21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1281 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 maart 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 11 maart 2021 over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 22 en 23 maart 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1280).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 maart 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 19 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie, Goorden

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie spreken wederom hun teleurstelling uit dat er onvoldoende informatie over de komende Landbouw- en Visserijraad beschikbaar is om hun controlerende taak op een goede wijze in te vullen. Deze leden vragen de Minister te reflecteren op deze situatie. Daarnaast vragen zij om een overzicht te geven welke initiatieven en acties de Minister en/of haar ambtenaren ondernomen hebben om de agenda van de Raad tijdig te ontvangen en daarmee de Kamer tijdig te informeren over de actuele onderwerpen die geagendeerd worden tijdens de Raad. Deelt de Minister de mening dat de wijze waarop de Kamer nu betrokken wordt eigenlijk niet goed is? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In de weken voorafgaand aan de Landbouw- en Visserijraad worden agendapunten door het voorzitterschap vastgesteld en gedeeld. Deze agenda is altijd slechts voorlopig en kan tot op de dag van de Raad gewijzigd worden. Ik wil uw Kamer zo ruim mogelijk voor de Raad informeren over de agenda, maar daarbij wel zo volledig mogelijk zijn. Ik begrijp de vraag om eerdere verzending van de geannoteerde agenda. Desalniettemin kies ik ervoor de geannoteerde agenda pas te verzenden als er dusdanige duidelijkheid bestaat over de agenda en de geagendeerde stukken, dat uw Kamer zo goed mogelijk geïnformeerd wordt.

(Economische) gevolgen corona

De leden van de VVD-fractie hebben in voorbereiding op de Raad van 22 februari hun verbazing en zorg geuit dat in tijden van een economische crisis als gevolg van de pandemie, de stand van zaken, de negatieve impact voor verschillende sectoren en de voortgang met betrekking tot (steun)maatregelen niet op de agenda van de Raad stond, of in ieder geval niet in de geannoteerde agenda was opgenomen door de Minister. De Minister heeft in haar antwoord op deze verbazing en zorg van deze leden aangegeven dat het de verwachting was dat dit in maart op de agenda geplaatst zou worden. Kan de Minister aangeven waarom er in haar brief waarin zij de Kamer informeert over de aanstaande Raad niet wordt gesproken over de gevolgen van de pandemie? Kan zij verklaren waarom dit ook niet als «mogelijk» agendapunt is opgenomen? Deze leden maken zich ernstig zorgen over de gevolgen van de economische crisis voor een aantal sectoren die onevenredig zwaar geraakt worden. Eerder hebben zij al aandacht gevraagd voor bijvoorbeeld de kalver- en eendenhouderij. Zij vinden het positief dat in het Noodpakket banen en economie een oplossing wordt geboden voor de landbouwsectoren, met aanvullend ook de 21%-punt regeling. Kan de Minister concreet aangeven hoe deze regelingen in de praktijk uitwerken voor de meest noodlijdende sectoren? Klopt het dat er nog steeds veel bedrijven buiten de boot vallen? Zo nee, kan de Minister dit onderbouwen? Op welke manier monitort de Minister concreet of de Tegemoetkoming vaste lasten (TVL) en de 21%-punt regeling toereikend zijn voor de agrarische sector? Zij hebben tijdens de vorige inbreng hun zorgen geuit over de communicatie rond deze regeling en constateren dat op social media geen aandacht wordt gegeven aan deze verruiming. Zo heeft het Twitteraccount van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 21 januari voor het laatst actief gecommuniceerd over het steun- en herstelpakket. Is de Minister bereid om ook via de social media-kanalen de regelingen onder de aandacht van boeren en tuinders te brengen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Zoals aangegeven in antwoorden op uw vragen voor de Raad van februari stelt Portugal als huidige voorzitter van de Landbouw- en Visserijraad de agenda van de vergaderingen op. Het voorzitterschap geeft prioriteit aan de trilogen over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en visserij-onderwerpen. Zoals de leden van de VVD-fractie ook stellen heeft Nederland inmiddels het steunpakket, ook voor de landbouw, uitgebreid.

Er is een breed en omvangrijk pakket aan steunmaatregelen beschikbaar voor het bedrijfsleven, waaronder maatregelen specifiek voor landbouwbedrijven. De leden van de VVD vragen naar de concrete uitwerking van de «21%-regeling». Landbouwbedrijven (de SBI-codes 1.1 tot en met 1.5) die de TVL-aanvragen krijgen automatisch een opslag van 21%-punt bovenop de reguliere (verhoogde) TVL. De opslag van 21%-punt wordt bij het percentage vaste lasten opgeteld, voor de landbouw 20%. Dit zal landbouwbedrijven die recht hebben op TVL helpen. Er zijn echter nog steeds bedrijven die geen gebruik kunnen maken van de TVL en dus evenmin van de opslag. Het gaat hier bijvoorbeeld om bedrijven die onvoldoende omzetverlies hebben om in aanmerking te komen. Deze situatie doet zich overigens in de gehele economie voor: generieke maatregelen bieden niet altijd en voor iedere situatie de gewenste oplossing. Over onder andere de TVL onderhoud ik contact met de getroffen sectoren. De TVL, de opslag voor de landbouw en de verhoging van de maximale steun voor de getroffen bedrijven, in combinatie met de overige maatregelen zijn belangrijke hulpmiddelen voor ondernemers die hun omzet zien kelderen. Desalniettemin ben ik mij er bewust van dat het helaas niet voor elke ondernemer soelaas biedt. Wij zullen in de communicatie vanuit het ministerie aandacht blijven besteden aan de steun- en herstelmaatregelen voor land- en tuinbouwbedrijven. Ik constateer ook dat de sector bekend is met de regeling, er zijn honderden aanvragen binnengekomen. Dit geeft aan dat ook de landbouw de regeling weet te vinden.

Geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 22 en 23 maart 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1280)

De leden van de VVD-fractie lezen over de gedachtewisseling met de Europese Raad over de paraatheid van fytosanitaire maatregelen als bescherming tegen plantenplagen. Deze leden zien het te allen tijde als bruikbaar om hier van gedachten over te wisselen. Tegelijkertijd vragen zij met welke achterliggend doel dit punt op dit moment op de agenda staat. Acht de Minister de «paraatheid» van Nederland ter bescherming tegen plantenplagen voldoende? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister een evaluatie delen van de werking van de Plantgezondheidsverordening in Nederland? Over welke vraagstukken zal in de gedachtewisseling met de Europese Raad worden gesproken? Wat is hierop de inzet van Nederland?

Antwoord

Aanleiding van het voorzitterschap om dit op de agenda te zetten is de zorg over een toenemende dreiging van plantenplagen die verband houden met de wereldhandel, passagiersbewegingen en klimaatverandering. Het beschikken over een adequaat instrumentarium om plantenziekten te voorkomen en te bestrijden is van cruciaal belang omdat het uitroeien van plaagorganismen zodra ze de EU zijn binnengekomen een lang en moeilijk proces kan zijn. In de gedachtewisseling zal worden gesproken over synergie met de Green Deal en de «Van boer tot bord»-strategie, over maatregelen tegen prioritaire plaagorganismen en over het vergroten van het bewustzijn over het belang van plantgezondheid.

Ik ben van mening dat met de nieuwe Plantgezondheidsverordening een robuuste basis gelegd is om de toekomstige fytosanitaire uitdagingen aan te kunnen. De Plantgezondheidsverordening (Verordening (EU) 2016/2031) is eind 2019 van kracht geworden. In deze verordening is meer aandacht voor een risicogerichte benadering, een gezamenlijke aanpak van risico’s die voor de hele Europese Unie van belang zijn en voor preventie bij invoer van risicovolle planten en plantproducten. Tevens zijn er efficiëntere instrumenten ingericht om de aanwezigheid of natuurlijke verspreiding van schadelijke organismen te bestrijden. Daarom richt ik mij nu op een goede implementatie en uitvoering van deze nieuwe regelgeving, waardoor bij de stakeholders ook de nodige aandacht gegenereerd wordt voor het belang van fytosanitair beleid. Daarnaast zet ik in op innovatieve oplossingsrichtingen zoals opgenomen in de «Van boer tot bord»-strategie. Op dit moment kan ik nog geen evaluatie delen van de werking van de Plantgezondheidsverordening in Nederland, omdat de implementatie zich nog in een te vroeg stadium bevindt.

De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat er een oriënterend debat gevoerd gaat worden over biologische bestrijders van plantenplagen. Deze leden constateren dat de ontwikkeling van biologische bestrijders wel een impuls kan hebben als onderdeel van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (Kamerstuk 27 858, nr. 518). Zij zijn het met de Minister eens dat er vooral inzet moet zijn op het wegnemen van de belemmeringen bij het beschikbaar hebben en krijgen van biologische bestrijders. Zij vragen de Minister naar een preciezere inzet in dezen. Het is niet duidelijk of zij steun uitspreekt voor een studie. Mocht de inzet zijn om een studie te doen, dan vragen zij of de Minister de mening deelt dat dit een wetenschappelijke studie moet zijn en of zij zich hier sterk voor wil maken.

Antwoord

Ik ben een groot voorstander van het gebruik van biologische bestrijders (lees: macro-organismen) als alternatief voor gewasbeschermingsmiddelen. Een oproep van de Raad aan de Europese Commissie om een onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden om de ontwikkeling en het gebruik van biologische bestrijders te stimuleren, zal ik van harte steunen. Verder heeft het ook mijn voorkeur dat het een wetenschappelijke studie betreft.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er een beleidsdebat zal plaatsvinden over de stand van zaken met betrekking tot het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Deze leden lezen dat er op thema’s weinig overeenstemming is. Dat is een zorgelijke ontwikkeling. Kan de Minister schetsen hoe zij de komende maanden ziet? Is er ruimte voor overeenstemming zonder de Nederlandse inzet te kort te doen?

