21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1244 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 augustus 2020

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 13 juli 2020 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 20 juli 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1243), over het EU-voorstel van 20 mei 2020 «Van boer tot bord strategie COM (2020) 381» en over de brief van 26 juni 2020 over het Fiche: Mededeling Van Boer tot Bord (Kamerstuk 22 112, nr. 2891).

De vragen en opmerkingen zijn op 13 juli 2020 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 17 juli 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie, Goorden

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie constateren helaas dat de geannoteerde agenda ter voorbereiding op de Landbouw- en Visserijraad tien minuten voor de deadline van het schriftelijke overleg nog niet binnen is. Deze leden willen weer hun ergernis uitspreken over het (te) laat ontvangen van de stukken. Op deze wijze is het onmogelijk om de controlerende functie van de Kamer uit te oefenen. Deze leden behouden zich ruimte voor om zodra de geannoteerde agenda is ontvangen hier alsnog aanvullende vragen over te stellen. Kan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aangeven op welke manier zij de informatiestroom naar de Kamer beter gaat verzorgen, zodat de Kamer haar controlerende taak naar behoren kan uitvoeren? Kan de Minister een verklaring geven waarom ook deze maand de geannoteerde agenda te laat aan de Kamer is voorgelegd? Klopt het dat de stukken voor de Raad al ruim een week in de signaleringsportal staan? Zo ja, waarom zijn deze niet vertaald naar een geannoteerde agenda? Zo nee, wanneer zijn deze stukken geplaatst in de portal? De inbreng van deze leden is nu gericht op het BNC-fiche over de Van boer tot bord-strategie. Zij hebben hierover nog een aantal vragen.

Antwoord:

Er is geen definitieve agenda voor de Landbouw en Visserijraad. De agenda wordt pas definitief op het moment dat de raad begonnen is. Daarom had ik slechts beschikking over een voorlopige agenda. Op basis van deze voorlopige agenda is de geannoteerde agenda geschreven. Op 10 juli is een begeleidend stuk over de van boer tot bord strategie gepubliceerd in het delegates portal. De druk van de actualiteit op mijn agenda heeft ervoor gezorgd dat de geannoteerde agenda te laat naar uw Kamer is verstuurd. Daarvoor bied ik aan uw Kamer mijn excuses aan.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Van boer tot bord-strategie en het bijbehorende actieplan een ambitieus plan is gericht op een duurzaam, veilig en gezond voedselsysteem met een verbeterd verdien- en concurrentievermogen. Deze leden vragen wat de positie van Nederland is bij de eerste inschatting van het krachtenveld. Sommige lidstaten hebben zorgen en vragen geuit over bijvoorbeeld de voedselprijzen en voedselzekerheid. Heeft Nederland zich bij «deze lidstaten» gevoegd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Op hoofdlijnen sluit de «van boer tot bord»-strategie goed aan bij de inzet van het Kabinet om de positie van de boer te versterken, conform de bepalingen in het Regeerakkoord en de LNV-visie Waardevol en Verbonden (incl. het Realisatieplan). Voedselzekerheid en een redelijke vergoeding voor de boer voor de inspanningen die hij levert waar de maatschappij om vraagt, zijn daarbij belangrijke aandachtspunten. Aandachtspunten die ook in de «van boer tot bord»-strategie genoemd worden. Het gaat uiteindelijk om de concrete uitwerking van de strategie. Daarbij zal ik nadere oordeelsvorming mede vanuit het perspectief van voedselzekerheid en prijzen bepalen en indien opportuun op deze punten samen optrekken met andere lidstaten.

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de ambitie in deze strategie in relatie tot de positie van de boer. Er is weinig aandacht voor het verdienvermogen en het perspectief voor de primaire sector. Deelt de Minister de zorgen over de positie van de boer? Deelt de Minister de mening dat er maar weinig aandacht in deze strategie is om te werken aan een beter verdienmodel voor de boer? Zo nee, waar ziet de Minister dan ruimte voor een beter verdienmodel, ervan uitgaande dat er eerst geld verdiend moet worden voordat dit weer geïnvesteerd kan worden en de afzetmarkt georganiseerd is? Deelt de Minister de mening dat met het verduidelijken van de mededingingsregels onvoldoende gewerkt wordt aan het verbeteren van de positie van de boer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat dit een belangrijk onderdeel wordt van de uitwerking? Deelt de Minister de mening dat uitwerking van de strategie alleen kan plaatsvinden als op dit onderdeel ook perspectief is voor de primaire sector? De strategie spreekt bijvoorbeeld over het sneller aanpassen van productiesystemen. Hoe gaat de Minister maatregelen en mogelijk wetgeving beoordelen?

Antwoord:

Zoals in de beantwoording van de vorige vraag aangegeven sluit de «van boer tot bord»-strategie op hoofdlijnen goed aan bij de inzet van het Kabinet om de positie van de boer – en daarmee het verdienvermogen van de boer – te versterken. Dit geldt ook voor het voornemen van de Commissie om de mededingingsregels voor collectieve initiatieven die duurzaamheid in de toeleveringsketen bevorderen te verduidelijken om primaire producenten te steunen bij de transitie. Dit is een zinvolle aanvulling op het traject waaraan ik thans werk om de onduidelijkheid over mogelijkheden tot samenwerking die bestaat onder primaire agrarische ondernemers, weg te nemen en te expliciteren. Deze nationale verduidelijking, samen met de ervaringen afgelopen jaren met verschillende duurzaamheidsinitiatieven zullen meegenomen worden in de Nederlandse inzet op dit punt bij de nadere uitwerking van de Commissievoorstellen.

Meer ten algemene stelt de Europese Commissie in de Mededeling duidelijk dat haar uitgangspunt is dat voor het welslagen van de «van boer tot bord»-strategie het van essentieel belang is dat de primaire producenten duurzaam in hun levensonderhoud kunnen voorzien. De strategie biedt daartoe, in samenhang met het nieuwe GLB, goede handvatten. Bij de verdere uitwerking van de strategie zal ik er voor pleiten – conform de LNV-Visie «Waardevol en verbonden»- dat de economische positie van boeren, tuinders en vissers in de keten zo moet worden, dat zij in de duurzame landbouw een goed inkomen verdienen, kunnen innoveren en gezonde bedrijven in stand kunnen houden en door kunnen geven.

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de genoemde strategie verder ook herhaaldelijk het punt van duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden terugkomt. Deze leden merken op dat hier in de Nederlandse positie niet verder over uitgeweid wordt. Kan de Minister aangeven wat de Nederlandse positie is ten aanzien van de voorstellen van de Europese Commissie met betrekking tot de positie van duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden? Deelt de Minister de mening dat hierbij rekening gehouden dient te worden met de Nederlandse en Europese concurrentiepositie? Zo ja, hoe krijgt deze mening vorm in de Nederlandse inzet op dit punt? Deelt de Minister de mening dat bij het maken van duurzaamheidsafspraken in handelsakkoorden de in het handelsakkoord afgesproken tariefverlagingen in ieder geval los dienen te staan van deze duurzaamheidseisen? Hoe staat de Minister tegenover sectorale duurzaamheidsafspraken in handelsakkoorden? Deelt de Minister de mening dat ten aanzien van duurzaamheidseisen en maatschappelijk verantwoord ondernemen, bijvoorbeeld in de agro-grondstoffenmarkt of de productie van levensmiddelen, een relevant speelveld binnen de Europese Unie (EU) absoluut noodzakelijk is en daarom bij het opstellen van regelgeving op dit punt aansluiting gezocht moet worden bij Europese regelgeving?

Antwoord:

De verhouding van handelsakkoorden tot duurzame ontwikkeling is een belangrijk onderwerp. Mede in reactie hierop zet Nederland in op een verdere versterking van de effectieve implementatie en handhaving van duurzaamheidsafspraken in handelsakkoorden. Het primaat voor het bereiken van hoge normen van duurzaamheidsafspraken en de naleving daarvan ligt primair bij de desbetreffende internationale organisaties. Om deze reden steunt het kabinet de toezegging van de Europese Commissie om internationale normen op het gebied van voedselkwaliteit, dierenwelzijn en duurzaamheid te bevorderen via de desbetreffende organen. Robuuste plurilaterale en/of multilaterale afspraken op het gebied van duurzaamheid dragen bij aan een beter mondiaal gelijk speelveld voor EU-bedrijven. Het kabinet ziet in duurzaamheidsafspraken in handelsakkoorden een manier om via bilaterale duurzaamheidsafspraken de lacunes in multilaterale afspraken zoveel mogelijk op te vullen en op deze wijze bij te dragen aan het versterken van duurzaamheidsafspraken en de bevordering van een gelijk speelveld. Het kabinet houdt er rekening mee dat in nieuwe onderhandelingen over handelsverdragen markttoegang gekoppeld zou kunnen worden aan substantiële duurzaamheidsafspraken. Het kabinet is geen voorstander van sectorale duurzaamheidsafspraken, omdat dit tot een parallel systeem aan internationale normen zou kunnen leiden.

