21 501-32
Landbouw- en Visserijraad

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2002

Hierbij doe ik u het verslag toekomen van de Landbouw- en Visserijraad die plaatsvond op 27 en 28 november jongstleden te Brussel, voor wat betreft de onderwerpen op het terrein van landbouw en voedselveiligheid. Een verslag van het visserijgedeelte aan de Raad is u reeds eerder bij brief van 29 november 2002 toegezonden.

Tijdens deze Raad werd een lang verwacht akkoord bereikt over de voorstellen inzake zoönosen en genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders. Verder vond een oriënterend debat plaats over een verordening betreffende specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Daarnaast informeerde Commissaris Byrne de Raad mondeling over de stand van zaken betreffende de zogenaamde controleverordening en aangaande de laatste ontwikkelingen binnen de EU met betrekking tot Bovine Spongiforme Encephalopathie (BSE). Voorts presenteerde de Commissaris een Mededeling over de wetgeving inzake het welzijn van landbouwhuisdieren in derde landen en de gevolgen daarvan voor de EU. In het kader van de Mid term Review vond in de Raad een laatste inhoudelijke discussie plaats, dit maal over ontkoppeling van inkomenssteun, modulatie en cross compliance. De Raad heeft ook ingestemd met het verzoek van de Griekse minister om goedkeuring voor nationale steun aan de Griekse katoentelers voor het seizoen 2001/2002. Onder het agendapunt diversen attendeerde de Zweedse minister de Raad op de wantoestanden in Azië bij het gebruik van honden en katten voor de bontproductie. De Italiaanse minister vroeg aandacht voor de rol van vrouwen in de landbouwsector.

Zoönose en zoönoseverwekkers

Nederland heeft ingestemd met het voorstel voor een richtlijn inzake de bewaking van zoönosen en zoönoseverwekkers en het voorstel voor een verordening inzake de bestrijding van salmonella en andere door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers onder het afgeven van een schriftelijke verklaring. De richtlijn voorziet in een monitoringsysteem gebaseerd op gegevensverzameling en risico-analyses. De verordening ziet toe op de controle.

Nederland heeft met het oog op de volksgezondheid altijd aangedrongen op spoedige besluitvorming over de voorgestelde wetgeving inzake zoönosen. Tegelijkertijd hebben we ons op het standpunt gesteld dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van voedsel primair bij de producent ligt en de kosten van dierziektebestrijding in beginsel door het bedrijfsleven gedragen moet worden. In het laatste voorstel dat de Commissie de Raad had voorgelegd, moest ik constateren dat aan voorgaand beginsel onvoldoende tegemoet was gekomen. Hoewel de voorstellen als zogenaamd A-punt (hamerstuk) op de agenda stond, heb ik echter om snelle besluitvorming niet verder in de weg te staan, gemeend onder stemverklaring met het voorstel te moeten instemmen. Daarin heb ik gesteld dat de evaluatie in drie jaar van de financiële regelingen voortvloeiende uit voornoemde voorstellen, betekent dat er geen sprake is van Europese cofinanciering voor onbepaalde tijd. Verder heb ik aangegeven dat bij een dergelijke evaluatie alle aspecten van de regelingen met financiële gevolgen worden meegenomen. Het voorstel is met gekwalificeerde meerderheid aangenomen door de Raad.

Genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders

Tijdens de Raad is een gemeenschappelijk standpunt bereikt over het voorstel van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde (gg-)levensmiddelen en diervoeders. Dit voorstel ziet toe op onder meer het loslaten van het aantoonbaarheidscriterium als uitgangspunt voor de etikettering en traceerbaarheid van gg-levensmiddelen en -diervoeders, drempelwaarden voor de technisch onvermijdbare vermenging met ggo's waaronder de vereisten voor etikettering niet van toepassing zijn en uitbreiding van de reikwijdte van regelgeving met gg-diervoeders. Het voorstel moet worden gezien in samenhang met een voorstel dat voorziet in uitbreiding van de verplichtte etikettering van (consumenten)eindproducten van ggo's, gg-levensmiddelen en gg-diervoeders met verplichte traceerbaarheid en etikettering in alle stadia van de productie- en distributieketen. Naar verwachting zal over dit voorstel een politiek akkoord bereikt worden in de Milieuraad van december.

