Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 21501-31 nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 21501-31 nr. C |
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juni 2018
Op 21 juni aanstaande vindt de Raad WSBVC te Brussel plaats.
Hierbij zend ik u de geannoteerde agenda voor deze Raad toe.
Conform enkele vastgestelde afspraken1 informeer ik de Tweede Kamer middels de Geannoteerde Agenda tevens over de voortgang van de onderhandelingen inzake de herziening van de Detacheringsrichtlijn, de onderhandelingen over de herziening van de Coördinatie verordening Sociale Zekerheid, de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel Evenwicht tussen Werk en Privéleven en de onderhandelingen over het voorstel tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit. Deze voortgangsrapportages stuur ik de Eerste Kamer hierbij ook toe.
Daarnaast ga ik in bijgaande Geannoteerde Agenda en bijlage in op de volgende toezeggingen aan de Tweede Kamer in welke zijn gedaan tijdens het AO Raad WSBVC op 15 maart 2018:
• de manier waarop de Inspectie SZW, de Belastingdienst en de SVB, het recente Altun-arrest kunnen inzetten t.b.v. handhaving inzake A1-verklaringen (zie bijlage) toelichten;
• Onderzoeken of er kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn over fraude met A1-verklaringen door gebruikmaking van doorleenconstructies (zie bijlage);
• Een schets geven van verschillende mogelijke scenario’s voor nationale implementatie van het richtlijnvoorstel Werk-Privébalans op basis van het verdere verloop van de onderhandelingen, inclusief de daarbij behorende regeldruk en financiële gevolgen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Voortgangsrapportage herziening van de Detacheringsrichtlijn
In de bijlage bij de Geannoteerde Agenda voor de informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) van 17–18 april jl. (TK 21 501-31, nr. 479) informeerde ik u over het op 19 maart jl. tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie in triloog bereikte onderhandelingsresultaat over de herziening van de detacheringsrichtlijn.
In het Coreper van 11 april a.s. heeft een meerderheid van de lidstaten ingestemd met de geconsolideerde versie van het onderhandelingsresultaat. Nu op 29 mei jl. ook het Europees Parlement heeft ingestemd met het onderhandelingsresultaat, zal het akkoord als hamerstuk worden voorgelegd aan een eerst volgende Raad. Vervolgens zal de herziene detacheringsrichtlijn worden gepubliceerd in het Officiële Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden op de twintigste dag na die bekendmaking. Vanaf de datum van inwerkingtreding hebben de lidstaten twee jaar de tijd om de nodige nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om aan de herziene richtlijn te voldoen. Lidstaten moeten die bepalingen toepassen met ingang van twee jaar na de inwerkingtreding van de herziene richtlijn. Tot die datum blijft Richtlijn 96/71/EC van toepassing.
Agendapunt: Wijziging coördinatieverordening sociale zekerheidsstelsels
Doel Raadsbehandeling/soort agendapunt/procesbeschrijving/verwijzing naar EU-extranetnummer
Algemene Oriëntatie, EU-extranetnummer document n.t.b, Interinstitutional file: n.t.b.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
De Raad zal streven naar een algemene oriëntatie inzake het voorstel tot wijziging van de coördinatieverordening sociale zekerheid.
Deelterreinen waarover eerder onder het Maltese en het Estse Voorzitterschap een gedeeltelijke algemene oriëntatie is bereikt, betreffen de toepasselijke wetgeving (detachering en A1-verklaringen) en wijzigingen op het gebied van gezinsbijslagen en langdurige zorg.
Het Bulgaarse Voorzitterschap is voortvarend verder gegaan met de onderhandelingen over de laatste twee deelterreinen van het voorstel tot wijziging van de Coördinatieverordening. Het eerste deelterrein gaat over werkloosheid. Hierin worden de belangrijkste coördinatieregels voor werkloosheidsuitkeringen gewijzigd. Het tweede deelterrein betreft een verzamelhoofdstuk met een aantal onderwerpen die de uitvoering van de Verordening beogen te verbeteren. Zo worden maatregelen genomen om fraude en onjuistheden beter te kunnen achterhalen, door systematische gegevensuitwisselingen mogelijk te maken. Daarnaast wordt het hoofdstuk over grensoverschrijdende invordering van premies en ten onrechte betaalde uitkeringen en zorg aangescherpt. Ook wordt het proces van de vergoedingen van ziektekosten tussen de lidstaten verbeterd en worden voorzieningen voor de uitvoering getroffen voor situaties waarin mensen met terugwerkende kracht onder de sociale zekerheidswetgeving van een andere lidstaat vallen. Het Bulgaarse Voorzitterschap streeft ernaar om in de Raad van juni te komen tot een volledige algemene oriëntatie over de wijziging van de coördinatieverordening.
Inhoud voorstel
Verordening (EG) nr. 883/2004 coördineert de sociale zekerheidsstelsels van de lidstaten. Op grond van deze Verordening (hierna: de Coördinatieverordening) is nooit meer dan één sociaal zekerheidsstelsel van een lidstaat van toepassing op personen die van hun recht op vrij verkeer gebruik maken. Zo is duidelijk in welk land zij verzekerd zijn voor de sociale zekerheid en onder welke voorwaarden zij een uitkering kunnen aanvragen of aanspraak hebben op zorg. Het voorstel tot wijziging van Verordening 883/2004 is op 13 december 2016 door de Europese Commissie (hierna: de Commissie) gepubliceerd en is onderdeel van het Labour Mobility Package van de Commissie. Het voorstel heeft tot doel verder te gaan met het proces van de modernisering van de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels door het vrij verkeer van personen verder te faciliteren en tegelijkertijd te zorgen voor duidelijkheid, een eerlijke en rechtvaardige verdeling van financiële lasten tussen de EU lidstaten en administratieve vereenvoudiging en handhaving van de regels.
In het nu volgende wordt ingegaan op de inzet van Nederland wat betreft werkloosheid, indexatie van gezinsbijslagen, het verzamelhoofdstuk en ten slotte op de algemene inzet richting Coreper en de Raad.
Inzet Nederland op het deelterrein werkloosheid
De Commissie stelt drie wijzigingen voor van het hoofdstuk werkloosheid van de Coördinatieverordening.