Nederland zet zich in voor Europese actie op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) en het respecteren van mens en milieu in de waardeketens van bedrijven. Het kabinet verwelkomt dat de Europese Commissie actie onderneemt en dat de Commissie heeft aangekondigd in 2021 met een nieuw initiatief te komen op het gebied van gepaste zorgvuldigheid (due dilligence). Het kabinet blijft zich inzetten voor een Europees gelijk speelveld en zal de ontwikkelingen richting het aangekondigde Europese initiatief nauwlettend in de gaten houden.

De leden van de VVD-fractie zien een enorme ambitie op een aantal onderwerpen zoals gewasbeschermingsmiddelen, het gebruik van meststoffen en duurzame gezonde planten. Deze leden constateren dat Nederland vooroploopt in innovatieve technieken en productiewijzen die aansluiten bij deze ambitie, maar dat de Europese regelgeving daarbij de beperkende factor is. Denk hierbij aan de volgende voorbeelden: het gebruik van mineralenconcentraat uit dierlijke mest, de toelating van groene middelen, het toepassen van precisielandbouw (met name het plaatselijk kunnen toedienen van gewasbeschermingsmiddelen of gebruik van lage doseringen) en het toepassen van nieuwe veredelingstechnieken. Kan de Minister aangeven welke positie Nederland op dit punt in zal nemen? Deelt de Minister de mening dat er nu eerst stappen gezet moeten worden om de wet- en regelgeving aan te passen zodat er meer ruimte is om werk te maken van het gebruik van «groene’mest in plaats van kunstmest, het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door inzet van verdelingstechnieken die buiten Europa wel gebruikt kunnen worden zodat er duurzamere en gezonde planten geteeld kunnen worden? Kan de Minister een analyse geven waarom de modernisering van wet- en regelgeving maar niet lukt?

Antwoord

Innovatie, precisielandbouw en veredelingstechnieken zijn belangrijke instrumenten voor het realiseren van Kringlooplandbouw en de doelen van de boer tot bord strategie. In enkele situaties zal er ook gekeken moeten worden naar het aanpassen van wetgeving zodat deze instrumenten goed kunnen worden toegepast om bij de dragen aan het behalen van maatschappelijke doelen, zoals aangegeven in de boer tot bord strategie. Ik blijf de Nederlandse ambities rond innovatie, precisielandbouw en nieuwe veredelingstechnieken agenderen op Europees niveau. Nederland is wel afhankelijk van een breed Europees draagvlak en bestaande procedures om regelgeving te herzien.

De leden van de VVD-fractie vinden de strategie over het gewenste areaal biologische landbouw zeer ambitieus. In Nederland loopt de verkoop van biologische producten ver achter op deze ambitie. Deelt de Minister de mening dat de keuze voor biologische of gangbare producten vooral een keuze is van de consument? Zo nee, op welke manier gaat de Minister mensen bewegen om meer biologische producten te kopen?

Antwoord:

Het kabinet streeft naar meer bekendheid en voorlichting over het Europees biologische keurmerk, dit kan tevens een positieve bijdrage leveren aan het consumentenvertrouwen. Dit is in lijn met de recente aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om door middel van voorlichting de waarde van het biologische keurmerk aan consumenten duidelijker te maken. De consument maakt uiteindelijk zelf zijn keuze.

Deelt de Minister het uitgangspunt dat voedsel voor iedereen toegankelijk moet zijn, ook voor mensen met een kleine beurs?

Antwoord:

Ja.

De leden van de VVD-fractie hebben veel waardering voor de wijze waarop ons voedsel in Nederland wordt geproduceerd. Boeren en tuinders hebben de afgelopen jaren flink geïnvesteerd, waardoor bijvoorbeeld de broeikasgassen met 20% zijn afgenomen. Ook zijn de uitstoot van fijnstof en de risico’s bij het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen teruggedrongen. Onderschrijft de Minister deze resultaten? Deelt de Minister de zorg dat de ambities zoals opgenomen in de strategie niet altijd aansluiten bij de behaalde doelstellingen door de Nederlandse boeren en tuinders? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat bij specifieke voorstellen die voortkomen uit de Van boer tot bord-strategie behaalde resultaten gewaardeerd worden en ook rekening gehouden wordt met de geografische omstandigheden? Kan de Minister een aantal criteria delen waarop zij de voorstellen zal beoordelen? In hoeverre speelt de positie van de boer en tuinder een rol?

Antwoord:

Er is zeker vooruitgang geboekt bij het terugdringen van emissies van de landbouw. Tegelijkertijd zijn we er nog niet, zoals ook wordt vastgesteld in de LNV-visie «waardevol en verbonden». Op het gebied van gewasbescherming heeft het PBL in de Tussenevaluatie van de nota Gezonde groei, Duurzame Oogst (Geïntegreerde Gewasbescherming nader beschouwd) geconstateerd dat ondanks dat op veel terreinen de trend positief is, veel van de tussendoelen voor geïntegreerde gewasbescherming, de waterkwaliteit en de biodiversiteit nog niet zijn gehaald (Kamerstuk 27 858, nr. 478). In het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, waaraan momenteel gewerkt wordt, wil ik mij samen met de stakeholders inzetten om onder andere tot weerbare planten en teeltsystemen te komen, waardoor de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen fors afneemt.

Het kabinet vindt het belangrijk dat de strategie in proportionele, uitvoerbare en kosteneffectieve wetgeving en beleidsmaatregelen wordt omgezet. Het kabinet ziet de omschakeling naar een duurzame groei van de economie om het concurrentievermogen van de EU te versterken als kans. Daarnaast moet bij de uitwerking zorgvuldig gekeken worden naar de brede maatschappelijke gevolgen van de maatregelen. Een belangrijk uitgangspunt voor Nederland is in hoeverre de Nederlandse prioriteiten in de van boer tot bord strategie zijn beslag krijgt. De Nederlandse inzet is te lezen in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2891). De integrale boer tot bord strategie biedt Nederland een uitstekende kans om de Kringloopvisie op Europees niveau te realiseren.

De leden van de VVD-fractie merken op dat er in de Van boer tot bord-strategie – terecht – veel aandacht is voor het onderwerp biotechnologie. Nieuwe veredelingstechnieken kunnen een enorme bijdrage leveren aan het verduurzamen van de landbouw en een verminderde noodzaak voor het gebruik van pesticiden. Deze leden merken op dat de Minister hier in het BNC-fiche niet expliciet op ingaat maar zich beperkt tot het «gedeelde belang van innovatie». Tegelijkertijd wordt duidelijk dat bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk de Brexit aangrijpt om de al lang verwachte en noodzakelijke versoepelingen in regelgeving rondom genbewerkingstechnieken door te voeren. Deelt de Minister de urgentie die deze leden op dit punt voelen? Kan zij uitgebreider ingaan op het punt van versoepeling van regelgeving rondom genbewerkingstechnieken en de relatie tussen de genoemde strategie en de uitspraak van het Europees Hof van juli 2018 op dit punt? Hoe staat de Minister tegenover de financiering van onderzoek naar dergelijke technieken die de Europese Commissie via het «Horizon Europe»-programma beschikbaar heeft gesteld? Kan dit op haar steun rekenen? Deelt de Minister het standpunt dat een herziening van de achterhaalde biotechrichtlijn ook onderdeel dient te zijn van de inzet van de Europese Commissie op innovatie in voedselproductie?

Antwoord

De mogelijkheden van nieuwe veredelingstechnieken ontwikkelen zich snel en biotechnologie kan een belangrijke bijdrage leveren aan het behalen van onze maatschappelijke doelen. Het is daarom van belang dat de EU-regelgeving doeltreffend is, aansluit bij recente wetenschappelijke ontwikkelingen en er voor zorgt dat deze nieuwe vormen van biotechnologie op een veilige en maatschappelijk verantwoorde wijze worden ontwikkeld en toegepast. Naar aanleiding van mijn oproep vorig jaar in de Raad voert de Commissie momenteel een onderzoek uit naar de status van nieuwe veredelingstechnieken. De mate waarin de huidige Europese ggo-regelgeving functioneert wordt onderzocht, ook in het licht van voortschrijdende technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen. De Europese Commissie dient de resultaten voor 30 april 2021 te presenteren. Afhankelijk van de uitkomst en indien gepast, zal de Commissie met een voorstel komen voor de aanpassing van de wetgeving, of aan de Raad meedelen welke andere maatregelen genomen moeten worden op basis van de onderzoeksresultaten. Ik blijf de Nederlandse ambities rond nieuwe veredelingstechnieken agenderen en bespreken op Europees niveau, ook in het kader van de boer tot bord strategie.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Minister de proportionaliteit als positief beoordeelt. Op welke manier gaat zij ervoor zorgdragen dat een gelijk speelveld en concurrentievermogen ontstaat? Kan de Minister een aantal criteria delen waarop de voorstellen worden beoordeeld? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Met de boer tot bord strategie bevestigt de Europese Commissie de ingezette lijn van het kabinet om het voedselsysteem te verduurzamen. Dit is belangrijk voor het gelijke speelveld: de transitieopgave geldt niet alleen voor Nederland maar voor de gehele EU en gehele interne markt, inclusief de belangrijkste handelspartners van Nederland. Het is voor Nederland en het gelijke speelveld binnen de EU dan ook belangrijk dat de kaders van de transitie in gezamenlijkheid gesteld worden. Zoals eerder gesteld is daarbij wel van belang dat goed gekeken wordt naar uitwerking van de gekwantificeerde reductie-doelen. Ook is het belangrijk dat de Commissie in de verschillende voorstellen oog houdt voor het concurrentievermogen, zoals door de Commissie zelf ook aangegeven in de strategie. Nadere beoordeling daarvan door NL zal steeds gebeuren als individuele voorstellen voor wet- en regelgeving voorliggen.