Antwoord

In een complex onderhandelingsproces zoals dat over het toekomstig GLB en de fase waarin het zich bevindt, is het bestaan van weinig overeenstemming in de Raad en het Europees Parlement niet ongebruikelijk. Beide wetgevers hebben de afgelopen jaren hun eigen positie bepaald, terwijl het nu zaak is om tot een gezamenlijke positie te komen. De komende maanden zullen de besprekingen daartoe worden voortgezet, waarbij ik vanuit Nederland én de urgentie van snelle besluitvorming zal blijven benadrukken én mij ervoor blijf inzetten dat de Nederlandse inzet zoveel mogelijk terugkomt in het compromis dat partijen op enig moment zullen bereiken.

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie meer duiding over het voorstel van het Europees Parlement om de zogenoemde sociale conditionaliteit te introduceren. Wat wordt hier precies mee bedoeld en welke gevolgen zou dit hebben voor de Nederlandse land- en tuinbouw? De Minister geeft aan bedenkingen te hebben bij dit voorstel. Kan de Minister toelichten hoe zij eventueel met andere lidstaten wil voorkomen dat dit voorstel onderdeel gaat zijn van het GLB? De Minister geeft vervolgens aan dat zij op een andere manier mogelijk wil bijdragen aan dit thema door bijvoorbeeld de adviesdiensten. Deze leden vragen wat zij hier precies mee bedoelt en wat ook hier de gevolgen zijn voor boeren en tuinders. Zij hebben al eerder aangegeven dat de hervorming van het GLB de voedselproductie en voedselzekerheid en daarmee aandacht voor voldoende, veilig en betaalbaar voedsel uit het oog verliest. Ook in deze geannoteerde agenda komen voedselproductie en voedselzekerheid niet aan de orde. Nu de Minister haar inzet over de adviesdiensten toevoegt aan het debat over de hervorming van het GLB, vragen zij haar ook het thema voedselproductie en voedselzekerheid, een punt waar zij meermaals om gevraagd hebben, toe te voegen aan haar inzet. Zo nee, kan de Minister onderbouwen waarom de voedselproductie geen deel uitmaakt van haar inzet?

Antwoord

Het Europees Parlement stelt voor in het GLB de zogenaamde sociale conditionaliteit te introduceren, die impliceert dat begunstigden van directe inkomenssteun een korting opgelegd krijgen als zij niet voldoen aan de van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden en/of werkgeversverplichtingen die voortvloeien uit gemeenschappelijke overeenkomsten en sociaal- en arbeidsrecht op nationaal, EU en internationaal niveau. Ik acht naleving van deze voorschriften vanzelfsprekend van het allergrootste belang, maar meen dat deze geen onderdeel dienen te zijn van de systematiek van het GLB zelf. Bedoelde regels en voorwaarden kennen een eigen toezicht- en nalevingssystematiek, met onder andere een rol voor de Inspectie SZW. De bij het GLB betrokken uitvoerende diensten (RVO.nl en NVWA) zijn niet specifiek toegerust voor controles op dit terrein. Het stapelen van controlemechanismen en extra uitvoeringslasten ziet het kabinet dan ook als onwenselijk.

Waar deze leden wijzen op het feit dat voedselproductie en voedselzekerheid niet specifiek in deze geannoteerde agenda worden genoemd, betekent dit niet dat er geen aandacht voor deze beide aspecten is. Integendeel, zij maken integraal deel uit van het overkoepelende Europese landbouw- en voedselbeleid, zoals ook verwoord in de «Van boer tot bord»-strategie (Kamerstuk 22 112, nr. 2891), die ik ondersteun.

Wat de adviesdiensten betreft worden deze in de concept Strategisch Plan-verordening op twee manieren ingezet. In artikel 13.4 wordt een opsomming gegeven van verplichte onderwerpen om in het nieuwe GLB-advies over te geven. Om met het Europees Parlement tot overeenstemming te komen met betrekking tot sociale aspecten, zou de sociale conditionaliteit mogelijk onderdeel kunnen worden van de verplichte onderwerpen waarover advies moet worden gegeven. Voor boeren en tuinders heeft dit tot gevolg dat ze vanuit het GLB ook advies kunnen krijgen over bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden en veiligheid. Voedselproductie en voedselzekerheid zijn in de voorstellen niet als verplichte onderwerpen voor de adviesdiensten genoemd. De lidstaten hebben overigens wel de mogelijkheid om kennis en innovatie via adviseurs in te zetten voor alle Europese en nationale doelen (artikel 71 en 72). De keuze voor welke doelen deze advisering ingezet gaan worden is nog niet gemaakt.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er door de Raad in december 2020 tijdelijke vangstmogelijkheden zijn vastgesteld voor de eerste drie maanden van 2021. Dit, vooruitlopend op het toewijzen van definitieve vangstquota voor de visserij omdat de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk nog in volle gang zijn. Wanneer tot een akkoord met het Verenigd Koninkrijk wordt gekomen is op dit moment nog onduidelijk. Daarom vragen deze leden de Minister om aan de visserijsector duidelijkheid te geven over of de verlenging van de tijdelijke overeenkomst niet zal leiden tot het in rekening brengen van leges bij een nieuwe set papieren. Zij zouden dit onredelijk vinden. Deelt de Minister dit? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Op 31 maart 2021 lopen de tijdelijke vangstmogelijkheden, die zijn vastgesteld tijdens de decemberraad in 2020, af. De Europese Commissie heeft, om te voorkomen dat er niet gevist kan worden na 31 maart, op 15 maart een voorstel gedeeld met nieuwe tijdelijke vangstmogelijkheden. Deze nieuwe vangstmogelijkheden zullen gelden tot en met 31 juli 2021.

