunt mijn stem uitbrengen.

Kan de Minister aangeven welke positie lidstaten hebben ingenomen met betrekking tot de resolutie en wat de vervolgstappen zijn met betrekking tot de ontwerpresolutie?

Antwoord

Eventuele standpunten van lidstaten zijn op dit moment niet relevant, aangezien er geen vraag aan de Raad voorligt.

Op maandag 10 januari jl. zijn de debatten in de commissie Landbouw van het Europees parlement over de resolutie geopend. Op 28 februari a.s. is de eindstemming en in maart 2022 gaat het voorstel naar de plenaire vergadering. De Europese Commissie heeft aangegeven niet van plan te zijn met wetsvoorstellen te komen naar aanleiding van de resolutie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

In het huidige vooruitzicht noemt de Europese Commissie nadrukkelijk de stikstof- en fosforoverschotten in Nederland die tot 2030 aanwezig zullen zijn. De doelen uit het recent ingediende zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn en het NSP zijn nog niet verwerkt in de vooruitzichten. Worden deze alsnog verwerkt? Zo ja, op welke termijn kan dit verwacht worden? Zo nee, zal de Minister zelf een dergelijke doorrekening maken om te kunnen toetsen of de uitvoering van de Green Deal in het Nederlandse beleid volstaat om de Europese doelen te halen? Zal de Minister deze aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord

Ik veronderstel dat in de vraag wordt verwezen naar het onder de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie opgestelde rapport EU-agricultural outlook for the markets, income and environment, 2021–2031 dat 13 januari jl. is gepubliceerd. In dit rapport zijn het 7e Nitraatactieprogramma (7e NAP) en het GLB Nationaal Strategisch Plan niet betrokken. Op dit moment is niet bekend of dit in een eventueel toekomstig door de Europese Commissie op te stellen rapport wel zal gebeuren. Over de resultaten van zowel het 7e NAP als het GLB Nationaal Strategisch Plan zal uw Kamer op de gebruikelijke wijze en volgens gemaakte afspraken worden geïnformeerd. Momenteel kan geen expliciete doorrekening worden gemaakt voor beantwoording van de vraag of de uitvoering van de Green Deal in het Nederlandse beleid volstaat om de Europese doelen te halen. Het Nederlandse beleid is namelijk in belangrijke mate afhankelijk van de invulling van het grote aantal voorstellen die de Green Deal aankondigt met als doel de Europese doelen te halen. Deze voorstellen krijgen de komende jaren pas hun definitieve uitwerking. Het kabinetsbeleid is er wel op gericht is om bij te dragen aan het behalen van de Europese doelen van de Green Deal.

Mededeling over duurzame koolstofcycli

Kan de Minister na de Raadsvergadering een overzicht geven van het krachtenveld in de Raad ten aanzien van de Mededeling over duurzame koolstofcycli?

Antwoord

Gedurende een meningsuitwisseling over duurzame koolstofcycli tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 17 januari jl. hebben veel lidstaten hun zorgen over de methodologie geuit, waarbij werd gewaarschuwd voor administratieve lasten. Het belang van zowel beleidscoherentie als van de noodzaak rekening te houden met nationale omstandigheden en initiatieven en eerder geleverde presentaties (door boeren) werd door meerdere lidstaten benoemd. Het BNC-fiche over de Mededeling betreffende duurzame koolstofcycli zal in februari 2022 aan uw Kamer worden verzonden. Dit BNC-fiche zal een inschatting van het krachtenveld bevatten en hier dieper op ingaan.

Franse Voorzitterschap

Kan de Minister een appreciatie geven van het werkprogramma van het Frans EU-voorzitterschap met betrekking tot landbouw en visserij? Wat zijn de raakvlakken met het coalitieakkoord? Waar ziet de Minister mogelijkheden tot samenwerking en wat zouden mogelijke twistpunten kunnen zijn?

Het Franse voorzitterschap wil inzetten op soevereiniteit en voedselautonomie. Kan de Minister een appreciatie geven van de Franse invulling van soevereiniteit en voedselautonomie? Wat is de Nederlandse invulling van deze begrippen? Waar zitten de raakvlakken? Wat zijn de te verwachten gevolgen van de Franse aanpak voor Europese handelsverdragen?

Het Franse voorzitterschap zal inzetten op spiegelmaatregelen tussen Europese producten en producten uit derde landen met betrekking tot milieu en gezondheidsgebieden. Wat is de Nederlandse positie ten opzichte van dergelijke maatregelen?

Hoe staat de Minister tegenover het Franse voorstel voor het opbouwen van een systeem voor koolstofarme labels? Steunt de Minister het voorstel om dit als vrijwillig systeem te laten fungeren? Kan de Minister garanderen dat een dergelijk systeem bindende wetgeving voor koolstofarme landbouw louter aanvult en niet vervangt?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar het Verslag van de Landbouw- en Visserijraad die ik op 26 januari jl. naar uw Kamer heb gestuurd, waarin de appreciatie van het Franse voorzitterschap is opgenomen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1369).


X Noot
1

Zie Coalitieakkoord 2021–2025: Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst, bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77

X Noot
2

Raadsconclusies van oktober 2020, https://www.consilium.europa.eu/media/46419/st12099-en20.pdf

X Noot
3

Voorstel voor een Verordening van het Europees parlement en de Raad betreffende statistieken over de landbouwinput en -output en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1165/2008, (EG) nr. 543/2009, (EG) nr. 1185/2009 en Richtlijn 96/16/EG.

X Noot
5

Zie Coalitieakkoord 2021–2025: Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst, bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77

X Noot
6

Verslag Landbouw- en Visserijraad 12 en 13 december 2021, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1365

Naar boven