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de uitwerking van de voorstellen in relatie tot de financiële gevolgen. De Minister wijst naar de financiële kaders van de EU-begroting. Deze leden hebben al vaker aandacht gevraagd voor de grote hoeveelheid wensen in relatie tot het beperkte budget. Op welke manier zal een integrale afweging van het inzetten van het budget moeten plaatsvinden, zonder vooruit te lopen op inhoudelijke keuzes zolang het budget nog niet is vastgesteld? Deelt de Minister de zorg dat er veel meer wensen zijn dan er budget beschikbaar is? Deelt de Minister dat, indien er onvoldoende budget beschikbaar is, het wensenniveau hierop aangepast dient te worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Het kabinet ondersteunt het ambitieniveau van de Europese Green Deal, maar zal de nadere concrete uitwerking van de Van boer tot bordstrategie door de Europese Commissie moeten afwachten om te zien wat de budgettaire gevolgen zijn. Ook benadrukt het kabinet dat niet alle wensen en ambities vragen om middelen van de EU-begroting. Er is nu nog onvoldoende bekend over de financiering om hier verder uitspraken over te doen.

De leden van de VVD-fractie maken zich al langer zorgen over de regeldruk in de landbouw. Er wordt nationaal en internationaal steeds meer gevraagd van boeren en tuinders en ruimte om innovaties toe te passen blijft beperkt of blijft uit. Is de Minister bereid om vooruitlopend op de voorstellen voortkomend uit de Van boer tot bord-strategie en het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) een regeldruktoets te laten uitvoeren door het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR), waarbij de regeldruk (nationaal en Europees) van de afgelopen vijf jaar in kaart wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Een regeldruktoets zal, zoals gebruikelijk bij formele regelgeving, worden uitgevoerd voor het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. De boer tot bord-strategie betreft een strategie geen regelgeving, wat betekent dat daarvoor geen regeldruktoets is voorzien. Uiteraard zal hier wel sprake van zijn bij regelgeving die uit deze strategie zal voortvloeien.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Van boer tot bord-strategie door de Tweede Kamer als prioritair aangemerkt is. Omdat het nog geen regelgeving betreft, is de inzet van andere instrumenten nog niet aan de orde. Deze leden vragen de Minister om de Kamer iedere maand te informeren over de voortgang van deze strategie, het Europees krachtenveld en de inspanningen die verricht worden om een aantal zorgen weg te nemen. Deze leden vragen op dit punt een toezegging.

Antwoord:

De van boer tot bord strategie is voor hat kabinet als onderdeel van de European Green Deal een belangrijk thema. Het kabinet zal uw Kamer conform de met uw Kamer afgesproken wijze informeren van de voortgang op deze strategie en de daaruit voortvloeiende initiatieven. Daarbij zal aandacht worden gegeven aan de door u gevraagde onderdelen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Kamer de afgelopen week het BNC-fiche over de biodiversiteitsstrategie ontvangen. Bij de voorbereiding op de Landbouw- en Visserijraad van september 2020 komt de Kamer hier nader over te spreken. Deze leden vragen de Minister, vooruitlopend op deze behandeling, de Kamer nader te informeren over de (informele) bespreking van de Biodiversiteitsstrategie.

Antwoord:

Uw kamer heeft het BNC fiche over de biodiversiteitstrategie inmiddels ontvangen (Kamerstuk 22 112, nr. 2897). Het voorzitterschap van de Europese Raad voorziet Raadsconclusies aan te nemen over de EBS in de Milieuraad van eind oktober 2020. Uw Kamer zal bij de voorbereiding van deze Milieuraad op de gebruikelijke wijze geïnformeerd worden over de Nederlandse inzet.

De leden van de VVD-fractie lezen in de bijlage bij het EU-voorstel over de Van boer tot bord-strategie dat de Europese Commissie in het vierde kwartaal van 2021 komt met een «voorstel voor een herziening van de verordening betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding om de milieueffecten van de veeteelt te verminderen». Deze leden doen hierbij een dringend verzoek om vooraf onafhankelijke wetenschappers en andere experts te vragen naar de gevolgen van dit voorstel op de gezondheid van dieren. Zij vragen de Minister om de verschillende stappen die de Europese Commissie wil nemen op dit voorstel actief met de Kamer te delen.

Antwoord:

De voorstellen die uit de boer tot bord strategie voorkomen, zoals het «voorstel voor een herziening van de verordening betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding om de milieueffecten van de veeteelt te verminderen» zijn belangrijke thema’s voor het kabinet. Wanneer de voorstellen wetgevend van aard zijn zullen zij de normale wetgevende procedure volgen, met bijhorende impact analyse. Het kabinet zal uw Kamer conform de met uw Kamer afgesproken wijze informeren van de voortgang op deze strategie en de daaruit voortvloeiende initiatieven. Daarbij zal aandacht worden gegeven aan de door uw Kamer gevraagde onderdelen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de inhoud van het BNC-fiche over de Van boer tot bord-strategie. Tot hun spijt moeten deze leden constateren dat de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad op 20 juli 2020 twee uur voor de deadline van dit schriftelijk overleg nog niet aanwezig is. Over de Van boer tot bord-strategie hebben zij de volgende vragen. Hoe gaan boeren en tuinders extra worden beloond voor hun extra inspanningen die gevraagd worden door de Van boer tot bord-strategie?

Op welke feiten/informatie is de Van boer tot bord-strategie gebaseerd? Zal het voorgestelde beleid niet door Nederland worden geïmplementeerd voordat de voorstellen zijn voorzien van goed onderbouwde effectbeoordelingen met realistische en positieve uitkomsten? Hoe gaan handelsakkoorden ervoor zorgen dat agrarische producten geproduceerd buiten de EU die op de EU-markt komen, voldoen aan dezelfde productiestandaarden van agrarische producten geproduceerd binnen de EU? Of zadelen we onze boeren op met een enorm concurrentienadeel? Wat is de doelstelling voor Nederland wat betreft het landbouwareaal dat onder biologische landbouw valt? Is de Minister van mening dat er in Nederland landbouwgrond uit productie moet worden genomen ten behoeve van biodiversiteitsherstel, zoals blijkt uit reeds gepubliceerde mededelingen over de Europese Green Deal? Tonen de zorgen van EU-lidstaten over de effecten van de voorgestelde doelstellingen op onder andere voedselzekerheid, voedselprijzen, de concurrentiepositie van de EU en het verdienvermogen van de boer niet aan dat de Van boer tot bord-strategie in te hoge mate een «onrealistische groene wensdroom» is?

Antwoord:

Het is vooralsnog onduidelijk hoe de boer tot bord strategie zich vertaalt naar concrete maatregelen en op welke wijze Europese doelstellingen een nationale doorvertaling krijgen. De Commissie stelt in haar mededeling dat het van essentieel belang is dat primaire producenten ook in de toekomst duurzaam in hun inkomen kunnen voorzien. Zoals ik dat ook heb aangegeven in mijn beantwoording aan vragen van de VVD-fractie zal Nederland de Commissie vragen naar goed onderbouwde effectbeoordelingen waarbij duidelijk wordt wat de (financiële) gevolgen zijn van deze doelen op het niveau van de lidstaten. In de beoordeling van de voorstellen zal ik het effect op het verdienvermogen van de boeren meewegen. Een belangrijk uitgangspunt in mijn beoordeling is ook dat het gelijke speelveld voor Nederlandse agrarische producenten gegarandeerd blijft.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor het schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad op 20 juli 2020 en hebben nog enkele vragen.