1. Introductie wachttijd van drie maanden voordat tijdvakken van verzekering worden samengeteld
Commissievoorstel
De Coördinatieverordening schrijft voor dat in een lidstaat opgebouwde verzekeringstijdvakken worden meegenomen bij de beoordeling van het recht op uitkering in een andere lidstaat. Dit principe van «samentelling van tijdvakken» voorkomt dat mensen hun opgebouwde rechten verliezen wanneer zij in een andere lidstaat gaan werken. Voor de beoordeling van de wekeneis en de arbeidsverledeneis in de Werkloosheidswet (WW) moeten dus gewerkte tijdvakken uit een andere lidstaat worden meegenomen.
De Commissie stelt voor dat het werkland pas tijdvakken hoeft samen te tellen als een werkloze daar meer dan drie maanden heeft gewerkt. Deze «wachttijd» zorgt ervoor dat er een band is tussen de persoon die de uitkering aanvraagt en de lidstaat die de uitkering verstrekt. Als er minder dan drie maanden in het nieuwe werkland is gewerkt, moet de werkloze de werkloosheidsuitkering aanvragen in zijn voormalige werkland. De uitkering kan vervolgens, gedurende zes maanden worden geëxporteerd naar het nieuwe werkland (wachttijd export). De lidstaat die de uitkering exporteert krijgt de mogelijkheid om deze termijn te verlengen naar de volledige duur van de uitkering.
Nederlandse inzet en krachtenveld
Conform het regeerakkoord heeft Nederland steeds gepleit voor een wachttijd van zes maanden.
Nederland nam daarbij een geïsoleerde positie in. Een meerderheid van de lidstaten is of tegen de invoering van een wachttijd of wil de duur ervan zoveel mogelijk beperken. Gelet op dit krachtenveld heeft de Voorzitter – voor de laatste bespreking in de Raadswerkgroep op 29 mei – een wachttijd van één maand voorgesteld. Een meerderheid van de lidstaten kan instemmen met dit voorstel van het Voorzitterschap. Nederland trekt met een aantal gelijkgestemde landen op om op dit punt een – voor Nederland – zo gunstig mogelijk resultaat te realiseren.
2. Verlenging van de exporttermijn
Commissievoorstel
Onder de huidige regels mogen werklozen met behoud van hun uitkering drie maanden in een andere lidstaat naar werk zoeken. De uitkeringsinstantie heeft de bevoegdheid om deze termijn te verlengen naar zes maanden.
De Commissie wil de basistermijn veranderen in zes maanden, met de mogelijkheid van verlenging naar de gehele duur van de uitkering. Volgens de Commissie draagt verlenging van de exporttermijn bij aan een snellere terugkeer naar de arbeidsmarkt.
Nederlandse inzet en krachtenveld
In overeenstemming met het BNC-fiche heeft Nederland zich verzet tegen verlenging van de exporttermijn. Verlenging leidt namelijk niet tot een snellere uitstroom uit de WW. Daarnaast is verlenging niet in lijn met het Nederlandse kabinetsbeleid om de export van uitkeringen te beperken. De onderhandelingen over dit onderdeel zijn positief verlopen. Het voorstel van het Voorzitterschap voorziet nu in een basis-exporttermijn van drie maanden met de mogelijkheid van verlenging tot einde uitkeringsduur. Het besluit om al dan niet te verlengen blijft een bevoegdheid van de lidstaten. Daarbij moeten lidstaten wel het vrije verkeer van werknemers respecteren. Ik ben tevreden met dit onderdeel.
3. Invoering werklandprincipe voor mensen die in de ene lidstaat wonen en in de andere lidstaat werken
Nu verstrekt het woonland de werkloosheidsuitkering aan mensen die in het ene land wonen en in het andere land gewerkt hebben. Dit zijn bijvoorbeeld grensarbeiders of mensen die tijdelijk in Nederland werken en hun woonplaats in een andere lidstaat aanhouden zoals seizoenarbeiders of gedetacheerden. Het werkland vergoedt het woonland de eerste drie tot vijf maanden, afhankelijk van de duur van het arbeidsverleden. De Commissie stelt voor dat het werkland de uitkering verstrekt als iemand meer dan een jaar in dat land heeft gewerkt. Zo wordt de lidstaat die de premies ontvangt ook de lidstaat die de uitkering verstrekt.
Nederlandse inzet en krachtenveld
In lijn met het BNC-fiche is Nederland voor handhaving van het huidige woonlandbeginsel. Invoering van het werklandbeginsel houdt een toename van export van werkloosheidsuitkeringen in en zet de woonplaatseis uit de Werkloosheidswet opzij voor mensen die grensoverschrijdend werken. Dit bemoeilijkt een effectieve arbeidsbemiddeling en controle op de inspanningen van de werkloze om werk te vinden. Nederland vertolkt echter een minderheidsstandpunt. Een grote meerderheid van lidstaten is voor invoering van het werklandbeginsel. Daarvan zijn de meeste lidstaten voor invoering van het werklandbeginsel na drie maanden werken in plaats van de door de Commissie voorgestelde 12 maanden. Dit is ook het voorstel van het Voorzitterschap: een werkloze krijgt na drie maanden werk een werkloosheidsuitkering uit het werkland. Stelt de werkloze zich beschikbaar in het werkland, dan ontvangt hij of zij werkloosheidsuitkering alsof hij/zij in het werkland woonde. Iemand kan er echter ook voor kiezen om zich beschikbaar te stellen in het woonland. In dat geval mag de uitkering gedurende drie maanden worden geëxporteerd. De lidstaat die de uitkering verstrekt kan deze termijn verlengen tot de volledige uitkeringsduur.
Nederland zet met gelijkgestemde lidstaten in op invoering van het werklandbeginsel na twaalf maanden. Voordat iemand (die zich beschikbaar wil stellen in het woonland) zijn uitkering mag exporteren, moet de werkloze daarnaast eerst vier weken beschikbaar zijn geweest voor de arbeidsmarkt van het werkland. Een ander onderdeel van ons voorstel is een wijziging van de berekeningswijze van werkloosheidsuitkeringen. Nu wordt de werkloosheidsuitkering alleen berekend op basis van de inkomsten uit het laatste werkland. De gelijkgestemde lidstaten, waarmee Nederland optrekt, willen dat ook de inkomsten uit andere lidstaten meetellen als deze vallen binnen de nationale referteperiode. Tot slot stelt Nederland met deze gelijkgestemde landen een implementatieperiode van zeven jaar voor, geldende voor de wijzigingen in het werkloosheidshoofdstuk. De lidstaten die tegen werklandbeginsel na drie maanden zijn vormen echter geen blokkerende minderheid. In de laatste vergadering behield het Voorzitterschap de steun van een meerderheid.