De discussie tijdens de Raad spitste zich toe op drie elementen uit het voorstel. Het eerste betrof de drempelwaarde voor een overgangsperiode van drie jaar voor de onvermijdelijke aanwezigheid van ggo's in levensmiddelen en diervoeders die als gevolg van het de facto moratorium in de pijplijn van de toelatingsprocedure van de EU zijn blijven steken, de zogenaamde «pijplijn»-ggo's. Deze ggo's zijn weliswaar nog niet toegelaten tot de EU, maar hebben wel een positieve risicobeoordeling in de EU verkregen. Het voorstel was om etikettering verplicht te stellen boven 0,5 procent aanwezigheid van deze ggo's. Het tweede punt ging over de door het Voorzitterschap voorgestelde drempelwaarde van 1 procent voor etikettering van toegelaten ggo's. Hieronder zou niet aan de vereisten voor etikettering hoeven worden voldaan. Ten slotte werd gesproken over de wettelijke grondslag voor de vergunningenprocedure.

Voor Nederland was vooral de discussie over de drempelwaarden van belang. Ten aanzien van voornoemde punten heb ik aangegeven dat Nederland zijn steun aan het voorstel voorwaardelijk stelt aan de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid, fraudebestendigheid en WTO-conformiteit van het EU-regime.

Op grond van deze voorwaarden is Nederland voorstander van een algemene drempelwaarde van 1 procent, die van toepassing is op zowel ggo's zonder als met EU-markttoelating. Bovendien zou de inwerkingtreding van beide verordeningen moeten leiden tot de onmiddellijke hervatting van de goedkeuringsprocedure voor toelating van nieuwe ggo's in de EU. Het eerste voorzitterscompromis kwam mijns inziens op deze punten niet voldoende aan het Nederlandse standpunt tegemoet en ik heb me derhalve tegen dit voorstel uitgesproken.

Na een eerste tafelronde bleek een gemeenschappelijk standpunt binnen bereik. Een meerderheid van de lidstaten was voorstander van een drempelwaarde van 0,5 procent voor de onvermijdelijke aanwezigheid van de zogenaamde «pijplijn»-ggo's. Dit voorstel is uiteindelijk ook als zodanig overgenomen. Het struikelblok was nog de drempelwaarde voor toegelaten ggo's. Na intensief bilateraal overleg werd een compromis voorgesteld van 0,9 procent. Dit percentage kan middels de comitologie-procedure worden bijgesteld, mocht daar aanleiding toe zijn. Het compromis bevat tevens een Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de Commissie dat rekening zal worden gehouden met eventuele onderzoeksgegevens uit ontwikkelingslanden bij het opstellen van de uitvoeringsregels. In een tweede verklaring stelt de Commissie dat bij het binnenkort te ontvangen voorstel inzake controlemaatregelen voor levensmiddelen en diervoeding, de Commissie zal trachten te verzekeren dat de maatregelen praktisch en uitvoerbaar zijn. Tevens zal zij trachten te verzekeren dat de financiële aspecten voor de uitvoering van dit beleid geen disproportioneel effect op de Lidstaten zullen hebben en dat zij proportioneel zijn in relatie tot het doel ervan. Dit is met name van belang voor Nederland, waar een groot deel van de invoer van deze producten zal plaatsvinden.

De Voorzitter concludeerde dat voor het compromis een gekwalificeerde meerderheid bestond. Commissaris Fischler benadrukte dat met het voorstel een solide wetgevende basis wordt gelegd voor het omgaan met ggo-producten. Hij voegde eraan toe dat het aanvaarden van het compromis een beslissende stap zou zijn om het moratorium op de kortst mogelijke termijn op te heffen. Ook ik heb uiteindelijk ingestemd met het voorstel. Hoewel ik liever had gezien dat gekozen was voor een algemene drempelwaarde van 1 procent, heb ik gemeend omwille van de voedselveiligheid en vrijheid van keuze voor de consument mijn akkoord aan dit voorstel te moeten geven. Temeer daar de Commissie met haar twee verklaringen getoond heeft begrip te hebben voor onze bezwaren en bereid te zijn mee te willen werken aan een oplossing daarvan. Een drietal lidstaten kon zich niet vinden in het compromis en heeft tegengestemd.

Hygiëneverordeningen

Er vond een oriënterend debat plaats over de verordening houdende de vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Deze verordening voegt een aantal specifieke richtlijnen betreffende hygiënevoorschriften samen. Daarnaast gaf de Commissie een stand van zaken over de zogenaamde controleverordening. Dit voorstel beoogt alle voorschriften en uitvoeringsbepalingen voor officiële controles voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong samen te voegen in één verordening.