Verdienvermogen van de boer

De leden van de CDA-fractie lezen in het BNC-fiche over de Mededeling Van Boer tot Bord dat er zorgen zijn over de effecten van de Van boer tot bord-strategie op onder andere het verdienvermogen van de boer. Deze leden vragen of de Minister deze zorgen deelt en welke effecten op het verdienvermogen van de boer zij verwacht. Kan de Minister tevens aangeven of en wanneer deze zorgen door Nederland worden geuit? Deze leden merken tevens op dat de Van boer tot bord-strategie volgens de regering op zichzelf geen financiële consequenties heeft. Zij vragen de Minister aan te geven wat de financiële implicaties van de uitwerking van de Van boer tot bord-strategie zullen zijn. Welke consequenties zal de uitwerking en implementatie van de strategie hebben voor het verdienvermogen van onze boeren?

Antwoord:

Op hoofdlijnen sluit de boer tot bord strategie goed aan bij de inzet van het Kabinet, conform de bepalingen in het Regeerakkoord, om de positie van de boer, en daarmee zijn verdienvermogen te versterken. De Europese Commissie stelt in de Mededeling duidelijk dat haar uitgangspunt is dat voor het welslagen van de van boer tot bord strategie het van essentieel belang is dat de primaire producenten duurzaam in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Daartoe doet de Commissie een aantal voorstellen die in lijn zijn met de LNV-visie «Waardevol en verbonden«, en het Realisatieplan. Het gaat uiteindelijk om de concrete uitwerking van de strategie. Daarbij zal ik nadere oordeelsvorming mede vanuit het perspectief van het verdienvermogen van boeren bepalen. Of de uitwerking van de Van boer tot bord-strategie financiële consequenties zal hebben voor het verdienvermogen van onze boeren kan pas beoordeeld worden als de Commissie met uitgewerkte wetgevingsvoorstellen komt.

Eerlijke concurrentie

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het voor een eerlijke concurrentiepositie in Europa voor onze boeren van belang is dat (verduurzamings)inspanningen uit het verleden worden erkend. Deze leden vinden dat koplopers, bijvoorbeeld op het gebied van milieu-impact, niet gestraft mogen worden door nieuwe wet- en regelgeving. Zij vragen de Minister daarom hoe zij zich ervoor gaat inzetten om ervoor te zorgen dat reeds behaalde resultaten uit de sector mee worden geteld. Hoe zal de Minister voorkomen dat boeren, die al veel duurzame praktijken toepassen, niet nog eens extra worden belast?

Antwoord:

Om te voorkomen dat boeren extra worden belast, is het mijn inzet dat in de systematiek van de aanbevelingen die de Europese Commissie per lidstaat zal opstellen voor het behalen van de boer tot bord doelen rekening wordt gehouden met de inspanningen die lidstaten én boeren op het gebied van verduurzaming reeds hebben geleverd. Het is van belang dat bij de keuze voor een tijdstip vanaf waar inspanningen worden geteld en gemeten (de baseline) er ruimte blijft om rekening te houden met de specifieke nationale omstandigheden en de bereikte resultaten ten aanzien van de doelen van de boer tot bord strategie.

Landbouwgrond

De leden van de CDA-fractie merken op dat er volgens gepubliceerde mededelingen over de Europese Green Deal landbouwgrond uit productie moet worden genomen ten behoeve van biodiversiteitsherstel. Deelt de Minister de mening dat dit in Nederland, gezien de schaarse, hoogwaardige en kostbare landbouwgrond en het belang dat deze grond heeft voor een toekomstbestendige Nederlandse landbouwsector, niet het geval kan zijn? Hoe zal de Minister zich ervoor inzetten om te voorkomen dat landbouwgrond in Nederland uit productie genomen wordt?

Antwoord:

Op dit moment is het nog onduidelijk hoe de doelstelling geïnterpreteerd moet worden. Het is bijvoorbeeld nog niet duidelijk of er sprake kan zijn van weegfactoren of productieve invullingen zoals in de huidige vergroening van het GLB. De doelstellen richten zich onder meer op het verminderen van drukfactoren, ook vanuit de landbouw, en het bevorderen van natuurherstel. Daarbij zet ik in op een verbonden landbouw en natuur die meerdere functies combineert in hetzelfde gebied.

Doel biologisch landbouw

De leden van de CDA-fractie constateren dat de doelstelling om 25% van het EU-landbouwareaal onder de biologische landbouw te brengen een belangrijk onderdeel is van de Europese Van boer tot bord-strategie. Deze leden vragen of de Minister een verplicht percentage biologische productie wenselijk acht en of een percentage van 25% haalbaar is in de Nederlandse context. Zij merken tevens op dat aansturen op een verplicht percentage biologische productie het risico met zich meebrengt dat het verdienmodel van biologische ondernemers onder druk komt te staan. Erkent de Minister dit risico en op welke wijze zal zij hiermee omgaan?

Antwoord:

De doelstelling van ten minste 25% biologisch landbouwareaal in de EU in 2030 is hoog ten opzichte van de huidige percentages. Het gemiddelde in de Europese Unie bedroeg 7,6% en voor NL 3,8% in 2018. Het Action Plan on Organic Farming van de Commissie heeft het doel om aanbod en vraag naar biologische producten te stimuleren. Zeer bepalend is de invulling die de EC aan het Organic Action Plan zal geven en hoe men tot de berekening van en de sturing op de 25% wil komen. Bij de uitwerking moet zorgvuldig worden gekeken naar de samenhang tussen vraag en aanbod, dit is van belang voor het verdienmodel van biologische ondernemers.

Meststoffen

De leden van de CDA-fractie lezen in het BNC-fiche over de Mededeling Van Boer tot Bord dat het gebruik van kunstmeststoffen in 2030 met 20% moet zijn gereduceerd. Deze leden merken op dat er over dit meststoffendoel enige onduidelijkheid bestaat. Uit signalen die zij ontvangen, blijkt dat de Europese Commissie spreekt over 20% reductie van alle meststoffen, zowel dierlijke mest als kunstmest. Naar verluidt heeft de Europese Commissie daarbij 2017 als referentiejaar in gedachten. Voor Nederland zou dit een zeer grote opgave betekenen. Deze leden vragen de Minister daarom om duidelijkheid te verschaffen over dit belangrijke onderdeel van de Van boer tot bord-strategie. Moet in 2030 het gebruik van kunstmeststoffen met 20% zijn gereduceerd of is een reductie van alle meststoffen met 20% noodzakelijk? Kan de Minister tevens inzichtelijk maken wat het referentiejaar voor deze reductie zal worden en wat daarvan de consequenties zullen zijn voor Nederland? Kan de Minister tevens haar appreciatie geven van de Europese doelstelling als blijkt dat de Europese Commissie inderdaad koerst op een reductie van 20% voor alle meststoffen met 2017 als referentiejaar?

Antwoord:

Er is op dit moment nog geen duidelijkheid of de reductie in 2030 alleen de kunstmeststoffen of alle meststoffen betreft. Ook over het referentiejaar heeft de Europese Commissie nog geen duidelijkheid gegeven. Deze vragen stel ik dan ook aan de Europese Commissie.

Als een doelstelling van 20% alle meststoffen zou betreffen en daarbij ook per lidstaat gerealiseerd zou moeten worden zou dit, mede afhankelijk van het referentiejaar, inderdaad grote consequenties kunnen hebben voor Nederland, temeer omdat via het Nederlandse stelsel van gebruiksnormen de hoeveelheid nutriënten reeds is afgestemd op de gewasbehoefte. Een verdere reductie van kunstmeststoffen sluit aan bij mijn visie voor de landbouwsector, waarbij ik mij richt op een vervanging van deze kunstmeststoffen door hoogwaardige producten uit dierlijke mest. Mijn appreciatie van de doelstelling hangt dan ook af van het referentiejaar, de reikwijdte van de meststoffen die het betreft en het niveau waarop dit doel behaald moet worden. Ik zal de voorstellen vanuit de Europese Commissie dan ook beoordelen van uit het belang van zowel de landbouwsector als de milieuopgaven waar we als lidstaat en als Europese Unie voor aan de lat staan

Gewasbeschermingsmiddelen

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Europese Commissie middels de Van boer tot bord-strategie ervoor wil zorgen dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in 2030 met 50% procent wordt verminderd. Hiertoe wil de Europese Commissie de huidige EU-gewasbeschermingsmiddelenwetgeving herzien. Deze leden vragen of de Minister een halvering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen haalbaar acht, waaruit deze haalbaarheid blijkt en op welke wijze een halvering te realiseren is.

Antwoord:

Ik kan nu niet beoordelen of een halvering haalbaar is omdat nog onduidelijk is hoe de Europese Commissie deze halvering wil gaan meten en wat de referentie periode is. In algemene zin vind ik het belangrijk dat, zoals vastgelegd in de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, ingezet wordt op de ontwikkeling van weerbare planten en teeltsystemen waardoor de behoefte en afhankelijkheid van chemische gewasbeschermingsmiddelen afneemt en daarmee ook het gebruik.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Van boer tot bord-strategie open laat hoe vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moet worden bereikt. Deze leden vragen de Minister of zij de mening deelt dat de in ons land aanwezige kennis op het gebied van «precision agriculture» en «digital farming» een kans biedt voor Nederland om het concurrentievermogen te vergroten. Hoe zal de Minister zich ervoor inzetten om deze kans te benutten? Hoe zal zij dit onderwerp in de EU agenderen als onderdeel van de aanpak voor vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen?

