21 501-32
Landbouw-en Visserijraad

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 3 oktober 2002

Op 23 en 24 september jongstleden vond in Brussel een vergadering plaats van de landbouw- en visserijministers van de Europese Unie. Dit was de eerste gezamenlijke Landbouw- en Visserijraad volgende het besluit daartoe van de Europese Raad in Sevilla in juni van dit jaar. Mede namens de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij breng ik u hierbij verslag uit van de bijeenkomst.

De bijeenkomst begon met een openbaar debat over het vervoer van levend dieren. De Commissie informeerde de Raad over de stand van zaken met betrekking tot Bovine Spongiforme Encephalopathie (BSE), het Europees Actieplan voor biologisch geproduceerde levensmiddelen en biologische landbouw alsmede over de inzet van de Europese Unie tijdens de Top van Johannesburg en, op verzoek van Spanje, over de lopende onderhandelingen met de Verenigde Staten over een bilateraal wijnakkoord. De voorzitter bracht de Raad op de hoogte van de voorstellen aangaande genetische gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders en sprak de hoop uit daarover in de volgende Raad overeenstemming te bereiken. Er werd uitvoerig gesproken over de voorstellen uit de Mid-Term Review betreffende granen, rogge, durumtarwe, gedroogde voeders, milieubraak en de koolstofbonus. Ook vond een oriënterend debat plaats over het gemeenschappelijk visserijbeleid. In vervolg hierop presenteerde de Commissie een Mededeling aan de Raad en het Parlement inzake het beleid voor aquacultuur. Op verzoek van Zweden ging de Commissie nader in op de invoer van biologische producten uit derde landen. Ten slotte vroeg Frankrijk aandacht voor de overstromingen in het zuiden van het land en Griekenland voor de benarde situatie van de katoensector.

Vervoer van levende dieren

Het voorzitterschap had voorafgaand aan de Raad een memorandum gepresenteerd over de bescherming van dieren tijdens vervoer. Dit memorandum vormde de basis voor een openbaar debat over dit onderwerp. De discussie spitste zich toe op twee vragen.

De eerste vraag was of het in het belang is voor het dierenwelzijn als een kortere maximale reistijd voor slachtvee wordt ingevoerd. De vraag of betere en meer efficiënte mogelijkheden voor toezicht op naleving van de regelgeving ingevoerd moeten worden, vormde het tweede punt van discussie.

Commissaris Byrne onderstreepte het belang van maximale reistijden als één van de aspecten bij het vervoer van dieren. Hij merkte op dat de discussie over de maximale reistijd niet gevoerd kan worden zonder daarin ook nadrukkelijk de andere factoren te betrekken die bij het vervoer van dieren een rol spelen. De commissaris noemde in het bijzonder de scholing van personeel en het toezicht op transporteurs. Hij onderschreef in dit verband de stelling dat het toezicht op de naleving van het geheel van maatregelen voor het dierenwelzijn tijdens vervoer moet worden verbeterd. De commissaris wees er bovendien op dat de discussie over het vervoer van dieren zich niet alleen zou moeten beperken tot vervoer tussen de landen van de Europese Unie, maar zich ook zou moeten uitstrekken tot het vervoer binnen de individuele lidstaten.

Commissaris Fischler van zijn kant merkte op dat dierenwelzijn een belangrijke plaats inneemt in de Commissievoorstellen voor een herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de Mid-Term Review. Zo is de Commissie voornemens de voorwaarden waaronder uitvoersubsidies voor levende dieren worden toegekend, strenger te maken en de controles op de uitvoer te verscherpen. De zorg van de commissaris betreft met name het welzijn van de dieren na aankomst in het derde land. In dit verband merkte hij op dat de Commissie voornemens is om derde landen te gaan bezoeken om de situatie ter plekke te bekijken en een constructieve dialoog op gang te brengen. Commissaris Fischler ziet weinig in het vervangen van de export van slachtdieren door de export van vlees. Volgens de commissaris zullen derde landen in dat geval slachtvee gaan importeren uit niet EU-landen, die het misschien minder nauw nemen met dierenwelzijn.