Inzet van Nederland met betrekking tot indexatie van gezinsbijslagen
Het is niet haalbaar gebleken om indexatie van kinderbijslag via de huidige herziening van de verordening te realiseren. De overgrote meerderheid van de lidstaten is tegen indexatie van gezinsbijslagen. Veel lidstaten vinden indexatie discriminerend. Ook ontbreekt steun bij de huidige Commissie, die het initiatiefrecht heeft. Naast Nederland zijn slechts enkele lidstaten voorstander van indexatie. Het opnemen van een revisie/evaluatieclausule in de verordening is het meest haalbaar en realistisch als strategie gezien de huidige krachtsverhoudingen. Met een revisie/evaluatieclausule wordt het onderwerp nu niet geregeld, maar blijft het wel op de politieke agenda. Opname van zo’n clausule betekent dat er erkenning is dat er een probleem is met de gezinsbijslagen dat om een oplossing vraagt. Mijn inzet is er daarom op gericht dat een dergelijke revisie/evaluatieclausule in de verordening wordt opgenomen.
Inzet van Nederland met betrekking tot het verzamelhoofdstuk
De Nederlandse inzet op dit hoofdstuk kan in grote lijnen worden omschreven als het verbeteren van de mogelijkheden om tussen lidstaten tot gegevensuitwisseling te komen (met inachtneming van de algemene verordening gegevensbescherming) en het verbeteren van de afspraken over invordering van premies en ten onrechte betaalde prestaties. Deze inzet had tot doel fraude en fouten binnen de grensoverschrijdende sociale zekerheid gemakkelijker te kunnen bestrijden.
Ik ben tevreden met de wijzigingen op het terrein van invordering. Wat betreft de gegevensuitwisseling is nog onzeker hoe de uiteindelijke tekst eruit komt te zien. Met Nederland vonden veel lidstaten dat de tekst die in de laatste Raadswerkgroep voorlag administratief niet goed werkbaar was. Het Voorzitterschap zal naar verwachting een aangepaste tekst voorstellen voor Coreper.
Algemene inzet van Nederland richting Coreper en Raad
Mijn inzet in wat de laatste fase van de onderhandelingen lijkt te zijn, is erop gericht om nog zoveel mogelijk van de Nederlandse wensen te realiseren zowel op het deelterrein werkloosheid als wat betreft de opname van een revisie/evaluatieclausule over indexatie van gezinsbijslagen.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
De voorstellen van het Voorzitterschap met betrekking tot het hoofdstuk werkloosheid kunnen in principe rekenen op een gekwalificeerde meerderheid. Het betreft echter geen ruime meerderheid. De gekwalificeerde meerderheid is het zwakste bij de bepalingen over personen die in het ene land wonen en in het andere werken (invoering werklandbeginsel na drie maanden). Omdat er wel een gekwalificeerde meerderheid is, zijn de marges voor bijstellingen erg klein. Indien het Voorzitterschap nog overgaat tot materiële wijzigingen zal ik u daarover informeren tijdens het AO.
In het Europees Parlement zijn de onderhandelingen nog gaande. Rapporteur Guillaume Balas (S&D/FR) heeft voorgesteld de wachtperiode te beperken van drie maanden naar een maand. Ten aanzien van export blijft hij dichtbij het voorstel van de Commissie. Voor de invoering van het werklandbeginsel voor werknemers die in het ene land wonen en in het andere land werken, sluit hij zich aan bij het voorstel van de Commissie (12 maanden). Op het rapport van Balas zijn veel amendementen ingediend waarover nog gestemd moet worden.
Agendapunt: Richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden
Doel Raadsbehandeling/soort agendapunt/procesbeschrijving/verwijzing naar EU-extranetnummer
Algemene Oriëntatie, EU-extranetnummer N.T.B.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
De Raad zal streven naar een algemene oriëntatie inzake het richtlijnvoorstel transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden.
De Europese Commissie heeft op 21 december 2017 het richtlijnvoorstel betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden gepubliceerd. Het Bulgaarse voorzitterschap is in de raadswerkgroep voortvarend met dit dossier aan de slag gegaan. De geconsolideerde tekst van het onderhandelingsresultaat zal op 6 juni aanstaande aan het Coreper worden voorgelegd. Deze tekst komt kort daarna beschikbaar en is dan door uw Kamer in te zien via het «Delegates Portal» van de Raad.
Inhoud voorstel
Het richtlijnvoorstel vervangt de bestaande «richtlijn betreffende de verplichtingen van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn (91/533/EEG)». Het voorstel actualiseert de minimumvereisten op het gebied van informatie over de arbeidsvoorwaarden teneinde een passende mate van transparantie en voorspelbaarheid over de arbeidsrelatie te waarborgen. De informatieverplichting van de werkgever wordt uitgebreid met een aantal onderwerpen, zoals de duur en de voorwaarden van de proeftijd, het recht op opleiding, overwerk en de beloning daarvan. De termijn waarbinnen de informatie moet worden verstrekt wordt verkort. Voorts worden criteria vastgelegd voor de definitie van onder meer «de werknemer», gebaseerd op Europese jurisprudentie en een daaraan ontleende werkgeversdefinitie. Verder worden er een aantal nieuwe materiële rechten geïntroduceerd om de voorspelbaarheid en zekerheid over arbeidsvoorwaarden te verbeteren, vooral voor werknemers in een onzekere arbeidssituatie. Het gaat bij deze materiële rechten om een maximum-proeftijdduur van zes maanden, het inperken van de mogelijkheid voor werkgevers om hun werknemers te verbieden tegelijkertijd ook bij andere (concurrerende) bedrijven te werken en het recht op een grotere voorspelbaarheid van de arbeidstijd voor werknemers met onvoorspelbare en door de werkgever bepaalde werkuren. Zo kan de werknemer alleen verplicht worden te werken binnen vooraf bepaalde referentiedagen en -uren en met een redelijke oproeptermijn. Bij cao kan van deze materiële bepalingen worden afgeweken, mits het algemene beschermingsniveau niet verlaagd wordt.
Inzet Nederland
Nederland onderschrijft het algemene doel van het richtlijnvoorstel om zekerder en beter voorspelbare werkgelegenheid te bevorderen, met name met het oog op de belangen van werknemers in een onzekere arbeidssituatie, en tevens te zorgen voor aanpassingsmogelijkheden op de arbeidsmarkt alsook betere leef- en arbeidsomstandigheden voor de betrokken werknemers.