Antwoord:

In de Van boer tot bord strategie noemt de Europese Commissie enkele doelen die bijdragen aan het verminderen van het gebruik van (risicovolle) gewasbeschermingsmiddelen, zoals stimuleren van geïntegreerde gewasbescherming, niet-chemische maatregelen en het vereenvoudigen van de toelating van middelen op basis van biologische werkzame stoffen zoals micro-organismen. Precisielandbouw en digitalisering kunnen daar ook aan bijdragen en bieden kansen voor de Nederlandse land- en tuinbouw. Ik ondersteun dat ook met kennis- en innovatieprogramma’s en zal het belang ervan ook inbrengen in de Landbouw en Visserrijraad.

De leden van de CDA-fractie vinden het onder andere voor de voedselzekerheid van belang dat er een breed spectrum aan gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar is en blijft. Daarnaast benadrukken deze leden dat een gelijk speelveld noodzakelijk is, zowel binnen de EU als voor import van buiten de EU. Deze leden vragen de Minister daarom op welke wijze zij zich ervoor inzet een gelijk speelveld binnen de EU te waarborgen en hoe zij het belang van importtoleranties voor bepaalde gewasbeschermingsmiddelen bij de Europese Commissie zal benadrukken. De leden van de CDA-fractie vinden het voor een gelijk speelveld van belang dat er ook een geharmoniseerde handhavingsaanpak voor de Maximum Residue Limit (MRL) binnen de EU is, zodanig dat het bedrijfsleven niet langer te maken heeft met grote verschillen in de wijze waarop lidstaten omgaan met mogelijke overschrijdingen. Deze leden vragen of de Minister de mening deelt dat verschillende wijzen van MRL-handhaving binnen de EU een ongelijk speelveld creëren. Is de Minister tevens bereid om hierover met de Europese Commissie in gesprek te gaan teneinde een gelijk speelveld binnen de EU te garanderen?

Antwoord:

De Van boer tot bord-strategie biedt een kans om tot een gelijk speelveld te komen op het gebied van de verdere verduurzaming van de land- en tuinbouw binnen de EU. En ook tussen de EU en haar handelspartners. De strategie gaat daar op in, ook ten aanzien van importtoleranties. Uiteraard is het wenselijk dat binnen de EU op zoveel mogelijk dezelfde wijze wordt gehandhaafd op MRL-overschrijdingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 20 juli 2020.

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)

De leden van de D66-fractie vernemen dat een vertegenwoordiger van de Europese Commissie stelt dat de Commissie het niet eens is met een tweejarige transitieperiode voor het GLB. Bovendien heeft deze vertegenwoordiger aangegeven dat het nog een mogelijkheid is om het gehele voorstel in te trekken. Hoe beoordeelt de Minister deze uitspraak? Wat zou het gevolg zijn van dit besluit?

Antwoord:

De Europese Commissie heeft bij de trilogen over de overgangsbepalingen aangegeven het niet eens te zijn met de overeenkomst tussen het Europees Parlement en de Raad over een overgangsperiode van 2 jaar. De Commissie wil een overgangsperiode van slechts 1 jaar, om snel met het nieuwe GLB aan de slag te kunnen en zo bij te dragen aan de Green Deal. Ik zie de uitspraak van de vertegenwoordiger waar uw Kamer naar refereert dan ook in het licht van die onderhandelingen.

Mocht de Commissie dit voorstel daadwerkelijk intrekken, dan is het onwaarschijnlijk dat er over een nieuw voorstel vóór 1 januari 2021 nog een akkoord wordt bereikt. De gevolgen zouden voor sommige lidstaten aanzienlijk zijn. Zo zouden lidstaten die hun hele tweede pijler budget al hebben gebruikt geen nieuwe verbintenissen meer kunnen aangaan, bijvoorbeeld voor klimaat en leefomgeving. Ook zouden er geen nieuwe sectorale programma’s kunnen worden gestart. Bovendien verwacht ik dat een dergelijk besluit ernstige gevolgen zou hebben voor de relatie tussen de lidstaten en de Commissie en de onderhandelingen over het nieuwe GLB en de bijdrage ervan aan de Green Deal zou bemoeilijken. Zoals ik uw Kamer heb aangegeven acht ik een overgangsperiode van 2 jaar realistisch. Onderwijl ben ik met de provincies en de waterschappen overigens al wel in gesprek over de extra inzet op de thema’s klimaat, water, bodem, lucht, biodiversiteit en kringlooplandbouw gedurende de transitieperiode. Hiermee draagt Nederland ook al bij aan de ambities ten aanzien van klimaat en leefomgeving.

Van boer tot bord-strategie

De leden van de D66-fractie hebben het BNC-fiche over de Mededeling «Van Boer tot Bord» met interesse gelezen. Deze leden zijn positief dat de Europese Commissie voorstellen doet die als doel hebben om een duurzamer en eerlijker landbouwsysteem te realiseren en onderschrijven deze doelstellingen. Bovendien vinden zij het positief dat de Minister de Green Deal en de Van boer tot bord-strategie steunt. Zij hebben nog een aantal vragen en opmerkingen over de inzet van de Minister. In het fiche is te lezen dat het kabinet het belangrijk acht dat de Van boer tot bord-strategie in «proportionele, uitvoerbare en kosteneffectieve wetgeving en beleidsmaatregelen wordt omgezet». Kan de Minister toelichten welke voorwaarden zij voor ogen ziet bij het implementeren van beleidsmaatregelen uit de Van boer tot bord-strategie? Wat definieert zij als proportionele, uitvoerbare en kosteneffectieve wetgeving en beleidsmaatregelen? De Minister geeft aan dat de Van boer tot bord-strategie op hoofdlijnen goed aansluit bij het kabinetsbeleid. Op welke thema’s sluit de strategie volgens de Minister niet aan op het kabinetsbeleid? Waar verwacht zij de grootste knelpunten? Wat is volgens de Minister de «gewenste meetlat» om de gekwantificeerde reductiedoelen op af te zetten? Daarnaast vragen deze leden hoe de Minister wenst dat rekening wordt gehouden met de verschillende lidstaten. De Minister benoemt dat sommige lidstaten zorgen hebben geuit over de effecten van de voorgestelde doelstellingen op onder andere voedselzekerheid, voedselprijzen, de concurrentiepositie van de EU en het verdienvermogen van de boer. Hoe beoordeelt de Minister deze zorgen? Welke spanningen signaleren lidstaten precies tussen de specifieke aanbevelingen van de Commissie en het voorgestelde prestatiemodel voor het toekomstig GLB?

Antwoord:

Wat proportioneel, uitvoerbaar en kosteneffectief is zal per voorstel moeten worden beoordeeld. Uitgangspunt is daarbij dat we de transitie naar een duurzamere en houdbaardere primaire sector verwezenlijken dat hand in hand gaat met de in stand houding van het verdienvermogen van primaire producenten. Een groot knelpunt in Nederland is dat wij een klein en druk land zijn waarin elke vierkante meter optimaal benut wordt en veel functies gecombineerd worden. Maatwerk en flexibiliteit is daarom voor Nederland essentieel. Dit is een belangrijk punt dat ik in gesprekken met de Commissie aan de orde breng.

Het merendeel van de lidstaten spreekt in deze fase nog vooral in algemene termen zorg uit dat de specifieke aanbevelingen die de Commissie zal presenteren zich moeilijk verhouden tot de uitgangspunten van het nieuwe prestatiemodel. Dat prestatiemodel kenmerkt zich in de vrijheid van lidstaten om keuzes te maken in het Nationaal Strategisch Plan voor maatregelen en instrumenten die invulling geven aan de op EU-niveau overeenkomen doelen, daarbij rekening houdend met de specifieke omstandigheden in de lidstaten. Ik zet mij ervoor in dat die keuze- en beleidsvrijheid behouden blijft en de methodiek van de aanbevelingen zich beperkt tot overeengekomen EU-doelen en zich niet uitstrekt tot maatregelen of instrumenten.

De leden van de D66-fractie lezen dat op 30 juni jongstleden de Van boer tot bord-strategie is besproken met Landbouwcommissaris Wojciechowski. Deze leden signaleren dat nog niet duidelijk is of in het kader van de Van boer tot bord-strategie voorstellen worden verwerkt met betrekking tot bedrijfs- en verdienmodellen. Zij vinden het positief dat de commissaris het belang van economisch rendement voor boeren heeft benadrukt, aangezien zij van mening zijn dat we toe moeten naar een systeem dat eerlijker is voor de boer en voor de natuur. Is de Minister bereid te pleiten voor implementatie van eerlijke verdienmodellen in de Van boer tot bord-strategie? Zo ja, hoe?