In principe trekt geen enkele lidstaat het belang van de bescherming van dieren tijdens vervoer in twijfel. Niet alle lidstaten zijn het er echter over eens dat deze bescherming het best gewaarborgd wordt door kortere maximale reistijden voor slachtvee. Een aantal lidstaten is van mening dat bestaande regelgeving afdoende is. Andere lidstaten stellen zich juist op het standpunt dat vanuit het oogpunt van gezondheidsrisico's of vanwege ethische aspecten kortere reistijden wenselijk zijn. Onder hen zijn lidstaten die vinden dat het wellicht beter is om het vervoer van dieren te vervangen door het vervoer van vlees. Er zijn lidstaten die vinden dat niet de reisduur het welzijn van de dieren aantast, als wel de stress die met het vervoer gepaard gaat. Dierenwelzijn zou volgens hen meer gebaat zijn bij een verbetering van de randvoorwaarden waaronder vervoer plaatsvindt, zoals de opleiding van verzorgenden, hygiënemaatregelen, lagere dichtheid, certificatiesystemen voor transporteurs. Een enkele lidstaat pleit ervoor dat ook rekening wordt gehouden met de geografische omstandigheden van bijvoorbeeld afgelegen gebieden. Bij meerdere lidstaten bestaat de vrees dat te strenge regelgeving handelsverstorend kan werken en de concurrentiepositie ten opzichte van derde landen kan aantasten met alle gevolgen van dien voor de sector in Europa en het welzijn voor dieren buiten de grenzen van de Europese Unie

Ten algemene zijn alle lidstaten het ook eens dat een beter en meer efficiënt toezicht op naleving van bestaande regelgeving noodzakelijk is. Dit zou kunnen worden bereikt door onder meer de harmonisatie van de vervoersdocumenten en monitoringsystemen, uniforme regelgeving, verbetering van de intracommunautaire informatie- en communicatiesystemen, betere samenwerking tussen nationale uitvoeringsinstanties, en registratie/certificatie van vervoerders. Ook werd voorgesteld te komen tot internationale harmonisatie van regelgeving.

Ten aanzien van de maximale reistijd heb ik aangegeven dat het transport van slachtdieren voor een beperkte tijd het langetermijndoel zou moeten zijn. Daarbij zou gedacht kunnen worden aan een maximum reistijd van 8 uur of maximaal 500 kilometer. Voor fokdieren zou, onder voorwaarde dat de condities tijdens het vervoer worden verbeterd, een langere reistijd overwogen kunnen worden. De misstanden bij het vervoer van dieren hebben een negatief effect op het imago van de sector. Bovendien tasten ze de waardigheid van de dieren aan.

Ik heb verder aangegeven voorstander te zijn van extra controle, zowel tijdens het vervoer als bij aankomst. Bovendien zou de communautaire regelgeving helderder, eenvoudiger en meer samenhangend gemaakt kunnen worden. Een mogelijke oplossing zou gevonden kunnen worden in het certificeren van vervoersbedrijven. Ten slotte heb ik evenals vele van mijn EU-collega's gewezen op het belang van goede informatie-uitwisseling tussen de lidstaten onderling en de Commissie.

Het voorzitterschap concludeerde dat er vooralsnog geen overeenstemming bestaat over de noodzaak om voor slachtvee kortere maximum reistijden in te voeren. Het wil de discussie voortzetten teneinde te komen tot een consensus. Verder gaf het voorzitterschap aan tevreden te zijn over de concrete voorstellen die gedaan zijn voor betere en meer efficiënte mogelijkheden voor toezicht op naleving van de regelgeving.

De Commissie onderschreef de conclusies van het voorzitterschap. Ze merkte bovendien op dat het gewenst zou zijn dat er voorschriften komen voor de lidstaten om de Commissie te informeren over nationale initiatieven en maatregelen die genomen worden op dit gebied.