Dit betekent dat de vissers nieuwe contingenten zullen ontvangen voor deze nieuwe hoeveelheden. Voor deze aanpassing van de contingenten zullen geen leges in rekening worden gebracht. Over zowel de nieuwe contingenten als mijn besluit hiervoor geen leges in rekening te brengen zullen de vissers per brief worden geïnformeerd.

De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda niets over het voorstel van het Europees Parlement om vissersschepen te voorzien van camera’s.1 Kan de Minister aangeven wat de status en het verdere verloop van dit aangenomen voorstel is? Deze leden vinden cameratoezicht onwerkbaar, bureaucratisch en een inbreuk op het eigendom van de visser. Deelt de Minister dit? Het cameratoezicht is onderdeel van de handhaving op de aanlandplicht. Deelt de Minister de mening dat de aanlandplicht onwerkbare regelgeving is die door het toevoegen van cameratoezicht niet werkbaarder is of wordt? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat de Raad al langere tijd in gesprek is over de nieuwe Controleverordening voor vissers? Zo ja, kan de Minister aangeven wanneer er meer duidelijkheid is over deze verordening? Is de Minister bereid om helder afstand te nemen van cameratoezicht? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid vol in te zetten op het veranderen van de aanlandplicht naar een werkbare regeling? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het Europees Parlement heeft vorige week ingestemd met een amendement om vissersvaartuigen vanaf 12 meter lengte van camera’s te voorzien om op deze manier beter toe te zien op naleving van de aanlandplicht. De lidstaten buigen zich nog over een gezamenlijk standpunt, maar ook onder de lidstaten tekent zich een meerderheid af voor verplichte invoering van cameratoezicht, maar dan alleen voor vaartuigen groter dan 24 meter. Het Portugees voorzitterschap streeft ernaar om in juni 2021 tot een Algemene Oriëntatie te komen over het voorstel van de EU Commissie voor een herziening van de Controleverordening waarin het toezicht op naleving van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid wordt aangescherpt.

De inzet van cameratoezicht en andere digitale handhavingstechnieken is een wereldwijde ontwikkeling, waarbij de Europese Unie als voorloper in de discussies over duurzame visserij, niet achter kan blijven. Het belang van de ontwikkeling van nieuwe technieken om de handhaving effectiever en efficiënter te maken, wordt ook onderstreept in het Noordzeeakkoord en de Kottervisie. Ik ben dan ook niet tegen camera’s aan boord. Zoals ik ook in de BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2679) heb aangegeven, vind ik wel dat er voldoende tijd en ruimte moet zijn voor de lidstaten om met pilotprojecten eerst te onderzoeken of en op welke manier camera’s ook daadwerkelijk een effectief instrument zijn in de handhaving en of het past binnen de kaders van de geldende privacywetgeving. Daarbij ben ik van mening dat er sprake moet zijn van een gelijk speelveld tussen de lidstaten, maar ook tussen de vlootsegmenten.

Zoals uw Kamer weet onderschrijf ik de doelen van de aanlandplicht: het terugdringen van voedselverspilling en het versterken van selectiviteit. Daarbij is het belangrijk dat de aanlandplicht werkbaar is voor vissers. Daarom zet Nederland zich in voor het uitwerken van een alternatief voor de aanlandplicht. Er wordt op dit moment veel gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheden op de aanlandplicht. Door Nederland maar ook door andere landen. De bijvangst van ondermaatse schol in de tongvisserij hoeft nu bijvoorbeeld niet aangeland te worden in ruil voor meer onderzoek naar selectiever vissen en medewerking aan een pilotproject ter verbetering van registratie van vangsten door middel van camera’s.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

I. Agenda Raad

Gebruik van biologische bestrijders (macro-organismen) tegen plantenplagen

De leden van de CDA-fractie lezen dat het voorzitterschap de Commissie wil oproepen een studie uit te voeren naar het gebruik van biologische bestrijders tegen plantenplagen. Deze leden vragen zich af of geen gebruik gemaakt kan worden van reeds bestaande onderzoeken. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt bijvoorbeeld gewasbeschermingsmiddelen op mogelijke risico’s voor mens, dier en milieu en kijk tevens naar de werkzaamheid van (al dan niet biologische) gewasbeschermingsmiddelen. In hoeverre wordt een organisatie als het Ctgb betrokken bij de vervolgacties naar aanleiding van de resultaten van de studie? Biologische bestrijders zijn niet hetzelfde als biologische gewasbeschermingsmiddelen. In hoeverre is het Ctgb ook betrokken c.q. bevoegd bij de inzet van biologische bestrijders? Deze leden vragen ook hoe en wanneer de aangenomen motie van de leden Van den Anker en Ziengs (Kamerstuk 30 175, nr. 362 ) wordt uitgevoerd, waarin de regering werd verzocht bij toelating en gebruik van middelen buiten de landbouw het oordeel van het Ctgb te volgen en de wettelijke basis alleen te gebruiken in uitzonderlijke situaties, zodat er middelen beschikbaar blijven voor de aanpak van plagen in bomen en planten, zoals de eikenprocessierups.