Nederland heeft echter ook een aantal kanttekeningen. Zo is van belang dat de voorgestelde richtlijn niet tot gevolg heeft dat Nederland belemmerd wordt de voorgenomen maatregelen uit het Regeerakkoord uit te voeren rondom het aanbrengen van een nieuwe balans op de arbeidsmarkt. Daartoe is het noodzakelijk dat de voorgestelde definities van werknemer en werkgever nauw aansluiten bij de Europeesrechtelijke definitie uit de jurisprudentie, waaraan de lidstaten zich nu ook al moeten houden. De werknemersdefinitie voldoet hieraan nog niet volledig. Ook dient het richtlijnvoorstel het Nederlandse bedrijfsleven niet onnodig te belasten. De termijn van informatieverstrekking moet daartoe voldoende lang zijn. De voorkeur van Nederland gaat uit naar één termijn van één maand.
Verder heeft Nederland kanttekeningen bij de horizontale bepalingen over rechtsbescherming. Zo wil Nederland dat de specifieke bepaling over ontslagbescherming en bewijslastverdeling wordt geschrapt dan wel dat er wordt verduidelijkt dat het Nederlandse systeem van preventieve ontslagtoetsing hieraan voldoet. Voor dit laatste lijkt bereidheid te bestaan.
De inzet van Nederland heeft op een aantal punten positieve effecten gehad.
Zo is het zeer vergaande rechtsvermoeden dat wanneer de informatieverplichting niet goed is nagekomen er wordt uitgegaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder proeftijd of van een volledige arbeidsduur, geschrapt. Tevens is verduidelijkt dat de gang naar de civiele rechter en een schadevergoeding mogelijk blijft. Verder is de verplichting om sjablonen en modellen te hanteren voor de aanlevering van de informatie omgezet in een «kan»-bepaling voor Lidstaten. De werkgever behoudt de mogelijkheid de informatie in meerdere documenten aan te leveren in plaats van in één document. Ook is de termijn van de informatieverplichting verruimd. Men heeft dit opgeknipt in essentiële informatie in de eerste week en de rest binnen een maand. Ook is verduidelijkt waaraan gedacht moet worden bij het recht op opleiding. Tot slot is ook de implementatietermijn verruimd van 2 naar 3 jaar.
Niet alle wensen van Nederland zijn ingewilligd. Zo is het niet gelukt de algemene uitzondering, zoals die in de huidige richtlijn is opgenomen, te behouden. De totaalbeoordeling lijkt evenwel positief uit te vallen, waardoor Nederland naar verwachting zal kunnen instemmen met de algemene oriëntatie. Nederland heeft daarom in Coreper van 30 mei ingestemd met agenderen van de algemene oriëntatie in de komende Raad. Nederland zal zich in aanloop naar de Raad nog inzetten voor een goed aansluitende werknemersdefinitie en een voldoende lange termijn voor de informatieverstrekking, zoals hierboven toegelicht.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
De discussie in de Raad richt zich voor een groot deel op de Europese definities van werkgever en werknemer. De Europese Commissie hecht sterk aan invoering van Europese definities van werknemer en werkgever die naadloos aansluiten bij relevante Hof-jurisprudentie. Alleen zo kan, aldus de Commissie, het «beschermingsgat voor werknemers» worden gedicht dat is ontstaan door van elkaar afwijkende nationale definities. Een groep lidstaten wil geen Europeesrechtelijke definities opnemen, maar alleen refereren aan nationale definities. Andere lidstaten willen dat juist wel. Nederland is geen tegenstander van opname van de definities, mits deze maar aansluiten bij de Europese jurisprudentie, waaraan de lidstaten zich nu ook al moeten houden.
Net als Nederland zijn er meer lidstaten die pleiten voor een langere informatietermijn. Een aantal landen wil één termijn van één maand, weer anderen willen een termijn van twee maanden. Sommige lidstaten ondersteunen de door het voorzitterschap voorgestelde twee termijnen of willen juist kortere.
Verder is een groot aantal lidstaten voorstander van het schrappen van de specifieke bepaling over ontslagbescherming en bewijslastverdeling.
Naar verwachting zal het Europees Parlement op 18 oktober aanstaande haar rapport over het richtlijnvoorstel uitbrengen. Het conceptrapport van de rapporteur is nog niet gepubliceerd.
Agendapunt: Richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers
Doel Raadsbehandeling/soort agendapunt/procesbeschrijving/verwijzing naar EU-extranetnummer
Algemene oriëntatie/besluitvorming via gekwalificeerde meerderheid/COM (0217) 252 en 253
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Het Bulgaarse EU-voorzitterschap heeft de ambitie om op deze Raad te komen tot een algemene oriëntatie inzake het voorstel tot wijziging van de Richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU. Er volgt in aanloop naar de Raad mogelijk nog een aangepast voorstel. Tijdens het AO Raad WSBVC op 13 juni a.s. zal ik u informeren over de laatste stand van zaken.
Inhoud voorstel
De Richtlijn heeft als doel een beter evenwicht tussen werk en privéleven mogelijk te maken voor vrouwen en mannen met zorgtaken en te zorgen dat vrouwen en mannen in gelijke mate gebruik maken van verlof om gezinsredenen en flexibele werkregelingen. Het geheel aan maatregelen zou aldus de Europese Commissie bijdragen aan het verhogen van de arbeidsparticipatie van vrouwen en de reductie van verschillen tussen vrouwen en mannen in beloning en pensioenen.
Ten opzichte van het initiële voorstel zijn verschillende onderdelen van het voorstel gewijzigd om tegemoet te komen aan de wensen van de lidstaten. Het huidige voorstel bevat de volgende wetgevende maatregelen:
– 10 dagen betaald verlof voor vaders of gelijkgestelde partner bij de geboorte, met een adequaat niveau van betaling op tenminste het wettelijke betalingsniveau bij ziekte (in Nederland 70% van het loon);
– 4 maanden ouderschapsverlof waarvan 2 maanden niet-overdraagbaar op de andere ouder. De twee niet-overdraagbare maanden dienen betaald te worden op adequaat niveau vast te stellen door de lidstaten en/of sociale partners. Het initiële voorstel ging uit van betaling gedurende 4 maanden op het wettelijke betalingsniveau bij ziekte;
– Lidstaten mogen zelf bepalen of de betaling tijdens deze verlofvormen door werkgevers, de overheid of een combinatie geschiedt;
– 5 dagen zorgverlof voor een ziek familielid per jaar, zonder betalingsvereiste. In het initiële voorstel was betaling vastgesteld op het wettelijke betalingsniveau bij ziekte en zou het verlof ook gelden in het geval van hulpbehoevendheid;
– calamiteitenverlof bij dringende gezinsomstandigheden in geval van ziekte of ongeval in de familie;
– de mogelijkheid voor de werknemer om te verzoeken om permanent of tijdelijk de contractuele arbeidsduur, het werkrooster of de werkplaats aan te passen.