BSE

Commissaris Byrne informeerde de Raad over de stand van zaken in de Europese Unie met betrekking tot Bovine Spongiforme Encephalopathie (BSE). Sinds het laatste verslag in de Raad van juli hebben zich geen nieuwe ontwikkelingen voorgedaan.

De Commissie gaf verder aan druk bezig te zijn met voorstellen voor de classificatie van lidstaten en derde landen overeenkomstig de TSE-verordening. Deze classificatie dient voor 1 juli 2003 afgerond te zijn.

Voorts stelde de commissaris de Raad op de hoogte van een advies van het Wetenschappelijk Comité over SRM's. Mede op grond van nieuw onderzoek adviseert het Comité schapendarmen niet op deze lijst op te nemen. Het advies zal worden besproken met de lidstaten.

Ten slotte maakt de commissaris melding van de eerste bijeenkomst van de Raad van bestuur van de Europese Voedselveiligheidsautoriteit.

Een verdere discussie over deze onderwerpen heeft in de Raad niet plaatsgevonden.

Genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders

De voorzitter informeerde de Raad over de stand van zaken bij de besprekingen over de verordening betreffende genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders. Ze achtte de tijd echter nog niet rijp voor een inhoudelijke discussie over de knelpunten. De voorzitter sprak de hoop uit in de Raad van oktober te kunnen komen tot een akkoord over de nog uitstaande punten. Parallel zal in de Milieuraad van oktober het voorstel inzake traceerbaarheid en etikettering aan de orde komen.

De belangrijkste punten waarover nog overeenstemming bereikt dient te worden, zijn de rechtsgrondslag van de voorgestelde gecentraliseerde vergunningsprocedure en de drempelwaarde voor technisch onvermijdbare vermenging van ggo's. Hoewel de vraag rond de rechtsgrondslag gaat om een technische discussie tussen de juridische dienst van enerzijds de Raad en anderzijds de Commissie, is de uitkomst van de discussie belangrijk voor de uiteindelijke vorm van de vergunningsprocedure: geharmoniseerd dan wel gecentraliseerd. Nederland stelt zich op het standpunt dat de vraag omtrent de rechtsgrondslag verder bestudeerd dient te worden. Met betrekking tot de drempelwaarde heeft Nederland reeds eerder een voorstel ingediend voor een vaste drempelwaarde van 1 procent.

Mid-Term Review

De voorzitter informeerde de Raad over de stand van besprekingen bij de Mid-Term Review binnen het Speciaal Landbouw Comité en de verschillende Raadswerkgroepen.

Van de kant van de Commissie onderstreepte commissaris Fischler het belang van de verbreding van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De zorg voor milieu, dierenwelzijn, voedselveiligheid en plattelandsontwikkeling kan niet alleen worden overgelaten aan de marktmechanismen en moet in het huidige gemeenschappelijk landbouwbeleid worden geïntegreerd, zo stelde hij. De commissaris benadrukte dat de WTO-onderhandelingen, de komende besprekingen over de invulling van de structuurfondsen na 2006 en over de nieuwe financiële perspectieven, nopen tot een vroegtijdige ontwikkeling van een visie op de toekomstige ontwikkeling en hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Vervolgens werden de lidstaten in de gelegenheid gesteld om te reageren op een zestal specifieke voorstellen uit de Mid-Term Review.

1. Granen: prijsbeleid

Over de voorgestelde reductie van de interventieprijs voor granen met vijf procent en de afschaffing van de maandelijkse verhoging bleek een duidelijke scheidslijn tussen voor- en tegenstanders te bestaan. Ik heb aangegeven de Commissie te ondersteunen in haar doelstelling de interventieprijs te beperken tot een vangnet. Desalniettemin heb ik ook de vraag gesteld of een prijsdaling daadwerkelijk noodzakelijk is. In de eerste plaats is de interventie de laatste jaren historisch laag geweest. Verder vindt export plaats veelal zonder restituties. Bovendien brengt een prijsdaling extra kosten met zich mee als gevolg van de compensatie.