Beide verordeningen maken deel uit van het zogenaamde hygiënepakket – de codificatie van de versnipperde communautaire regelgeving op het gebied van levensmiddelenhygiëne voortvloeiende uit het Witboek voedselveiligheid. Afgesproken is op de Raad van december het debat over deze voorstellen te vervolgen

Hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong

Ter voorbereiding van een politiek akkoord tijdens de Raad van december vroeg de Voorzitter de lidstaten aan te geven met welke punten uit het voorstel ze nog problemen hebben. De Commissaris gaf aan dat bij de lidstaten op een viertal hoofdpunten nog reserves bestaan. Het gaat hierbij om de bepalingen over de verkoop van vlees van dieren die geslacht zijn op de boerderij, de goedkeuring van ondernemingen die omgaan met producten van dierlijke oorsprong, de gezondheids- en identificatiemerken en de salmonellagaranties. Punten van zorg die door de respectievelijke lidstaten nogmaals werden bevestigd. Bovendien onderstreepte een aantal lidstaten het belang van de akkoorden over de hygiëneverordeningen voor de toetredingslanden en drong erop aan deze in het communautair aquis op te nemen. Vrijwel alle lidstaten waren het erover eens dat de vier hygiëneverordeningen als één pakket gezien moeten worden.

Ik heb aangegeven me in grote lijnen te kunnen vinden in het voorstel. Dit past in het kader van de uniformiteit in de regelgeving en de handhaving hiervan op Europees niveau. Vooralsnog heb ik echter een studievoorbehoud gemaakt bij de definitie van «separatorvlees». Verder heb ik aangedrongen op de spoedige uitwerking van de inhoudelijke bepalingen over de voedselketeninformatie. Het gaat hierbij om informatie die de op een slachterij aangevoerde dieren moet vergezellen en als basis dient voor een op risico's gebaseerde keuring. In de loop van de besprekingen is de lijst met inhoudelijke eisen aan de voedselketeninformatie weggevallen. Het Voorzitterschap stelt nu voor om de inhoudelijke uitwerking te laten plaatsvinden in het hygiënevoorstel betreffende de officiële controles.

De Commissaris concludeerde dat er grote mate van overeenstemming bestaat tussen de lidstaten en zei uit te kijken naar een politiek akkoord in december. De Voorzitter gaf aan nota te hebben genomen van de standpunten en opmerkingen en hij zegde toe een nieuw compromis uit te werken.

Controleverordening

Het Voorzitterschap gaf een stand van zaken betreffende de behandeling van de derde hygiëneverordening, de zogenaamde Controleverordening.

De Commissaris zei dat het onderhavige voorstel niet meer onder het Deens voorzitterschap afgerond zou kunnen worden. Bovendien verwachtte hij niet dat het Europees Parlement het voorstel voor maart 2003 zou goedkeuren. Afronding van het voorstel wordt derhalve verwacht onder het volgende, Griekse voorzitterschap.

De Voorzitter verzocht de Raadswerkgroep haar besprekingen voort te zetten ten einde zo spoedig mogelijk een nieuw voorstel ter bespreking in de Raad te kunnen voorleggen.

Bovine Spongiforme Encephalopathie (BSE)

Commissaris Byrne gaf een mondelinge toelichting over de laatste stand van zaken binnen de EU met betrekking tot Bovine Spongiforme Encephalopathie (BSE). Hij gaf aan dat in de lidstaten conform de afspraken veel testen (7 miljoen in 2002) zijn uitgevoerd. Bij de risicodieren bleek één op de 1000 dieren positief te zijn en bij gezonde dieren 1 op de 30 000. Er is ten algemene een daling van het aantal positieve gevallen waar te nemen, terwijl de gemiddelde leeftijd van de positieve dieren hoger wordt. Dit voldoet aan de verwachtingen die bestaan over de omvang en ontwikkeling van de epidemie. De introductie dit jaar van een vastgesteld minimum aantal steekproeven bij schapen en geiten heeft ertoe geleid dat circa 40 procent van de scrapiegevallen door actieve monitoring zijn ontdekt. Wel constateerde de Commissaris dat de organisatie van de controle op veevoeder nog een zwak punt vormt. De restricties op het gebruik van voeder vormen een cruciaal element in de bestrijding van BSE. De Commissie zal derhalve op korte termijn met aanbevelingen komen voor het minimum aantal controles en steekproeven om de coördinatie van de controle op veevoeder binnen de EU te verbeteren.