Antwoord

De studie waar het voorzitterschap over spreekt, gaat over biologische bestrijders zoals roofmijten, roofwantsen en sluipwespen (macro-organismen/biological control agents). Het betreft natuurlijke vijanden die speciaal worden uitgezet om plaaginsecten te bestrijden. In Nederland gebeurt dat momenteel volop in de glastuinbouw, het meest in de teelt van vruchtgroenten zoals tomaat, paprika en komkommers. Momenteel wordt ook onderzocht of natuurlijke vijanden van ongewenste planten (bijvoorbeeld bepaalde invasieve exoten) ingezet kunnen worden als alternatief voor chemische onkruidbestrijdingsmiddelen. De beoogde studie moet in beeld brengen hoe het gebruik van deze biologische bestrijders op een veilige manier gestimuleerd kan worden.

Het Ctgb gaat over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Er zijn weliswaar ook gewasbeschermingsmiddelen met een natuurlijke herkomst (micro-organismen zoals schimmels en bacteriën) maar het Ctgb is niet betrokken bij het verlenen van een ontheffing voor het gebruik van biologische bestrijders. In Nederland toets de NVWA vooraf in het kader van een ontheffing voor natuurwetgeving of de biologische bestrijders die producenten op de markt willen brengen geen risico’s voor de inheemse flora en fauna met zich meebrengen. RVO.nl besluit vervolgens over de ontheffing. Ik kan op voorhand betrokkenheid van het Ctgb bij eventuele vervolgacties van de studie niet uitsluiten, maar het ligt gezien de taken en verantwoordelijkheden van het Ctgb niet voor de hand.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zal volgens planning begin april reageren middels een brief aan uw Kamer op de aangenomen motie van de leden Van den Anker en Ziengs (Kamerstuk 30 175, nr. 362). Daarbij zal in ieder geval worden ingegaan op de inhoudelijke relatie tussen de motie en het wetsvoorstel waarin een grondslag wordt gecreëerd voor maatregelen aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de EU-biodiversiteitsstrategie en de «Van boer tot bord»-strategie het doel gesteld is om tegen 2030 het gebruik en de risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen met 50% te verminderen. Daarmee wordt ook ingezet om geïntegreerde gewasbescherming te bevorderen en te verbeteren en alternatieve gewasbeschermingsmethoden te ondersteunen. Kan de Minister aangeven hoe zij ertegenover staat wanneer het doel wettelijk vastgelegd zou worden? Laat het duidelijk zijn dat deze leden van mening zijn dat juridisch bindend ongewenst is. Heeft de Minister er een beeld van hoe andere lidstaten in deze kwestie staan?

Antwoord

De Europese Commissie heeft herhaaldelijk aangegeven dat de kwantitatieve doelen uit de EU-biodiversiteitsstrategie en de «Van boer tot bord»-strategie, niet bindende, politieke streefdoelen op EU-niveau zijn. Echter, mochten de doelen onverhoopt alsnog wettelijk vastgelegd worden in de uitwerking van de in de strategieën aangekondigde beleidsinitiatieven, wat ik niet verwacht, dan ben ik van mening dat een oordeel over een eventueel juridisch bindend kwantitatief doel tot vermindering van het gebruik en de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen, zou moeten worden voorafgegaan door een gedegen wetenschappelijke beoordeling van de mogelijke impact van zo’n doel (ex-ante impact assessment). De Raad heeft in de vergadering op 19 en 20 oktober 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1256) in zijn conclusies op de «Van boer tot bord-strategie» een paragraaf met deze strekking opgenomen, dus mijn beeld is dat andere lidstaten hier op een vergelijkbare wijze tegenaan kijken.

Dat laat onverlet dat het belangrijk is om gebruik en risico’s verder terug te dringen. In het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is dat concreet gemaakt met acties om te komen tot weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en het terugdringen van emissies naar het milieu en van residuen op producten voor de voedselconsumptie tot nagenoeg nul.

Beleidsdebat hervorming GLB

De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe waarschijnlijk de Minister het acht dat in de eerste helft van dit jaar een akkoord bereikt wordt, zodat zicht gehouden wordt op het tijdig vaststellen van een GLB dat toekomstbestendige landbouw bevordert en beloont. Deze leden vragen de Minister om een appreciatie te geven van de aanbevelingen van de Europese Commissie voor het Nationaal Strategisch Plan (NSP) na de gesprekken die de Minister hierover heeft gehad.