2. Rogge

Ten aanzien van de afschaffing van de interventieprijs voor rogge lopen de meningen van de lidstaten iets meer uiteen. Ik heb me met een aantal andere lidstaten uitgesproken voor afschaffing van de interventie voor dit product. Dit vooral gezien grote marktoverschotten die zich hier voordoen.

3. Dururmtarwe

Op basis van een rapport van de Europese Rekenkamer, waarin gesteld wordt dat de huidige specifieke betalingen voor durumtarwe een overcompensatie voor de producenten betekenen, stelt de Commissie voor om de specifieke toeslag voor durumtarwe in traditionele productiegebieden te verlagen en in gebieden met een goed ingeburgerde productie af te schaffen. Tegen dit voorstel bestaat veel weerstand van de tarwe-producerende lidstaten. De instelling van een nieuwe kwaliteitspremie werd door deze lidstaten echter wel goed ontvangen. Ik heb mij aangesloten bij de lidstaten die zich kunnen vinden in het voorstel van de Commissie.

4. Gedroogde voeders

De Commissie stelt voor om de huidige regeling voor gedroogde voedergewassen te verdelen tussen producenten en verwerkers. Veel lidstaten zijn het eens dat de subsidiëring van de sector voor gedroogde voedergewassen ook in de toekomst in enige vorm gehandhaafd zou moeten blijven. Ik heb erop gewezen dat de subsidie voor het drogen van veevoeders geen duurzame weg is en derhalve niet conform het streven is van de Top van Johannesburg om milieuschadelijke subsidies af te bouwen. Tegelijkertijd heb ik ook aangegeven dat het voorstel van de Commissie voor Nederland zal betekenen dat de groenvoederbedrijven failliet zullen gaan. Ik heb daarom voorgesteld de regeling vooralsnog te continueren, maar daarbij aan te geven op termijn geheel af te schaffen voor zowel producenten als de verwerkers. Dit stelt bedrijven in de gelegenheid investeringen af te schrijven.

5. Milieubraak

Alle lidstaten spraken hun twijfels uit over het voorstel van de Commissie om een verplichte langdurige braaklegging op bouwland in te voeren. De meeste bezwaren richten zich tegen de periode van tien jaar. Maar het voorstel wordt ook inconsistent genoemd in relatie tot de voorgestelde ontkoppeling van de inkomenssteun. Ik heb bovendien aangegeven moeite te hebben met het idee dat de braakleggingsregeling tegelijkertijd aanbodbeheersing tot doel heeft en milieudoeleinden dient.

Mijns inziens kan het laatste doel beter bereikt worden met gerichtere maatregelen als bijvoorbeeld akkerrandbeheer.

6. Koolstofbonus

Ten aanzien van het voorstel van de Commissie om steun te gaan verlenen voor het verbouwen van energiegewassen betrachten een groot aantal lidstaten terughoudendheid met name over de praktische aspecten. Ik heb mijn twijfel uitgesproken of een premiestelsel de juiste manier is om duurzaamheid te stimuleren. Naar mijn mening kan met alternatieve maatregelen hetzelfde resultaat worden behaald. Te denken valt bijvoorbeeld aan het verplicht stellen bepaalde percentages van de totale energieproductie duurzaam te produceren en de markt te laten bepalen hoe dit moet worden behaald.

Een aantal lidstaten wees op de noodzaak tot het instellen van een steunregime voor eiwit- en oliehoudende gewassen. Commissaris Fischler ziet vooralsnog geen aanleiding om een nieuw steunregime in te stellen. Hij vindt dat de verlaging van de interventieprijs voor granen en de ontkoppeling voldoende ruimte scheppen voor het verbouwen van eiwit- en oliehoudende gewassen.