Verder wees de Commissaris erop dat Frankrijk de uitspraak van het Hof betreffende Brits vlees heeft uitgevoerd en de importban inmiddels heeft opgeheven. Hij sprak zijn hoop uit dat de export van Brits vlees naar Frankrijk spoedig zou worden hervat. Ook verzocht de Commissaris Frankrijk geen eenzijdige voorzorgsmaatregelen te treffen voor de verwijdering van het ruggenmerg bij lammeren tussen 6 en 12 maanden met ingang van 1 januari 2003. Het Wetenschappelijk Comité van de Gemeenschap rechtvaardigt deze maatregel uitsluitend tussen 1 en 6 maanden. Bovendien kan deze maatregel de intercommunautaire handel verstoren. De Franse minister antwoordde hierop dat de Franse maatregelen onverwijld per 1 januari 2003 in zullen gaan. Hij verzekerde de Raad echter dat de maatregelen een zodanige vorm zullen hebben dat er zo weinig mogelijk handelsbelemmeringen zullen optreden.

Ten slotte meldde de Commissaris dat het Wetenschappelijk Comité nog het risico bestudeert van BSE-verspreiding door keelamandelen van runderen. Daarnaast zet het Wetenschappelijk Comité zijn werkzaamheden voort inzake het vaststellen van de geografische verspreiding van BSE-risico's in derde landen.

Mid term Review

In het kader van de Mid term Review vond in de Raad een laatste inhoudelijke discussie plaats, dit maal over ontkoppeling, modulatie en cross compliance. Hiertoe had het Voorzitterschap een vragenlijst opgesteld.

Ontkoppeling inkomenssteun

De Commissie vroeg de lidstaten aan te geven in hoeverre ze het eens zijn met de doelstellingen van de ontkoppeling van de inkomenssteun: vereenvoudiging, meer productievrijheid, een marktgerichte en milieuvriendelijke landbouwsector, positionering van de Europese Unie in de WTO en een meer efficiënte inkomenssteun.

Een groot aantal lidstaten sprak zijn bezorgdheid uit over de mogelijke sociale, economische en regionale gevolgen van ontkoppeling. Hierbij werden onder meer genoemd een verschuiving of verstoring van de productie, verstoring van de werkgelegenheid en mogelijke concurrentievervalsing. Enkele lidstaten gaven aan bereid te zijn mee te willen zoeken naar alternatieven voor ontkoppeling. In dit verband werd ook de optie voor een gedeeltelijke ontkoppeling naar voren gebracht.

Veel twijfels hadden de lidstaten bij de positie en de strategie van de Europese Unie in WTO-verband. Hierbij werd ook enkele malen erop gewezen dat de positie van de ontwikkelingslanden niet uit het oog mag worden verloren.

In het kader van bovenstaand debat heb ik aangeven in principe de voorkeur te geven aan een geleidelijke vermindering van de huidige directe inkomenssteun boven ontkoppeling van deze steun van de productie. Die aarzeling wordt mede ingegeven door de mogelijke nadelige effecten van het voorstel op de Nederlandse landbouwsector. Ik denk hierbij aan productieverschuiving en -verstoring en potentieel hogere uitvoeringslasten. Daarnaast heb ik erkend dat het voorstel ook voordelen biedt. Ontkoppeling van de inkomenssteun valt beter te verdedigen in de wereldhandelsbesprekingen in WTO-kader. Het leidt verder tot een grotere flexibiliteit bij productiebeslissingen en versterkt de marktgerichtheid van het Europees landbouwbeleid. Onder voorwaarden kan Nederland dan ook wel instemmen met het voorstel. Desalniettemin is het Nederlandse streven om op de lange termijn ondersteuning directer te koppelen aan actieve prestaties van producenten op het gebied van bijvoorbeeld natuur- en landschapsbeheer.

Modulatie

Alle lidstaten onderschrijven in beginsel het principe dat de Commissie voor ogen staat om de tweede pijler te versterken. De meningen liepen echter uiteen over de manier waarop dit in de praktijk vorm zou moeten krijgen en over de voorgestelde criteria voor verdeling van de middelen.