Antwoord

Een akkoord in de eerste helft van het jaar is mogelijk maar veel zal afhangen van compromisbereidheid van de onderhandelaars. Beide wetgevers hebben de afgelopen jaren hun positie bepaald, het bestaan van weinig overeenstemming is derhalve niet verrassend. Het is nu zaak tot een gezamenlijke positie te komen. De komende Landbouwraad en de geplande supertriloog moeten daaraan bijdragen. Mijn appreciatie van de GLB-aanbevelingen ontvangt u binnenkort.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister betreffende de videoconferentie van visserijministers van 22 februari (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1275) en de ANIT-enquêtecommissie van het Europees Parlement over diertransporten. Deze leden wensen de Minister enkele vragen voor te leggen en voor enkele andere belangrijke zaken aandacht te vragen.

Visserij

De leden van de D66-fractie zijn verbaasd te lezen dat de Europese Commissie de lidstaten heeft gevraagd om flexibel te zijn op de Total Allowable Catch (TAC) waar mogelijk, omdat verdeeldheid hierop het Verenigd Koninkrijk enkel helpt. Deze leden vragen de Minister wat dit betekent voor Nederland. Ook willen zij duidelijkheid wat flexibel zijn op de TAC betekent voor de totale Europese visvangst en bijvangst.

Antwoord

Deze oproep van de Europese Commissie doelt specifiek op flexibiliteit bij de lidstaten om af te wijken van de nationale posities die niet in lijn zijn met het wetenschappelijke advies. Voor Nederland en de totale Europese visvangst betekent dit dat ik mij blijf inzetten voor vangstmogelijkheden op basis van de uitgangspunten in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en meerjarenplannen waar van toepassing.

De leden van de D66-fractie zijn geschokt te lezen dat Nederlandse bulkvissers zich schuldig maken aan het ontduiken van regels ter bescherming van de visstand en dat illegale vangst met een keurmerk op het bord van de Nederlandse consument belandt. In oktober 2020 heeft de Europese Commissie hierover een officiële waarschuwing naar het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gestuurd omdat Nederland te weinig doet om de Europese visserijregels te handhaven.2 Deze leden vragen de Minister of er inmiddels zicht is op de oplichting met illegale vangst en fraude met gewichten. Is er een onderzoek ingesteld door de NVWA? Zo nee, waarom niet? Gaat de Minister dit onderzoek op korte termijn agenderen?

Antwoord

Om het illegaal overboord gooien en het illegaal aanlanden en verkopen van vis te voorkomen, geldt een complex systeem aan Europese regels. Alle Europese vissers dienen zich aan deze maatregelen te houden, ook als zij buiten Europese wateren vissen. De beschuldigingen in het artikel zien vooral op activiteiten van buitenlandse vaartuigen en in buitenlandse wateren, met soms een link naar Nederlandse bedrijven. Hoewel Nederlandse onderdanen ook buiten Europa gehouden zijn aan Europese verordeningen, is het in eerste instantie aan de inspectie en de rechtspraak van landen waar misstanden geconstateerd zijn, om hier onderzoek naar te doen en tegen op te treden. Wanneer misstanden zijn vastgesteld, kan hier ook in Nederland opvolging aan gegeven worden. Verder wordt in het artikel aangegeven dat Nederlandse bedrijven, ook in Nederland, standaard 10% meer vis in een pak zouden doen dan staat aangegeven op de dozen. De suggestie wordt gewekt dat op deze manier quotaverplichtingen worden omzeild. Het is echter zo dat voor ons quotumbeheer de data worden aangehouden van de digitale logboeken van de vaartuigen die worden gecontroleerd met wegingen die bij aanlanding steekproefsgewijs plaatsvinden (waarbij dus gekeken wordt naar het werkelijke gewicht van de dozen). Wanneer geconstateerd wordt dat gegevens van verschillende bronnen niet met elkaar overeenkomen, wordt hiertegen opgetreden en wordt een corrigerende maatregel opgelegd. Het onderzoek ziet met name op implementatie van en toezicht op bestaande regelgeving wereldwijd, maar geeft geen aanleiding tot wijziging van Europese regelgeving. Ik ben dan ook niet voornemens het onderzoek in Brussel te agenderen.

Gewasbescherming

De leden van de D66-fractie lezen in de agenda van de Landbouw- en Visserijraad dat er zal worden gesproken over gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen. Deze leden hebben eerder schriftelijke vragen gesteld over de versnelde toelating van groene middelen. In het verlengde van deze vragen willen zij van de Minister weten hoe zij invulling geeft aan de aanbevelingen in het rapport Green Deal Groene Gewasbeschermingsmiddelen uit 2017 om beoordeling van groene/biologische middelen op Europees niveau te versnellen. Zij vragen de Minister ook of zij de mening deelt dat actie ondernomen moet worden om biologische/groene stoffen (op EU-niveau) en biologische middelen (op nationaal niveau) versneld toegelaten te krijgen en beschikbaar te maken voor de teler. Zo ja, welke acties gaat zij ondernemen tijdens de Raad? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Mijn inzet in de EU op het versnellen en vereenvoudigen van de goedkeuring en toelating van «groene gewasbeschermingsmiddelen» (middelen met een werkzame stof van natuurlijke herkomst zoals plantenextracten, feromonen en micro-organismen) richt zich nu vooral op een actieve betrokkenheid van Nederlandse experts bij het aanpassen van de data vereisten voor stoffen op basis van micro-organismen. Daarnaast heb ik in het kader van de REFIT van Verordening (EG) 1107–2009 in de Raad gepleit voor het versnellen en vereenvoudigen van de goedkeurings- en toelatingsprocedures voor laag risico stoffen (Kamerstuk 27 858, nr. 515). «Groene» gewasbeschermingsmiddelen blijken vaak te worden ingedeeld als laag risico stof. Het is belangrijk dat de Europese Commissie invulling geeft aan deze oproep. Waar mogelijk, zoals toegelicht bij stoffen op basis van micro-organismen, zal Nederland daaraan bijdragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