Antwoord:

Het is in eerste instantie aan de agrarische ondernemers zelf om verdienmodellen te ontwikkelen. De rol van de overheid hierin is om te zorgen voor de juiste randvoorwaarden in brede zin waarbinnen ondernemers duurzaam kunnen ondernemen en om indien nodig partijen aan elkaar te verbinden. De van boer tot bordstrategie biedt daartoe, in samenhang met het nieuwe GLB, goede handvatten. Bij de verdere uitwerking van de strategie zal ik er voor pleiten – conform de LNV-Visie «Waardevol en verbonden»- dat de economische positie van boeren, tuinders en vissers in de keten moet zo worden, dat zij in de duurzame landbouw een goed inkomen verdienen, kunnen innoveren en gezonde bedrijven in stand kunnen houden en door kunnen geven.

Bescherming van wilde bestuivers in de EU

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Bescherming van wilde bestuivers in de EU – de initiatieven van de Commissie hebben geen vruchten afgeworpen». Deze leden lezen dat de Europese Rekenkamer constateert dat de Europese Commissie over het geheel genomen de bescherming van wilde bestuivers in de EU niet consistent aanpakt. Ook wordt gesteld dat Commissie onvoldoende gebruikmaakt van maatregelen voor de instandhouding van de biodiversiteit en dat het GLB bijdraagt aan dit probleem. Deze leden zijn van mening dat het zeer belangrijk is dat wilde bestuivers beter worden beschermd, aangezien deze van essentieel belang zijn voor de natuur en voor de mensheid. Zo dragen zij bij aan voedselkwaliteit en aan de instandhouding van biodiversiteit. Deze leden vragen de Minister of zij het eens is met de conclusies uit dit rapport. Zo ja, wat wordt de inzet van de Minister om de bescherming van wilde bestuivers te verbeteren? Ziet zij kansen om de aanbevelingen die die in het rapport worden gedaan te gebruiken om de huidige problematiek aan te pakken?

Antwoord:

Ik ben nog niet in de gelegenheid geweest om het rapport grondig te bestuderen maar de conclusies lijken aan te sluiten bij de reeds bekende analyses die de achteruitgang van de biodiversiteit aantonen.

Begin 2018 heb ik, samen met 42 maatschappelijke partijen, de Nationale Bijenstrategie gelanceerd. Deze strategie zet zich specifiek in voor het behouden en bevorderen van wilde bestuivers. Tevens heb ik het initiatief genomen voor het oprichten van een internationale «Coalition of the Willing on Pollinators». Deze landen willen ook een nationale bijenstrategie en in deze coalitie kunnen zij van elkaar leren en elkaar inspireren. Daarnaast werk ik in het kader van de LNV-visie aan een sterkere verbinding tussen landbouw en natuur en is mijn natuurbeleid erop gericht om enerzijds de natuur te versterken en anderzijds de oorzaken achter de teruggang van de biodiversiteit aan te pakken.

Ik sta altijd open voor aanbevelingen en kansen ten faveure van de biodiversiteit en de specifiek (wilde) bestuivers en zal na nadere bestudering van dit rapport bezien hoe de aanbevelingen mijn beleid kunnen versterken.

Dierenwelzijn

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of de Minister in deze Raad zal pleiten voor het in de Transportverordening borgen van de regel dat boven de 30 graden Celsius geen langeafstandstransporten plaatsvinden als er geen koelsysteem aanwezig is of andere aantoonbare maatregelen zijn toegepast; dit ter opvolging van de gewijzigde motie van de leden De Groot en Dik-Faber (Kamerstuk 35 470 XIV, nr. 13). Ook hebben deze leden vernomen dat er een herziening van de wetgeving inzake dierenwelzijn aankomt, waarvoor onder andere wordt gekeken naar etikettering. Kan de Minister toelichten wat haar inzet is met betrekking tot de etikettering? Hoe kijkt zij aan tegen een volledig «Method of Production»-label, zoals de Haltungsform in Duitsland? Welke obstakels ziet de Minister op weg naar een dergelijk label, en welke voordelen ziet zij? Ten slotte zijn deze leden ook benieuwd welke andere mogelijke herzieningen de Minister nog als wenselijk en mogelijk acht bij deze herziening van de wetgeving.

Antwoord:

De Europese Commissie zal een evaluatie (fitness check) van de bestaande EU-regelgeving inzake dierenwelzijn uitvoeren. Na deze evaluatie zal blijken welke herzieningen in de EU-dierwelzijnsregelgeving de Europese Commissie wil gaan voorstellen; dit geldt ook voor de EU-wetgeving inzake transport van dieren. Ik zal me in het kader van deze evaluatie inzetten om in de Transportverordening te laten borgen dat boven de 30 graden buitentemperatuur geen langeafstandstransporten plaatsvinden als er geen koelsysteem aanwezig is of andere aantoonbare maatregelen zijn toegepast om de hitte in de wagen te beperken in lijn met de motie van het lid De Groot (Kamerstuk 35 470 XIV, nr. 10) en aangegeven in mijn brief aan uw Kamer over dierenwelzijn en hitte van 1 juli jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1123) evalueren de EU-lidstaten na de zomer van 2020 ook de diverse werkwijzen voor de 30-gradengrens en wordt bezien wat de beste werkwijze is.

De Europese Commissie is voornemens de fitness check ook betrekking te laten hebben op de EU-richtlijnen voor het houden van landbouwdieren. In dit kader zet ik ook in op verbetering, aanvulling en actualisatie van meer EU-regelgeving – naast transport vooral ook m.b.t. de EU-richtlijn inzake varkenswelzijn. Daarnaast zal ik hierbij inzetten op nieuwe EU-regelgeving/-voorschriften voor commercieel gehouden en verhandelde diersoorten waarvoor nog geen specifieke EU-regelgeving bestaat, zoals rundvee (ouder dan 6 maanden), konijnen, kalkoenen, opfokleghennen en vleeskuikenouderdieren.

Voor wat betreft etikettering in relatie tot dierenwelzijn zal de Europese Commissie de mogelijkheden gaan onderzoeken. In 2021 zullen de opties in kaart worden gebracht. Ik sta constructief tegenover een EU-kader voor dierenwelzijnslabeling en onderken de positieve invloed die goede dierenwelzijnslabeling kan hebben op het verbeteren van het welzijn van landbouw-productiedieren. Privaatrechtelijke labels spelen hierin een belangrijke rol, zoals het succes van het Beter Leven Keurmerk aantoont. Een EU-breed dierenwelzijnslabel mag bestaande, goede labels niet verdringen. Ook dient bezien te worden of andere duurzaamheidsaspecten ingebouwd kunnen worden in een Europees labelingskader (zoals milieu en natuuraspecten). Een «Method of Production»-label, met criteria voor labeling van dierenwelzijn en andere productie- en duurzaamheidsaspecten kan mogelijk een interessante optie zijn, maar dit dient nader te worden onderzocht en beoordeeld.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen allereerst opmerken dat zij ontstemd zijn over de huidige gang van zaken, waarbij de Kamer noch is geïnformeerd over de geannoteerde agenda van de aanstaande Landbouw- en Visserijraad, noch over de agenda en de Nederlandse inbreng van de vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) van deze week. Op deze manier wordt het werk van de Kamer sterk bemoeilijkt. Deze leden vragen een reactie van de Minister hierop.

Bijenrichtsnoer

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben, op eigen initiatief, kennisgenomen van de agenda van de SCoPAFF-vergadering van 16 en 17 juli a.s. Op de agenda staat de bespreking van het bijenrichtsnoer van de European Food Safety Authority (EFSA). Deze leden vragen de Minister of zij de Kamer kan informeren over de inhoud van dit discussiepunt. Zal dit gaan over de herziening die de EFSA momenteel uitvoert om tot een nieuw voorstel voor een bijenrichtsnoer te komen?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie eisen dat de Minister zich, in uitvoering van de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1171) inzet voor de zo snel mogelijke invoering van het bijenrichtsnoer in zijn geheel – dus inclusief de tests op het gebied van chronische toxiciteit en de gevolgen voor solitaire bijen en hommels. Kan de Minister bevestigen dat dit de Nederlandse inbreng zal zijn tijdens deze discussie in de SCoPAFF-vergadering?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat in het najaar van 2019 het Europees Parlement tegen de wijziging van de uniforme beginselen heeft gestemd, zoals die op dat moment voorlag, en die een uitgeklede versie betrof van het bijenrichtsnoer.1 Zoals in de tekst van de aangenomen resolutie staat, stelt het Europees Parlement voor «de uniforme beginselen niet alleen te wijzigen met betrekking tot de acute toxiciteit voor bijen, zoals in het huidige ontwerp, maar ten minste ook ten aanzien van de chronische toxiciteit en de toxiciteit voor de larven van honingbijen en de acute toxiciteit voor hommels.» Erkent de Minister dat het Europees Parlement daarmee niet tegen het bijenrichtsnoer heeft gestemd, maar juist oproept tot een volledige implementatie van het bijenrichtsnoer in zijn geheel?