Ook ik heb aangegeven het voorstel van de Commissie voor een verschuiving van de middelen van de eerste naar de tweede pijler (modulatie) ten algemene te ondersteunen. Het beleid uit de tweede pijler sluit beter aan bij de eisen die een moderne samenleving aan de landbouwproductie stelt. Ik ben er voorstander van dat die versterking plaatsvindt middels verplichte modulatie. Wel heb ik mijn zorg uitgesproken over de verdeling van de middelen. In de eerste plaats heb ik moeite met het feit dat de afgeroomde middelen eerst naar Brussel vloeien om daarna op basis van bepaalde criteria weer verdeeld te worden. Ten tweede ben ik van mening dat het landbouwbeleid geen cohesiebeleid is. Ik kan me dan ook niet vinden in de door de Commissie voorgestelde criteria voor verdeling.

Cross compliance

Eensgezindheid tussen de lidstaten bestond ook over het principe van cross compliance. Door verschillende lidstaten werden echter kanttekeningen geplaatst bij de praktische uitwerking hiervan.

Ik heb er van mijn kant op gewezen dat het systeem niet moet leiden tot extra uitvoerings- en controlelasten. Ik heb voorgesteld te kiezen voor een zogenaamd groeimodel. Een model waarbij begonnen wordt met eisen die gelden op EU-niveau. In een later stadium zouden de eisen uitgebouwd kunnen worden. Naar mijn mening zou dierenwelzijn toegevoegd moeten worden aan deze lijst van eisen. In het geval van voedselveiligheid daarentegen zouden er voldoende sancties opgenomen moeten zijn in de regelgeving zelf. Tenslotte heb ik aangegeven dat het principe van cross compliance niet alleen zou moeten gelden voor ontkoppelde maar ook voor gekoppelde steun.

Commissaris Fischler concludeerde dat er toenemende consensus bestaat over de doelstellingen van de besproken voorstellen. De meningen lopen nog uiteen over de manier waarop die doelstellingen bereikt moeten worden en over het tijdspad. De Commissaris weersprak de veelgehoorde kritiek dat boeren in de toekomst niets meer hoeven te doen voor de inkomenssteun. Er zal alleen steun beschikbaar zijn voor die boeren die produceren of die grond in goede conditie houden, aldus Fischler. Eventuele onevenwichtigheden zouden volgens de Commissaris weer in balans gebracht kunnen worden via de tweede pijler.

Ten aanzien van de WTO merkte de Commissaris op dat de voorgestelde ontkoppeling van de inkomenssteun niet gezien moet worden als een concessie aan de handelspartners. Ontkoppelde steun kan wel als een hefboom werken voor het bereiken van resultaten op andere terreinen op het gebied van non-trade concerns.

Op verzoek van de Raad ging Commissaris Fischler nader in op de resultaten van de Europese Raad van oktober in Brussel en de consequenties daarvan op het proces van de Mid term Review.Ten aanzien van de bevriezing van de landbouwuitgaven in categorie 1A tot 2013, merkte Fischler op dat dit zekerheid biedt over de uitgaven in de toekomst. Hij verzekerde de Raad verder dat de resultaten van de Europese Raad geen invloed zullen hebben op de beleidsmatige invulling van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2006, noch dat ze beperkingen opleggen aan de uitvoering van de voorstellen gedaan in de Mid term Review. Fischler wees er bovendien op dat de internationale verplichtingen onverminderd in acht moeten worden genomen. Dit betekent concreet dat de eerder voorgenomen herzieningen van de gemeenschappelijke marktordeningen voor bijvoorbeeld tabak, katoen, suiker, wijn en olijfolie volgens plan doorgang zullen vinden. Dit zal echter wel betekenen dat de bijkomende kosten van hervormingen zoals die van de zuivel ten koste zullen gaan van de inkomenssteun zoals die voor andere producten bestaat. Commissaris Fischler onderstreepte verder dat het nu in het belang is van de landbouwer om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de richting van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In dit verband zegde hij de Raad toe zo snel mogelijk concrete wetsteksten en impactanalyses voor te zullen leggen.

Van zijn kant riep ook Commissaris Byrne de lidstaten op tot spoedige actie. Dit ten behoeve van een gedegen implementatie van de bepalingen betreffende voedselveiligheid. Cross complianceis een dringend noodzakelijk en eenvoudig concept dat spoort met de verwachtingen van de consument, aldus de Commissaris.