Automatische verlengingen landbouwgif

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn zeer teleurgesteld in de antwoorden van de Minister in het verslag van het schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad op 22 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1275) over de automatische verlengingen van zeer gevaarlijk landbouwgif. Niet alleen de azolen (landbouwgif dat resistente schimmels kan veroorzaken) zijn hierbij een grote zorg. Kan de Minister bevestigen dat bij de volgende stemmingen in het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (ScoPAFF) van 24 en 25 maart, de procedurele verlenging van de pesticide flumioxazine op de agenda staat? Van deze pesticide is al bekend en bewezen dat zij giftig is voor de voortplanting en zeer schadelijk voor het waterleven, met langdurige effecten.3 Conform de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1176 ), die de regering verzoekt om voortaan tegen voorstellen van de Europese Commissie te stemmen voor de automatische verlenging van toelatingen van stoffen die een grote bedreiging vormen voor de biodiversiteit (in het bijzonder bijen en hommels) of die kankerverwekkend, mutageen, hormoonverstorend en/of giftig voor de voortplanting, ligt het voor de hand om tegen de verlenging van deze stof te stemmen in het SCoPAFF-overleg. Deze leden vinden het buitengewoon ernstig dat de Minister deze motie systematisch niet uitvoert door ondanks alles voor de pakketten van verlengingen te stemmen. Zij roepen de Minister nogmaals op om ondubbelzinnig op te komen voor de volksgezondheid en de biodiversiteit en tegen de verlenging van (het pakket met) de actieve stof flumioxazine te stemmen. Zij ontvangen graag een reactie van de Minister op deze oproep.

Antwoord

Op de agenda van de SCoPAFF-vergadering van 24 en 25 maart staat een voorstel van de Europese Commissie om de goedkeuringsperiode van een aantal werkzame stoffen, waaronder de werkzame stof flumioxazine, tijdelijk te verlengen met een jaar. Ik zal uw Kamer, zoals gebruikelijk, nog voor de vergadering informeren over de agenda en mijn standpunten.

De tijdelijke verlenging van flumioxazine wordt voorgesteld omdat de herbeoordeling van deze stof, buiten de schuld van de aanvrager om, niet tijding is afgerond. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over het belang van deze tijdelijke verlengingen en over de wijze waarop ik invulling geef aan de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1181). De werkzame stof flumioxazine is goedgekeurd en voldoet aan de goedkeuringsvoorwaarden die binnen Europa gelden. Mocht tijdens het lopende herbeoordelingsproces blijken dat de stof niet meer aan deze goedkeuringsvoorwaarden voldoet, dan zal de Europese Commissie niet wachten om een voorstel aan de lidstaten voor te leggen om de goedkeuring van de stof niet te hernieuwen.

Biologische bestrijders

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn verrast over en geïnteresseerd in de onderbouwing van het standpunt van de Minister over een Europese studie naar het gebruik van biologische bestrijders (macro-organismen) en eventuele vervolgacties. Waarom is Nederland hierover terughoudend? Kan de Minister uiteenzetten waarom zij denkt dat Europese harmonisatie op dit gebied een belemmering zal zijn voor het beschikbaar hebben en krijgen van biologische bestrijders?

Antwoord

Ik ben voorstander voor het gebruik van biologische bestrijders in de gewasbescherming als alternatief voor gewasbeschermingsmiddelen en ook voorstander van een studie naar mogelijkheden om het gebruik van deze bestrijders verder te stimuleren.

Mijn terughoudendheid richt zich op EU-harmonisatie in de vorm van nieuwe EU-regelgeving met extra eisen en voorwaarden die belemmerend kunnen zijn voor het op de markt brengen van biologische bestrijders. Biologische bestrijders worden succesvol en in hoge mate ingezet in de Nederlandse glastuinbouw, terwijl tegelijkertijd eventuele risico’s voor het milieu zijn afgedekt via natuurwetgeving. Het succes is het gevolg van onderzoek, innovatieve producenten, bewezen effectiviteit en het lerend vermogen van telers. Verbeteringen dienen bij voorkeur gezocht te worden op deze aspecten, niet in nieuwe EU-regelgeving.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de bespreking van de aanbevelingen van de Europese Commissie voor de Nationale Strategische Plannen. Kan de Minister in aanloop naar de aankomende Raad al een appreciatie geven van de aanbevelingen aan Nederland? Kan de Minister in haar appreciatie van de aanbevelingen aangeven wat de Nederlandse inzet is geweest toen zij de concept-aanbevelingen kon inzien in het najaar van 2020? Zijn er op basis van de Nederlandse inbreng nog veranderingen aangebracht in de finale aanbevelingen aan Nederland?