De Richtlijn bevat een aantal niet-wetgevende maatregelen die o.a. zijn gericht op het stimuleren van verlof en flexibele werkregelingen en een gelijke benutting van deze instrumenten door mannen en vrouwen.
Inzet Nederland
Nederland kan niet instemmen met een algemene oriëntatie. De bezwaren van Nederland bij het voorstel zijn met name gericht op de verplichte betaling van twee maanden ouderschapsverlof. Deze verplichting is in Nederland niet wettelijk vastgelegd en Nederland acht het onwenselijk een dergelijke verplichting in te voeren. De inzet van Nederland om de verplichte betaling bij ouderschapsverlof te schrappen, kan op weinig steun van andere lidstaten rekenen. Tijdens de onderhandelingen heeft Nederland de samenwerking met gelijkgestemde lidstaten opgezocht. Dit heeft ertoe geleid dat het aantal betaalde maanden is teruggebracht van vier naar twee maanden. Het niveau van betaling van het wettelijke betalingsniveau bij ziekte was aanvankelijk 80% van het wettelijke betalingsniveau bij ziekte. Het huidige voorstel spreekt van «een adequaat niveau dat door de lidstaten en/of sociale partners moet worden vastgesteld». Belangrijke kritiek van Nederland en enkele andere lidstaten op het huidige voorstel is dat een «adequaat niveau» juridisch onduidelijk is. Met het ontstaan van eventuele jurisprudentie vanuit het Europees Hof is niet gegarandeerd dat in de toekomst de lidstaten het begrip adequaat vrij kunnen invullen. Inzet zal dus zijn om te verduidelijken dat het gaat om adequaat «naar het oordeel van de lidstaat».
De financiële consequenties van de twee maanden doorbetaald ouderschapsverlof zullen afhankelijk zijn van de uiteindelijk in de richtlijn opgenomen formulering en de door Nederland gekozen invulling daarvan. Gezien het verloop van de onderhandelingen valt te verwachten dat het betalingsvereiste lager ligt dan het eerder voorgestelde wettelijke betalingsniveau bij ziekte (kostenraming voor twee maanden ouderschapsverlof: 700 miljoen euro p/j) of 80% van het wettelijke betalingsniveau bij ziekte (500 miljoen euro p/j). De financiële consequenties zullen pas in kaart kunnen worden gebracht nadat de richtlijn is vastgesteld in de trilogen en als duidelijk is hoe Nederland invulling zal geven aan wat een adequaat niveau is. Het is aan de lidstaten te bepalen of de financiering van het ouderschapsverlof betaald wordt door de overheid of door werkgevers. Er geldt een implementatietermijn van 3 jaar na vaststelling en publicatie van de richtlijn.
Verder heeft Nederland tijdens de onderhandelingen meermaals bezwaren gemaakt tegen het schrappen van de verduidelijking dat partners die volgens nationale wetgeving gelijkgesteld zijn aan vaders ook recht hebben op vaderschapsverlof2. Dit is nog wel in de overwegingen terug te vinden, maar uit het desbetreffende artikel geschrapt. Het schrappen daarvan vond plaats op verzoek van een flink aantal lidstaten die deze gelijkstelling in hun nationale wetgeving niet willen. Overigens kunnen lidstaten die vaderschapsverlof willen toekennen aan partners die volgens nationale wetgeving gelijk gesteld zijn aan vaders dit uiteraard wel regelen in hun nationale wetgeving en daarmee verder gaan dan waartoe de richtlijn verplicht.
Met het voorstel uit het regeerakkoord voor geboorteverlof zou Nederland voldoen aan vaderschapsverlof zoals voorgesteld in de richtlijn. Het voorgestelde zorgverlof sluit aan bij het reeds bestaande kortdurend zorgverlof, net als de voorstellen rondom flexibel werken aansluiten op de Nederlandse wetgeving.
Tijdens het algemeen overleg AO op 14 juni 2017 is ook aandacht gevraagd voor de relatie tussen het richtlijnvoorstel het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie. Het richtlijnvoorstel betreft evenwel niet de positie van zwangere vrouwen. Het verbod op zwangerschapsdiscriminatie is opgenomen in richtlijn 2006/54/EG3.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Hoewel verschillende lidstaten een parlementair, financieel of studievoorbehoud hebben afgekondigd, wordt verwacht dat tijdens de Raad van 21 juni een algemene oriëntatie over het richtlijnvoorstel wordt bereikt. Welke lidstaten naast Nederland niet kunnen instemmen met het nu voorliggende compromisvoorstel is nog niet duidelijk.
Wat betreft het Europees Parlement (EP): het definitieve rapport van het EP wordt medio juli a.s. vastgesteld. Naar verwachting zal het EP waarde hechten aan gegarandeerde betaling tijdens de verlofvormen. Daarnaast zal vermoedelijk ook het sterker benadrukken van de gelijkstelling van diverse relatievormen wat betreft de verlofrechten (in die lidstaten waar dit nationaal al het geval is) aandacht krijgen. De trilogen zullen naar verwachting in september a.s. onder Oostenrijks voorzitterschap starten.
Agendapunt: Verordening Europese Arbeidsautoriteit
Doel Raadsbehandeling/soort agendapunt/procesbeschrijving/verwijzing naar EU-extranetnummer
Voortgangsrapportage, eerste lezing/NTB.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
De Raad zal kennisnemen van een voortgangsrapportage ten aanzien van de onderhandelingen over Verordening Europese Arbeidsautoriteit (ELA). Het voorstel tot oprichting van een ELA wordt momenteel besproken in de Raadswerkgroepen. De bespreking bevinden zich nog in een oriënterende fase, gericht op het verkrijgen van meer inzicht in het mogelijk praktisch functioneren van de ELA. Daarnaast is het voorstel onderwerp van gesprek in een ambtelijke ELA adviesgroep. De groep beperkt haar invloed tot het geven van adviezen aan de Commissie en is niet direct betrokken bij de onderhandelingen. Het doel van de adviesgroep is om de praktische uitwerking van de ELA te bevorderen en het daarmee een vliegende start te geven.