Steun Griekse katoentelers

De Griekse minister vroeg de Commissie en de Raad goedkeuring om de Griekse katoentelers nationale steun toe te kennen voor het seizoen 2001/2002. De Griekse katoensector kampt met aanloopproblemen als gevolg van een nieuw katoenstelsel dat sinds mei 2001 van kracht is. Hoewel enkele Lidstaten aangaven in beginsel tegen het verlenen van dergelijke nationale steun te zijn, bleek geen enkele lidstaat een positief besluit in de weg te willen staan. De Voorzitter concludeerde derhalve dat het verzoek met unanimiteit van de Raad was aangenomen.

Diversen

Welzijn van landbouwhuisdieren

Commissaris Byrne presenteerde een Mededeling over de wetgeving inzake het welzijn van landbouwhuisdieren in derde landen en de gevolgen daarvan voor de EU.

De Commissie heeft recentelijk een vergelijking gemaakt tussen de wetgeving die van toepassing is op het welzijn van landbouwhuisdieren in 73 landen. Hieruit kunnen echter weinig relevante gegevens voor normvergelijking en handelsverstoringen gehaald worden. Wel is duidelijk dat eenzijdige maatregelen ter bevordering van dierenwelzijn leiden tot stijgende productiekosten. Wanneer dit tot handelsverstoringen leidt, moet hierover met de handelspartners gesproken kunnen worden, aldus de Commissaris. De Commissie steunt daarom ook de werkzaamheden van het Office International des Epizootic (OIE) in Parijs, waar getracht wordt op wereldwijd niveau tot normen te komen voor dierenwelzijn. Verder is de Commissie van mening dat de consument via etikettering geïnformeerd moet worden over de toepassing van welzijnsvoorschriften. De Commissie zal door een brede aanpak op verschillende terreinen proberen de aandacht van de handelspartners op dit punt te krijgen

De Voorzitter kondigde aan op de decemberraad opnieuw over dit rapport te willen spreken.

Misbruik van honden en katten t.b.v. bontproductie

De Zweedse minister vroeg in de Raad aandacht voor de wantoestanden in Azië bij het gebruik van honden en katten voor de bontproductie. Met verwijzing naar een recent invoerverbod van deze producten in de Verenigde Staten verzocht de minister de Commissie met voorstellen te komen hoe Europa van deze producten gevrijwaard kan worden. Een groot aantal lidstaten, waaronder ook Nederland, zei het initiatief van hun Zweedse collega te ondersteunen.

Commissaris Byrne constateerde dat het standpunt van de delegaties duidelijk was. Hoewel de Commissaris het eens was dat voornoemde praktijken niet aanvaardbaar zijn in deze maatschappij, gaf hij aan het te betreuren zelf geen rechtsgrondslag te hebben voor een invoerverbod van dergelijke producten.

De Commissaris had inmiddels wel overleg gepleegd met Commissaris Lamy voor handelszaken en hem verzocht te onderzoeken of deze wellicht maatregelen kan treffen voor een mogelijk handelsverbod. Daarnaast gaf de Commissaris aan dat het de Lidstaten ook vrij staat zelf nationale maatregelen te nemen.

Ondernemerschap van vrouwen in de landbouw

De Italiaanse minister vroeg aandacht voor de rol van vrouwen in de landbouwsector. De minister bracht hierbij de Raad van 27 mei jongstleden in herinnering. Bij die gelegenheid heeft de Raad de Commissie gevraagd te komen met specifieke maatregelen om de positie van vrouwen op het platteland en in de landbouwsector te versterken. Tegen deze achtergrond verzoekt de Italiaanse minister de Commissie om de mogelijkheden te onderzoeken voor bijvoorbeeld tijdelijke stimuleringssteun voor het opzetten van een bedrijf door vrouwelijke ondernemers. Daarnaast zou door de individuele lidstaten in de structuurfondsen een nadere prioritering aangebracht kunnen worden voor vrouwen die een bedrijf runnen.

In zijn reactie wees Commissaris Fischler op een uitspraak van het Hof waarin wordt gezegd dat een vrouwelijke ondernemer moet kunnen rekenen op een gelijkwaardige behandeling als haar mannelijke collega. De Commissaris ziet in dit verband vooral mogelijkheden voor extra initiatieven van lidstaten binnen de kaders van de structuurfondsen.

De volgende Raad zal plaatsvinden van 16 tot en met 19 december 2002.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

Naar boven