De voorzitter zei nota te hebben genomen van de interventies van de lidstaten en ze hoopte de discussie over de voorstellen uit de Mid-Term Review in de volgende Raad voort te zetten.

Europees Actieplan voor biologisch geproduceerde levensmiddelen en biologische landbouw

Tijdens een conferentie over biologische landbouw in Kopenhagen in mei 2001, is door de Commissie alsmede de aanwezige lidstaten een intentieverklaring ondertekend om te komen tot een Europees Actieplan. Het Deens voorzitterschap benadrukte in de Raad dat biologische landbouw prioriteit heeft. Het hoopt nog voor het einde van het jaar in de Raad een eerste discussie over het plan te kunnen voeren.

Commissaris Fischler spoorde de lidstaten aan zo spoedig mogelijk hun evaluaties van het beleid voor biologische landbouw aan te leveren. Op basis van deze gegevens hoopt de Commissie te kunnen komen met een Mededeling aan de Raad. Daarna kan het verslag worden uitgewerkt en kunnen concrete voorstellen worden gedaan.

De commissaris ging vervolgens dieper in op onder meer de invoer van biologische producten uit derde landen. De vrees bestaat dat biologische producten uit derde landen niet voldoen aan de Europese vereisten. Commissaris Fischler lichtte toe dat de invoer van biologische producten uit derde landen plaatsvindt op basis van twee regelingen. De eerste is op basis van gelijkwaardigheid (equivalence). In het tweede geval staat de importeur garant dat de biologische producten voldoen aan de EU-eisen. Commissaris Fischler erkende dat de controle aan de grens vereenvoudigd dient te worden om oponthoud en daarmee bederf te voorkomen.

Hervormingen gemeenschappelijk visserijbeleid

De Raad heeft op basis van een aantal door het voorzitterschap voorgelegde vragen een oriënterend debat gevoerd over de hervormingsvoorstellen van de Europese Commissie. De vragen hadden betrekking op het meerjarenbeheer van de visbestanden, het vlootbeleid en structurele steun alsmede op de controle en handhaving.

Evenals in het eerste debat in de Raad van juni jl. bleek er weer sprake van een tweedeling in de Raad. Aan de ene kant werd door de groep «vrienden van de visserij» (Spanje, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Portugal) afwijzend gereageerd op de voorstellen, terwijl aan de andere kant de groep noordelijke lidstaten op hoofdlijnen positief staan tegenover de voorstellen. Vooral de voorgestelde afschaffing van vernieuwings- en moderniseringssteun werd door de «vrienden van de visserij» afgewezen. De voorgestelde meerjarenaanpak in het visstandbeheer is minder omstreden. Een aantal lidstaten is van oordeel dat in het visstandbeheer met TACs/quota en technische maatregelen kan worden volstaan en heeft moeite met inspanningsbeperkende maatregelen als onderdeel van de meerjarenaanpak. De voorstellen met betrekking tot controle en handhaving kregen in de Raad op hoofdlijnen steun, maar daarbij werd er wel door een aantal delegaties op gewezen dat deze voorstellen beoordeeld worden tegen de achtergrond van het nationale rechtsstelsel.