Antwoord

Mijn appreciatie van de GLB-aanbevelingen ontvangt u binnenkort. Ik ga daar in op de aanbevelingen zoals gepubliceerd op 18 december 2020, die niet wezenlijk zijn gewijzigd ten opzichte van de conceptaanbevelingen.

De leden van de SGP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de aanbevelingen «een neerslag dienen te krijgen» in de strategische plannen. Deze leden constateren dat de doelen uit de Green Deal, de biodiversiteitsstrategie en de «Van boer tot bord»-strategie een belangrijke rol spelen in de aanbevelingen van de Europese Commissie. Is de veronderstelling juist dat de Green Deal eenzijdig is vastgesteld en dat de Europese Commissie deze doelen derhalve niet op deze wijze aan lidstaten op kan leggen? Is de Minister voornemens uiterst terughoudend te zijn?

Antwoord

Het klopt dat de Europese Commissie de doelen uit de Green Deal, en de daaruit voortvloeiende Biodiversiteitsstrategie en de «Van boer tot bord»-strategie heeft vastgesteld, o.a. op basis van eerdere gerapporteerde gegevens van de lidstaten. Ze heeft daarbij vermeld dat de doelen niet bindende, politieke streefdoelen op EU-niveau zijn en dat ze in dialoog met lidstaten tot resultaten wil komen. Ook de lidstaten hebben in hun algemene oriëntatie over de Strategisch-plan-verordening benadrukt dat de beoordeling van de Strategische Plannen door de Commissie alleen op juridisch bindende voorschriften gebaseerd kan worden.

Overigens heb ik, net als alle andere lidstaten, de doelen van de Green Deal onderschreven en er o.a. voor gepleit dat, bij de bijdrage die in de aanbevelingen aan de lidstaten wordt voorgesteld te leveren aan het behalen van de doelen, rekening wordt gehouden met nationale omstandigheden en eerder behaalde resultaten. Tot slot wil ik nog eens herhalen dat ik de uitwerking van de in de strategieën aangekondigde initiatieven per voorstel zal toetsen aan de kaders van het kabinetsbeleid en daarover uw Kamer zal informeren. Mijn appreciatie van de NSP-aanbevelingen ontvangt u binnenkort.

Voorstel Europese Commissie met nieuwe tijdelijke vangstmogelijkheden

Daarnaast wil ik uw Kamer graag informeren over het volgende. Zoals verwacht heeft de Europese Commissie, om te voorkomen dat er niet gevist kan worden na 31 maart, op 15 maart een voorstel gepresenteerd met nieuwe tijdelijke vangstmogelijkheden. Dit voorstel wordt aankomende maandag en dinsdag in de Raad besproken en naar verwachting vastgesteld.

In dit voorstel gelden de nieuwe tijdelijke vangstmogelijkheden tot en met 31 juli 2021. In principe zijn deze hoeveelheden gebaseerd op een berekening: 7/12 (januari t/m juli zijn 7 maanden) van de verwachte vangsthoeveelheden zoals besproken in de lopende consultaties met het VK worden voor bestanden als tong, tarbot en zeeduivel voorgesteld. Hierbij staan de uitgangspunten van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en de meerjarenplannen, waaronder duurzaamheid, centraal. Voor de visserijen die seizoensgebonden zijn, zoals de visserij op haring en horsmakreel, blijven de al eerder voorgestelde hogere hoeveelheden staan. Voor bestanden waarvoor de wetenschap adviseert zeer weinig of niet te vissen, zijn beperkte vangsthoeveelheden voorgesteld. De Commissie wil hiermee rekening houden met bijvoorbeeld verstikkingsproblematiek, waarbij een tekort aan bijvangstquotum gerichte visserij stil zou leggen.

De nieuwe tijdelijke vangstmogelijkheden in dit voorstel kan ik in principe steunen. Wel zal ik benadrukken dat voor de seizoensgebonden visserijen, zoals die op blauwe wijting, de vangsthoeveelheden op 100% moeten worden vastgesteld. Daarnaast zal ik aandacht vragen voor wijting en roggen in het kanaal. Van deze bestanden heeft Nederland relatief weinig quotum. Door het vertrek van het VK, het kleinere aandeel van de EU in deze bestanden en het vooralsnog uitblijven van een nieuw ruilmechanisme met het VK, komt Nederland voor deze bestanden voorlopig tekort. Hier moet aandacht voor zijn. Daarnaast is zeebaars nog niet meegenomen in het voorstel. Dat is wel nodig om de baglimit te behouden en de juiste vangsthoeveelheden voor haken en lijnen en vaste kiewnetten te garanderen.

Naar boven