Inhoud voorstel
De ELA beoogt een samenwerkingsverband te zijn van de lidstaten, waarin de handhavende activiteiten worden gecoördineerd van de nationale (arbeids)inspecties. De ELA krijgt een centrale positie op het brede terrein van de Europese arbeidsmarkt en sociale politiek, specifiek gericht op grensoverschrijdende aspecten zoals vrij verkeer en detachering van werknemers en mobiele dienstverlening.
De ELA heeft de volgende kenmerken en taken:
• Het ondersteunen van de lidstaten en de Commissie in zaken gerelateerd aan eerlijke grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid;
• Het bevorderen van toegang voor individuele burgers en werkgever tot informatie over hun rechten en plichten bij grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit;
• Het ondersteunen van de samenwerking tussen lidstaten bij de grensoverschrijdende handhaving van de Europese regels, en het faciliteren van gezamenlijke inspecties;
• Het verrichten van risicoanalyses en capacity building van inspecties op grensoverschrijdend gebied, het verbeteren van informatiesystemen en gegevensuitwisseling tussen nationale autoriteiten;
• Het bemiddelen bij twistpunten tussen nationale autoriteiten op vrijwillige basis.
Inzet Nederland
Nederland staat positief ten aanzien van dit initiatief, aangezien het aansluit bij de inzet van het kabinet in het Regeerakkoord, waarin het belang van goede internationale afspraken over handhaving wordt benadrukt.
Ook over de handhavende rol van de ELA oordeelt Nederland ten principale positief. Van een zelfstandige Europese structuur die samenwerking bij de handhaving van grensoverschrijdende regelingen coördineert gaat een krachtige signaal uit dat fraudebestrijding serieus wordt aangepakt. Door de positionering van de ELA, met grensoverschrijdende arbeid als uitdrukkelijk taakveld, zal deze méér kunnen bereiken dan waar die nationale instanties apart toe in staat zijn.
De ELA onderneemt alleen acties op basis van verzoeken van één of meer lidstaten en de lidstaten zijn niet verplicht daaraan mee te doen. De inzet van nationale handhavende instellingen blijft uiteindelijk een primaire bevoegdheid van de lidstaten. Gezien bovenstaand weergegeven structuur en positionering van de Autoriteit is Nederland positief over de meerwaarde van het ELA.
Voor Nederland geldt wel dat de huidige competentieverdeling tussen Europa en haar lidstaten niet mag veranderen (Nederland bepaalt zelf hoe zij handhaaft), dat het ELA steunt op de expertise en bestaande kennis van de lidstaten en dat het nieuwe agentschap geen bureaucratisch moloch mag worden.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Uit de eerste besprekingen in de Raadswerkgroep is duidelijk geworden dat alle lidstaten onderliggende problematiek van het voorstel erkennen en men in principe positief staat ten opzichte van het voorstel. Er is een relatief kleine sceptische groep. Wel hebben veel lidstaten vragen over de manier waarop delen van EURES (arbeidsbemiddeling), AC (sociale zekerheid) en Platform Zwartwerk in de Autoriteit geïntegreerd moeten worden. Ook de mogelijkheden om gezamenlijke of gecoördineerde inspecties uit te voeren zijn niet onomstreden. Er is een kleine groep uitdrukkelijke voorstanders (Benelux, Frankrijk, Italië). Veel lidstaten zien echter risico’s met betrekking tot de nationale soevereiniteit en het feit dat lidstaten moeten motiveren waarom zij aan bepaalde inspecties niet mee willen doen. In deze vroege fase van behandeling is nog niet in te schatten hoe zwaar de hier opgeworpen vragen wegen. Dat zal moeten blijken bij de verdere behandeling onder het Oostenrijkse voorzitterschap.
Het Europees Parlement behandelt het voorstel in de Employment-commission (EMPL). De Nederland er Jeroen Lenaers (EVP) is rapporteur. Op 11 juni is dit rapport af, waarna het op 28 juni door het comité besproken wordt. Daarna volgen amendementen van het EP, die aan het eind van de zomer besproken worden. Begin oktober wordt al verwacht dat het EP haar deel van de eerste lezing kan afronden.
Agendapunt: Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid
Doel Raadsbehandeling/soort agendapunt/procesbeschrijving/verwijzing naar EU-extranetnummer
Voortgangsrapportage, EU-extranetnummer document COM (2008) 426
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
De Raad zal kennis nemen van de voortgangsrapportage van het Bulgaars voorzitterschap over het voorstel.
Het Bulgaars voorzitterschap heeft twee korte besprekingen aan deze richtlijn gewijd. Dat is in lijn met hetgeen voorgaande voorzitterschappen, waaronder het Nederlandse voorzitterschap, in de afgelopen jaren hebben gedaan. Tijdens de bijeenkomsten onder Bulgaars voorzitterschap werden enige redactionele voorstellen besproken en werden de standpunten van de lidstaten geïnventariseerd.
Om de richtlijn tot stand te brengen is unanimiteit vereist. Omdat enkele lidstaten (principieel) tegen het richtlijnvoorstel zijn om redenen van subsidiariteit, ligt het voorstel geblokkeerd. Tijdens het Bulgaars voorzitterschap is er geen verandering gekomen in de opstelling van de cruciale lidstaten.
Inhoud voorstel
Op 2 juli 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid. Deze conceptrichtlijn is van toepassing buiten de arbeid. Het voorstel schept een kader voor het verbod van discriminatie op de hierboven genoemde gronden. Het vormt een aanvulling op het sinds 2000 bestaande communautaire rechtskader dat discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding. Voor de gronden ras en geslacht bestaat het communautair rechtskader voor zowel binnen als buiten arbeid reeds sinds 2000, respectievelijk 2004. De onderhavige ontwerprichtlijn wordt dan ook beschouwd als het sluitstuk van de EU-nondiscriminatiewetgeving.