De staatssecretaris heeft ten aanzien van het meerjarenbeheer gesteld dat bij het kiezen van beheersmaatregelen er geen sprake kan zijn van één uniforme aanpak, maar dat rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie van de bestanden. Met betrekking tot het structuurbeleid is benadrukt dat Nederland evenals de Europese Commissie geen voorstander is van vernieuwings- en moderniseringssteun. Daarbij is wel aangegeven dat Nederland positief staat tegenover investeringssteun gericht op verhoging van de selectiviteit of verbetering van veiligheid en hygiëne aan boord van de vaartuigen. Bij het vlootbeleid is het positief dat het bereiken van evenwicht tussen capaciteit en visserijmogelijkheden gebaseerd is op een proces van vrijwillige sanering. De staatssecretaris heeft erop gewezen dat het wel van belang is dat belemmeringen bij sanering van de vloot worden weggenomen. In dit verband is de Europese Commissie uitdrukkelijk verzocht een nadere analyse te maken van de voor- en nadelen van de mogelijkheid van export van gesaneerde vaartuigen naar het buitenland. Op grond van die analyse zou in de Raad bezien kunnen worden of volstaan zou kunnen worden met het aanscherpen van de bestaande voorwaarden. Daarnaast is gesteld dat alle vaartuigen, die geraakt worden door de bestandsherstelplannen, gebruik moeten kunnen maken van de voorgestelde noodmaatregel voor de sanering. De voorwaarde dat volledig aan het Meerjarig Oriëntatie Programma moet zijn voldaan, gaat ten koste van de effectiviteit van de noodmaatregel. Ten aanzien van de controle en handhaving heeft de staatssecretaris gesteld dat gestreefd moet worden naar een gelijkwaardig niveau tussen de lidstaten. Een «level playing field» is van uitermate grote betekenis voor het draagvlak bij de vissers. Een versterkt communautair toezicht op de controlesystemen in de lidstaten is noodzakelijk. Dit geldt ook voor een versterkte internationale samenwerking en coördinatie bij controle en handhavingsactiviteiten.

Commissaris Fischler stelde in zijn reactie dat er geen alternatief is voor de voorgestelde meerjarenaanpak. Het bestaande TAC/quotumbeleid, aangevuld met technische maatregelen blijkt niet effectief te leiden tot bescherming van de visbestanden. Een meerjarenaanpak, met meerdere instrumenten biedt betere perspectieven. Hij benadrukte dat beperking van de visserij-inspanning een zeer belangrijk instrument in de meerjarenplannen zal zijn. Rekening zal worden gehouden met de specifieke situatie van bestanden. Bij het vlootbeleid zal er niet meer met capaciteitsdoelstellingen, zoals in het MOP (Meerjarig Oriëntatie Programma), worden gewerkt, maar vormt de einddoelstelling van MOP IV het uitgangspunt voor het toekomstig beleid. Dit beleid is gebaseerd op een proces van vrijwillige sanering. Hij hield onverkort vast aan zijn voorstellen met betrekking tot vernieuwings- en moderniseringssteun. Commissaris Fischler merkte voorts op dat hij een verdere communautarisering van controle en handhaving voorstaat. Dit betekent niet dat de Commissie deze taken van de lidstaten wil overnemen maar dat een betere coördinatie en samenwerking tussen lidstaten en tussen lidstaten en Commissie onontbeerlijk is. Een «level playing field» is noodzakelijk. Dit najaar zal de Europese Commissie een document aan de Raad voorleggen met betrekking tot de samenwerking bij controle en handhaving.

De voorzitter sloot het debat af met de mededeling dat de Raad in oktober ook een oriënterend debat zal voeren. De Raad van november zal zich buigen over een compromis.

Na afloop van de Raad overhandigde de Franse minister aan het voorzitterschap een aantal ministeriële conclusies van de Groep vrienden van de visserij.

TAC/quotumverordening

Voorafgaand aan de Raad werd overeenstemming bereikt over de wijziging van de TAC/quotumverordening. Daarbij heeft de Europese Commissie ter tegemoetkoming aan Ierland en Frankrijk haar voorstel met betrekking tot de haring TAC ten zuiden van Ierland en de tong in de Golf van Biscaye aangepast.

De Raad bereikte zonder debat overeenstemming over het voorstel.

Aquacultuur

Op verzoek van de Commissie is dit punt aan de agenda toegevoegd. Commissaris Fischler heeft de Mededeling aan de Raad gepresenteerd. Hij heeft daarbij aangegeven dat de doelstelling van de Commissie is om de groei van de aquacultuurproductie tot 4% per jaar te verhogen en de werkgelegenheid in deze sector uit te breiden met 8 à 10 000 arbeidsplaatsen tussen 2003 en 2008. De Raad heeft kennisgenomen van de presentatie.