Antwoord:

Ik verwijs uw Kamer naar mijn brief aan uw Kamer van 13 juli jl. over de voorgenomen Nederlandse inzet voor het SCoPAFF overleg van 16 en 17 juli 2020 (Kamerstuk 27 858, nr. 513).

In die brief informeer ik uw Kamer over recente ontwikkelingen inzake het bijenrichtsnoer en het voorgenomen Nederlandse standpunt over het voorstel van de Europese Commissie om de goedkeuring van mancozeb niet te verlengen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie benadrukken dat dit SCoPAFF-overleg de uitgelezen kans is voor de Minister en de ambtelijke afvaardiging om een pleidooi te houden voor een zo snel mogelijke implementatie van het bijenrichtsnoer als geheel. Indien de Minister dit niet voornemens is, kan zij uitleggen waarom niet?

Mancozeb

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat daarnaast tijdens het komende SCoPAFF-overleg gestemd zal worden over het voorstel van de Europese Commissie om de schimmelbestrijder mancozeb, die gelinkt wordt aan de ziekte van Parkinson, niet langer toe te staan. Deze leden vragen de Minister of zij, zoals eerder ook aangegeven, nog steeds voornemens is om dat voorstel te steunen. Deze leden vragen de Minister of er wijzigingen zijn geweest in het concept- en het definitieve voorstel van de Europese Commissie. Zo ja, welke wijzingen? Wellicht ten overvloede roepen zij de Minister op om de belangen van volksgezondheid en de natuur voorop te stellen en vóór een verbod op mancozeb te stemmen.

Antwoord:

Ik verwijs uw Kamer naar mijn brief aan uw Kamer van 13 juli jl. over de voorgenomen Nederlandse inzet voor het SCoPAFF overleg van 16 en 17 juli 2020 (Kamerstuk 27 858, nr. 513).

In die brief informeer ik uw Kamer over recente ontwikkelingen inzake het bijenrichtsnoer en het voorgenomen Nederlandse standpunt over het voorstel van de Europese Commissie om de goedkeuring van mancozeb niet te verlengen.

Van boer tot bord-strategie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben enkele zorgen en vragen over de Nederlandse inzet in de discussie over de Van boer tot bord-strategie. Het fiche met de kabinetsappreciatie stelt dat het «bij de uitwerking van de BtB-strategie erop in [zal] zetten dat de daadwerkelijke voorstellen en maatregelen [...] in lijn is met het ambitieniveau van het kabinet.» Kan de Minister deze leden uitleggen wat zij hiermee bedoelt, uitgesplitst naar de onderwerpen landbouwgif, dierenwelzijn, biologische landbouw, gebruik van meststoffen, gebruik van antibiotica en de eiwittransitie?

Antwoord:

Het huidige kabinetsbeleid en ambitieniveau, is neergelegd in verschillende relevante brieven, documenten en wet- en regelgeving, voor de door de leden benoemde thema’s. Dit zal de Nederlandse inzet vormen bij de nadere uitwerking van de boer tot bord strategie en bij de onderhandelingen over de totstandkoming of aanpassing van EU beleid.

De omschakeling naar kringlooplandbouw is de prioriteit van het kabinet. Ik verwijs uw Kamer hierbij naar het «Realisatieplan Visie LNV.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de ambitie van de Van boer tot bord-strategie om in 2030 50% minder landbouwgif te gebruiken, inclusief de gevaarlijkste middelen, bijvoorbeeld hoger of lager dan die van Nederland ligt. In de toekomstvisie van de Minister wordt in 2030 gestreefd naar «zo min mogelijk» gebruik van middelen. Welk reductiepercentage hangt de Minister daaraan vast? Erkent de Minister dat, zolang zij geen reductiepercentage vastlegt, het ambitieniveau niet te vergelijken is met dat van andere landen of met de Van boer tot bord-strategie? Erkent de Minister ook dat de formulering «zo min mogelijk» zo vaag is dat iedereen zou kunnen stellen dat hij/zij daarnaar «streeft», zonder iets te veranderen? Deelt de Minister daarmee het inzicht dat het ambitieniveau van de Van boer tot bord-strategie op het gebied van landbouwgif hoger ligt dan dat van Nederland, alleen al omdat het een doel kwantificeert?

Antwoord:

De ambities van de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 en de Van boer tot bord strategie zijn vergelijkbaar, omdat beiden gericht zijn om de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen en de risico’s van die middelen te verminderen. De Toekomstvisie Gewasbescherming richt zich op een transitie naar weerbare planten- en teeltsystemen, het verbinden van de land- en tuinbouw met natuur en het reduceren van emissies tot nagenoeg nul. Daarbinnen staat het toepassen van de principes van geïntegreerde gewasbescherming centraal, zoals preventie en gebruik van natuurlijke bestrijders en niet-chemische maatregelen, evenals het stimuleren van laag risico middelen indien gewasbeschermingsmiddelen toch nodig zijn. Dit zijn ook de kwalitatieve doelen die in de Van boer tot Bord strategie staan.

Daarnaast staan in de strategie ook kwantitatieve doelen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het is echter nog onduidelijk hoe de Europese Commissie dit wil gaan meten en wat het referentiejaar is. Evenmin is duidelijk in hoeverre deze kwantitatieve doelen bijdragen aan het verminderen van de afhankelijkheid en risico’s. Een vergelijking op doelniveau is nu nog niet te maken.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat Nederland voor het areaal biologische landbouw geen doel stelt. Deze leden stellen dat dat eraan bij kan dragen dat Nederland droevig laag scoort met slechts 3,8%2 en (opnieuw) in de onderste regionen van Europa verkeert*. Kunnen deze leden uit de kabinetsappreciatie afleiden dat de Minister erop inzet om het ambitieniveau van de Van boer tot bord-strategie over biologisch areaal (namelijk 25% in 2030) te verlagen? Waarom ziet de Minister de Van boer tot bord-strategie niet als een steun in de rug om nu in te zetten op een stimulering van biologische productie en consumptie, naast haar reeds bestaande beleid voor kringlooplandbouw? Erkent de Minister ook dat kringlooplandbouw een containerbegrip is, dat geen duidelijke criteria of eisen kent, terwijl dat voor biologische landbouw wel geldt? Erkent de Minister daarmee dat biologische landbouw een hoger ambitieniveau heeft, als het gaat om milieu, dierenwelzijn en natuur, dan kringlooplandbouw? Waarom wijkt het Nederlandse beleid (stimuleren van kringlooplandbouw) af van het Europese beleid (stimuleren van biologische landbouw)? Is de Minister voornemens hier verandering in te brengen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Op hoofdlijnen sluit de boer tot bordstrategie goed aan bij het kabinetsbeleid. De positie van andere duurzame vormen van landbouw, waaronder kringlooplandbouw, binnen de boer tot bord strategie vraagt nog om verduidelijking. Ik vind het belangrijk dat biologische landbouw en andere vormen van kringlooplandbouw niet tegenover elkaar worden gezet maar juist elkaar aanvullen en versterken. Uiteindelijk is wijze waarop de Europese Commissie invulling geeft aan het Organic Action Plan en hoe men tot de berekening van en sturing op de 25% wil komen zeer bepalend voor de stappen die Nederland zal gaan zetten