Het voorstel bestrijkt het verbod van discriminatie in zowel de overheidssector als in de particuliere sector ten aanzien van sociale bescherming (met inbegrip van sociale zekerheid en gezondheidszorg), sociale voordelen, onderwijs en toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die voor het publiek beschikbaar zijn, met inbegrip van huisvesting. Volgens het richtlijnvoorstel kunnen lidstaten voor de verstrekking van financiële diensten proportionele verschillen in behandeling op basis van leeftijd en handicap toestaan. Voor privépersonen geldt de richtlijn uitsluitend voor zover zij een professionele of commerciële activiteit uitoefenen.
Inzet Nederland
Nederland zal de voortgangsrapportage aanhoren. Nederland heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de totstandkoming van een richtlijnvoorstel op dit gebied. Nederland hecht grote waarde aan de bescherming van fundamentele rechten, waaronder het recht op gelijke behandeling. Wel is Nederland bezorgd over de wijze waarop de doelstellingen volgens het voorstel gerealiseerd zouden moeten worden. Het oorspronkelijke Commissievoorstel voor de richtlijn bevat veel onduidelijkheden, met name met betrekking tot de reikwijdte, de terminologie en de financiële en administratieve lasten.
Nederland wil de richtlijn zoveel mogelijk te laten aansluiten op de nationale beleidskeuzen en, daar waar dat niet mogelijk is, het creëren van voldoende ruimte voor lidstaten om eigen afwegingen te maken bij de naleving van de verplichtingen uit de richtlijn en de nakoming van die verplichtingen waar nodig in de tijd te spreiden. Voorts pleit Nederland voor expliciete en duidelijke afbakening van de werkingssfeer van de richtlijn met inachtneming van de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de EU, alsmede voor een verduidelijking van de gehanteerde terminologie en de financiële en administratieve impact. Ook is een juiste verhouding tussen de verplichtingen uit het richtlijnvoorstel en het VN-Verdrag Handicap (UNCRPD) voor Nederland van belang.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Verschillende lidstaten hebben bezwaren tegen het voorstel vanwege de subsidiariteit. Omdat voor het voorstel unanimiteit van de Raad is vereist kan het voorstel niet worden aangenomen.
De meerderheid van het Europees Parlement is voorstander van de richtlijn en heeft de Raad in 2015 opgeroepen voortgang te boeken op dit dossier.
Agendapunt: Europees Semester 2018
Doel Raadsbehandeling/soort agendapunt/procesbeschrijving/verwijzing naar EU-extranetnummer
Debat/aanname van conclusies/NTB./NTB.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
De Raad zal van gedachten wisselen over de concept Raadsaanbevelingen over de Nationale Hervormingsprogramma’s 2018 aan elke lidstaat en hier politieke overeenstemming over bereiken. Daarnaast wordt gesproken over een analyse van de 2018 Landenspecifieke aanbevelingen (lsa’s) en de implementatie van de 2017 lsa’s (opinies Werkgelegenheidscomité en Sociaal Beschermingscomité). Deze moeten nog worden opgesteld.
De ECOFIN zal eveneens van gedachten wisselen over de landenspecifieke aanbevelingen. De
Europese Raad van 28 en 29 juni zal de aanbevelingen bekrachtigen, waarna de aanbevelingen formeel worden aangenomen door de Ecofin-Raad van 11 juli.
De werkgelegenheidsrichtsnoeren zijn reeds besproken in de EU ambtelijke werkgroepen EMCO en SPC, en in de Raadswerkgroep voor sociale vraagstukken.
Inhoud voorstel
Op woensdag 23 mei 2018 publiceerde de Europese Commissie haar voorstellen voor landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester. De voorgestelde landenspecifieke aanbevelingen voor Nederland luiden als volgt:
Beveelt aan dat Nederland in 2018 en 2019 de volgende actie onderneemt:
1. Met inachtneming van de middellangetermijndoelstelling, het budgettaire en het structuurbeleid gebruiken voor een verhoging van de publieke en private investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Maatregelen nemen om prikkels voor het aangaan van schulden door huishoudens en de resterende verstoringen op de woningmarkt terug te dringen, met name door de ontwikkeling van de particuliere huursector te bevorderen.
2. De prikkels om gebruik te maken van tijdelijke contracten en zelfstandigen zonder personeel verminderen, terwijl adequate sociale bescherming voor de zelfstandigen wordt bevorderd, en schijnzelfstandigheid aanpakken. Voorwaarden scheppen voor hogere loongroei, terwijl rekening wordt gehouden met de rol van sociale partners. Ervoor zorgen dat de tweede pijler van het pensioenstelsel transparanter, intergenerationeel eerlijker en schokbestendiger wordt.
EMCO en SPC stellen elk jaar opinies op over het gehele pakket van landenspecifieke aanbevelingen.
De werkgelegenheidsrichtsnoeren zijn door de Commissie voorgesteld en moeten worden goedgekeurd door de Raad. Ze bevatten gemeenschappelijke prioriteiten en streefdoelen voor het nationale werkgelegenheidsbeleid. Op 22 november 2017 heeft de Commissie een voorstel goedgekeurd om de richtsnoeren te wijzigen om de tekst in overeenstemming te brengen met de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten. De werkgelegenheidsrichtsnoeren omkaderen met name de reikwijdte en richting van de beleidscoördinatie van de lidstaten en vormen de basis voor landenspecifieke aanbevelingen. De werkgelegenheidsrichtsnoeren houden ook intrinsiek verband met de richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de EU. Samen vormen zij de geïntegreerde richtsnoeren die sinds 2010 de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei ondersteunen. De geïntegreerde richtsnoeren weerspiegelen de nieuwe benadering van economische beleidsvorming die is gebaseerd op investeringen, structurele hervormingen en budgettaire verantwoordelijkheid.
Inzet Nederland
De kabinetsreactie op de lsa’s is op 1 juni in de ministerraad vastgesteld. Nederland kan instemmen met de voorgestelde landenspecifieke aanbevelingen. Nederland herkent de door de Commissie geschetste uitdagingen in deze aanbevelingen. De aangekondigde maatregelen in het regeerakkoord, bijv. op het gebied van vast/flex en schijnzelfstandigheid sluiten hier goed bij aan. Nederland ziet de aanbevelingen dan ook als ondersteuning van het Kabinetsbeleid.
De opinies van EMCO en SPC moeten nog worden opgesteld.