Visserij: Diversen

Commissaris Fischler kondigde aan dat binnenkort het actieplan voor de Middellandse Zee verschijnt. De Commissie is voornemens de internationale samenwerking in dit gebied te gaan verbeteren en wil bezien of hier een leidersrol is weggelegd voor de Gemeenschap.

Diversen

a. Wijnovereenkomsten

De Spaanse minister informeerde naar de stand van zaken bij de onderhandelingen van de Commissie met de Verenigde Staten over een bilateraal wijnakkoord. Spanje en enkele andere wijnproducerende lidstaten zijn vooral bezorgd over de bescherming van geografische aanduidingen. Commissaris Fischler antwoordde hierop dat niet zozeer de bescherming van geografische benamingen een geschilpunt vormt in de onderhandelingen met de Verenigde Staten als wel de nieuwe etiketteringsvoorschriften die op 1 januari 2003 van kracht worden.

b. Top van Johannesburg

De Commissie bracht verslag uit over de Top over duurzame ontwikkeling, die van 26 augustus tot en met 4 september jongstleden plaatsvond in Johannesburg, Zuid-Afrika. Tijdens de top heeft het gemeenschappelijk landbouwbeleid enkele keren onder vuur gelegen. De Commissie heeft met enig succes getracht om de vooroordelen die over het gemeenschappelijk landbouwbeleid bestaan, weg te nemen. Commissaris Fischler waarschuwde er echter voor niet blind te zijn voor de boodschap die is uitgedragen tijdens de Top. Hij verwees daarbij naar het Actieplan, dat mede op initiatief van de Europese Unie tot stand is gekomen en derhalve een eigen verantwoordelijkheid schept. Het Actieplan omvat een pakket van doelen en maatregelen op de prioritaire thema's rurale ontwikkeling, duurzame landbouw, bosbouw en visserij; en behoud/duurzaam gebruik van biodiversiteit. Ten slotte bracht de commissaris het visserij-akkoord in herinnering, dat voorziet in een duurzaam beheer van visstanden tegen 2015.

De voorzitter benadrukte nogmaals het belang van de Top van Johannesburg en concludeerde dat nu de Landbouw- en Visserijraad aan zet is om nadere invulling te geven aan de uitkomsten van de Top.

c. Overstromingen in Zuid-Frankrijk

Frankrijk vroeg aandacht voor de gevolgen op de landbouwsector van de recente overstromingen in het zuiden van Frankrijk. Enkele andere lidstaten grepen de gelegenheid aan om de Commissie te wijzen op gelijkaardige problemen binnen hun gebied. Commissaris Fischler toonde begrip voor de situatie en zegde toe te bezien in hoeverre iets voor het gebied gedaan kan worden binnen een recent vastgesteld totaalpakket van maatregelen. Bovendien ziet de commissaris mogelijkheden binnen de plattelandskaderverordening.

d. Import van biologische producten uit derde landen

De Zweedse minister sprak haar bezorgdheid uit over de mogelijk negatieve effecten van de implementatie van Verordening (EC) 1788/01 per 1 november 2002. Deze Verordening betreft de import van biologische producten uit derde landen. Zweden vreest dat door de tijdrovende procedures voor het verkrijgen van een certificaat met name exporteurs van versproducten uit derde landen in de problemen zullen geraken. Het verzoekt de Commissie derhalve om een herziening van de Verordening.

Commissaris Fischler gaf aan nota te hebben genomen van de bezorgdheid van Zweden en refereerde aan de eerdere discussie over het Europees Actieplan voor biologische landbouw.

e. Katoensector (Griekenland)

De Griekse minister vroeg aandacht voor de problemen in de Griekse katoensector als gevolg van een nieuw katoenstelsel dat sinds mei 2001 van kracht is. Hij verzocht de Commissie om de steun aan de sector voor het seizoen 2002/2002 opnieuw te overwegen en vroeg de collega-lidstaten Griekenland hierin te steunen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

Naar boven