Moratorium op «gene drive»-techniek

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben vernomen dat de voorbereidingen op Europees niveau voor de 15de Conferentie van Partijen voor de onder het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (Biodiversiteitsverdrag, CBD) binnenkort van start gaan. Deze leden maken zich grote zorgen over gene drives, en sluiten zich graag aan bij het standpunt van het Europees Parlement dat er een moratorium op deze risicovolle techniek zou moeten worden opgenomen in het nieuwe raamwerk voor de periode tot 2030 (Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2020 over de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15) (2019/2824(RSP)). Het Europees Parlement verzoekt in haar motie de Europese Commissie en de lidstaten om bij de COP15 aan te dringen op een wereldwijd verbod op de introductie van organismen voor genaandrijving in de natuur, met inbegrip van veldproeven, om te voorkomen dat deze nieuwe technologieën vroegtijdig worden vrijgegeven en om het voorzorgsbeginsel dat in het Verdrag betreffende de werking van de EU en in het VBD is verankerd, te handhaven.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat «Gene drive»-technologie is gericht op het uitroeien van populaties en zelfs hele soorten door middel van genetische manipulatie. De effecten daarvan zijn niet omkeerbaar. Het vrijkomen van «gene drive»-organismen in het milieu vormt een nieuwe en ernstige bedreiging voor de biodiversiteit en het milieu op een ongekende schaal, aangezien elk «gene drive»-organisme een ernstig risico van oncontroleerbare verspreiding van genetisch gemanipuleerde genen en genetische mechanismen in wilde en gedomesticeerde populaties met zich meebrengt. Het coronavirus laat zien waartoe de snelle en ongecontroleerde verspreiding van een nieuw organisme kan leiden.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat deze potentieel zeer gevaarlijke technologie onverenigbaar is met de door de Europese Commissie voorgestelde EU-strategie voor de bescherming van de biodiversiteit, die inhoudt dat de EU zich wereldwijd inzet voor «het niet door de mens veroorzaakte uitsterven van soorten». Ook het Europees netwerk van wetenschappers, het European Network of Scientists for Social and Environmental Responsibility (ENSSER) beveelt op basis van hun bevindingen aan om, in het licht van de onvoorspelbaarheid, het gebrek aan kennis en de mogelijk ernstige negatieve gevolgen voor de biodiversiteit en de ecosystemen, het vrijkomen (inclusief experimenteel) van «gene drives» in het milieu op te schorten om een goed onderzoek mogelijk te maken totdat er voldoende kennis en begrip is. Is de Minister bereid om zich ervoor in te zetten dat een wereldwijd moratorium op «gene drives» onderdeel wordt van de Europese inzet voor de 15de COP van het Biodiversiteitsverdrag? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Een gene drive is een genetische eigenschap die nagenoeg aan alle nakomelingen kan worden doorgegeven en door genetische modificatie in laboratoria kan worden gemaakt. Daarmee is het zowel een krachtige tool als een toepassing met nog deels onbekende risico’s. In Nederland is dan ook altijd een vergunning met een voorafgaande risicobeoordeling verplicht voor organismen met gene drives. Van belang is of en zo ja onder welke condities en voor welke toepassingen een gene drive veilig kan worden gebruikt. Ik ben dus geen voorstander van een wereldwijd moratorium, juist om de techniek op een veilige manier verder te ontwikkelen. Hierin is internationale samenwerking zeer belangrijk. Onder de vleugel van het biodiversiteitsverdrag worden dan ook aanvullende richtsnoeren ontwikkeld voor de risicobeoordeling van organismen met gene drives voordat deze in het milieu mogen worden geïntroduceerd

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over het alomvattende karakter van de Van boer tot bord-strategie van de Europese Commissie. In de strategie ontbreekt een analyse met betrekking tot de vraag op welke punten de lidstaten samenwerking en afspraken op Europees niveau nodig hebben voor verdere verduurzaming van de voedselproductie. In hoeverre deelt de Minister deze zorg? Is zij bereid deze zorg kenbaar te maken?

Antwoord:

Er bestaat uitgebreide EU-wetgeving voor de hele voedselproductie- en -verwerkingsketen in de EU, evenals voor relevante milieuwetgeving. In dat kader is een gemeenschappelijke Europese aanpak noodzakelijk, wat de boer tot bord strategie reeds aangeeft. Om onder andere een gelijk speelveld te garanderen en de omslag naar Kringlooplandbouw te versnellen zijn nauwe samenwerking en gedeelde kaders, definities en regels belangrijk.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een eerste inschatting van de subsidiariteit bij de volgende elementen van de Van boer tot bord-strategie:

  • wetgeving voor een kader voor een duurzaam voedselsysteem;

  • aanvullende maatregelen om in 2030 het totale gebruik van chemische pesticiden en het gebruik van gevaarlijkere pesticiden met 50% te verminderen;

  • de doelstelling «50% vermindering van nutriëntenverliezen», terwijl daarnaast al de Kaderrichtlijn Water geldt;

  • de ambities ten aanzien van biologische landbouw;

  • EU-gedragscode voor verantwoorde bedrijfs- en marketingpraktijken;

  • geharmoniseerde voedingswaarde-etikettering;

  • verplichte minimumcriteria voor de duurzame inkoop van voedsel;

  • juridisch bindende doelstellingen voor het terugdringen van voedselverspilling.

Antwoord:

Het is niet mogelijk om een inschatting van de subsidiariteit te maken zonder dat de concrete plannen gepresenteerd zijn door de Europese Commissie.

De leden van de SGP-fractie lezen dat in de Van boer tot bord-strategie het belang van voedselzekerheid wordt benadrukt. In de Biodiversiteitsstrategie wordt aangestuurd op het uit productie nemen van landbouwgronden ten behoeve van biodiversiteitsherstel. Deelt de Minister de mening van deze leden dat vruchtbare landbouwgronden in Nederland behouden moeten blijven voor de voedselproductie?

Antwoord:

Op dit moment is het nog onduidelijk hoe de doelstelling geïnterpreteerd moet worden. Het is bijvoorbeeld nog niet duidelijk of er sprake kan zijn van weegfactoren of productieve invullingen zoals in de huidige vergroening van het GLB. De doelstellen richten zich onder meer op het verminderen van drukfactoren, ook vanuit de landbouw, en het bevorderen van natuurherstel. Daarbij zet ik in op een verbonden landbouw en natuur die meerdere functies combineert in hetzelfde gebied.

De leden van de SGP-fractie lezen dat het voor het kabinet van belang is te weten langs welke meetlat de Europese Commissie de gekwantificeerde reductiedoelen wil afzetten. Die duidelijkheid is inderdaad nodig. Deze leden constateren dat Nederlandse boeren en tuinders een relatief lage milieu-impact per eenheid product weten te realiseren. Zij wijzen in dit verband op de drift reducerende maatregelen die telers al (moeten) nemen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Gaat de Minister zich ervoor inspannen dat de al gerealiseerde milieuprestaties van de sector meegeteld worden?

Antwoord:

Om te voorkomen dat boeren extra worden belast, is het mijn inzet dat in de systematiek van de aanbevelingen die de Europese Commissie per lidstaat zal opstellen voor het behalen van de boer tot bord doelen rekening wordt gehouden met de inspanningen die lidstaten én boeren op het gebied van verduurzaming reeds hebben geleverd. Het is van belang dat bij de keuze voor een tijdstip vanaf waar inspanningen worden geteld en gemeten (de baseline) er ruimte blijft om rekening te houden met de specifieke nationale omstandigheden en de bereikte resultaten ten aanzien van de doelen van de boer tot bord strategie.

De leden van de SGP-fractie hebben eerder gevraagd hoe de Nationale Strategische Plannen zich gaan verhouden tot de niet amendeerbare Van boer tot bord-strategie. Deze leden willen graag voorkomen dat de Europese Commissie haar eigen, ambitieuze doelen gaat gebruiken als toetssteen voor de beoordeling van de strategische plannen, terwijl deze doelen niet formeel door de lidstaten zijn vastgesteld. Is inmiddels duidelijker geworden hoe de Europese Commissie hiermee om wil gaan? Hoe kijkt de Minister hiertegen aan?

Antwoord:

De Europese Commissie heeft aangegeven dit najaar de specifieke aanbevelingen rondom de Van boer tot bord strategie te presenteren en hier via een gestructureerde dialoog over in gesprek te gaan met de lidstaten. Ik wil er daarbij op toezien dat bij het opstellen van het Nationaal Strategisch Plan de doelen zoals geformuleerd in de GLB-verordeningsvoorstellen en meer specifiek de ruimte die lidstaten hebben om invulling aan hun NSP te geven rekening houdend met de specifieke omstandigheden in de lidstaten het uitgangspunt blijven. Ik doorloop samen met de betrokken partijen in een interbestuurlijke programmaorganisatie de verschillende stappen om te komen tot een Nationaal Strategisch Plan met deze doelen als uitgangspunt.

De leden van de SGP-fractie wijzen in dit verband op de gang van zaken rond de derogatie. Bij de beoordeling van de derogatie zou het, gelet op de Nitraatrichtlijn, moeten gaan om het voorkomen van waterverontreiniging, maar inmiddels legt de Europese Commissie ook voorwaarden op met betrekking tot het beperken van de ammoniakemissie, terwijl deze emissie de facto leidt tot meer stikstof in de bodem en meer kans op uitspoeling. Deze leden constateren dat de rechtszekerheid van lidstaten in het geding is. Zij horen graag waar de Europese Commissie de bevoegdheid vandaan haalt om voorwaarden met betrekking tot ammoniakemissie te koppelen aan de derogatie voor de Nitraatrichtlijn. Zij ontvangen graag meer inzicht in de gedachtewisseling met de Europese Commissie hierover.

Antwoord:

In mijn brief aan uw Kamer van 22 juni 2020 betreffende de Derogatie van de Nitraatrichtlijn 2020–2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 369) heb ik aangegeven dat de Europese Commissie bij de verlenging van derogatie van de Nitraatrichtlijn voor de jaren 2020 en 2021 heeft gekeken naar de ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit, zoals bijvoorbeeld de droogte in de afgelopen jaren en ook naar de gevolgen van de stikstofproblematiek. De derogatie leidt tot een hogere gift van dierlijke mest waardoor een verhoging van ammoniakemissie op kan treden. De depositie van ammoniak kan via de lucht gevolgen hebben voor de waterkwaliteit en daarom is de Europese Commissie bevoegd in dit kader in de derogatiebeschikking aanvullende voorwaarden op te nemen.

Naar boven