Nederland kan instemmen met de werkgelegenheidsrichtsnoeren. Deze omvatten algemene beginselen waar Nederland zich goed in kan vinden. Deze zijn: het stimuleren van de vraag naar arbeid; het verbeteren van het arbeidsaanbod en de toegang tot werk, vaardigheden en competenties; en het versterken van de effectiviteit van sociale dialoog.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Aangezien het een bespreking betreft van lsa’s voor individuele lidstaten valt een inschatting van het krachtenveld momenteel nog niet te geven. De lidstaten besluiten per gekwalificeerde meerderheid (Raad WSBVC gaat over sociale- en werkgelegenheidsonderdelen, ECOFIN stelt formeel alle aanbevelingen vast, na politieke overeenstemming in de ER.) Er is geen rol voor het EP.
Wat betreft de werkgelegenheidsrichtsnoeren is de verwachting dat alle lidstaten hiermee kunnen instemmen.
Agendapunt: Raadsconclusies Toekomst van Werk
Doel Raadsbehandeling/soort agendapunt/procesbeschrijving/verwijzing naar EU-extranetnummer
Aanname van conclusies/NTB./NTB.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Tijdens de EPSCO zullen Raadsconclusies worden aangenomen over de toekomst van werk. Deze Raadsconclusies worden op dit moment nog besproken en afgestemd in op ambtelijk niveau.
Inhoud voorstel
In de Raadsconclusies wordt gesteld dat technologische ontwikkelingen, globalisering en demografische veranderingen de wereld van werk veranderen. Dit biedt zowel kansen als uitdagingen. Gesteld wordt dat een levenscyclusbenadering voor burgers nodig is voor beleid om het beste om te kunnen gaan met deze veranderingen. Dit houdt in dat voor elke fase van iemands leven er specifieke stappen in ontwikkeling en onderwijs te maken zijn. Educatie en ontwikkelingsbeleid voor jonge kinderen zijn belangrijke middelen voor het ontwikkelen van praktische kennis en vaardigheden die nodig zijn in een omgeving die snel verandert. Huidige regels over arbeidsrelaties en bestaande sociale zekerheid zullen, waar nodig, verder verbeterd moeten worden om ook nieuwe vormen van werk te dekken. Lidstaten worden onder andere opgeroepen om gender segregatie op de arbeidsmarkt te verminderen en de participatie van vrouwen in de ICT sector te bevorderen; om goede praktijken gerelateerd aan de toekomst van werk met elkaar te delen; en om middelen te ontwikkelen voor het in kaart brengen van de belangrijkste ontwikkelingen in de lidstaten met betrekking tot de toekomst van werk.
Inzet Nederland
Nederland verwelkomt de Raadsconclusies welke grotendeels aansluiten op het Nederlandse beleid en de visie ten aanzien van terreinen als Leven Lang Ontwikkelen, langdurige werklozen en ouderenwerkloosheid. De Raadsconclusies zijn een aanvulling op de gedachtevorming op deze terreinen in Nederland en in de EU. Nederland zal naar verwachting instemmen met de Raadsconclusies over de toekomst van werk.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Naar verwachting zullen andere lidstaten uiteindelijk ook kunnen instemmen met de Raadsconclusies. Het EP heeft geen rol in Raadsconclusies.
Agendapunt: Raadsconclusies «Free Movement of Workers – the fundamental freedom ensured but better targeting of EU funds would aid worker mobility» (CoA SR No 6/2018)
Doel Raadsbehandeling/soort agendapunt/procesbeschrijving/verwijzing naar EU-extranetnummer
Aanname van conclusies/NTB./NTB.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Tijdens de EPSCO zullen naar verwachting Raadsconclusies worden aangenomen over een rapport van de Europese Rekenkamer (ERK) de wijze waarop de Europese Commissie het vrije verkeer van werknemers waarborgt, alsmede de doeltreffendheid van de EU-maatregelen ter bevordering van de arbeidsmobiliteit.
Inhoud voorstel
De ERK heeft tussen oktober 2016 en juli 2017 de wijze beoordeeld waarop de Europese Commissie het vrije verkeer van werknemers waarborgt, alsmede de doeltreffendheid van de EU-maatregelen ter bevordering van de arbeidsmobiliteit. Ook is er gekeken op welke wijze en hoe effectief de Commissie discriminatie op grond van de nationaliteit van werknemers wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden heeft bestreden. De ERK heeft controles uitgevoerd bij de Commissie en in de vijf lidstaten met de grootste instroom van buitenlandse werknemers en de grootste uitstroom van buitenlandse werknemers naar andere landen (Duitsland, Luxemburg, Polen, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk). De ERK heeft een rapport opgesteld met bevindingen en aanbevelingen.
De ERK beveelt aan dat de Commissie:
1) meet in welke mate de beschikbare informatie over het vrije verkeer van werknemers en discriminatie bekend is;
2) beter gebruikmaakt van de beschikbare informatie om vormen van discriminatie te identificeren;
3) samenwerkt met de lidstaten ter verbetering van de verzameling van gegevens over arbeidsmobiliteit en over onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt;
4) de opzet en monitoring van EU-financiering voor arbeidsmobiliteit verbetert.
De lidstaten moeten:
5) hun monitoring van de doeltreffendheid van Eures verbeteren;
6) iets te doen aan de beperkingen van het Eures-portaal voor arbeidsmobiliteit om het een echt Europees arbeidsbemiddelingsinstrument te maken.
Met de voorliggende Raadsconclusies bevestigt de Raad het belang van het vrij verkeer van werknemers als hoeksteen van de interne markt. Ook omarmt de Raad de bevindingen en aanbevelingen van de ERK:
• De Europese Commissie en de lidstaten:
• zullen de aanbevelingen betrekken bij het beleid en instrumenten gericht op de bevordering van het vrij verkeer van werknemers;
• Delen de observatie dat verbeteringen kunnen worden aangebracht om de mobiliteit van werknemers te vergemakkelijken;
• het belang beklemtonen om de EU-burgers meer bewust te maken van instrumenten die gericht zijn op het verstrekken van informatie over het vrije verkeer van werknemers en het creëren van een echte Europese arbeidsmarkt, met name gezien de lopende uitvoering van de EURES-hervorming;
• het belang benadrukken van beschikbaarheid van gegevens en indicatoren die een beter toezicht op en een beter begrip van de mobiliteitsstromen mogelijk maken en aldus kunnen bijdragen aan de verbetering van het EU-beleid en EU-instrumenten;
• verwijzen naar lopende initiatieven, zoals bijvoorbeeld de ELA, die ervoor zorgen dat de EU-regels inzake arbeidsmobiliteit op een eerlijke, eenvoudige en doeltreffende manier worden gehandhaafd;
• Roepen tot slot op om tijdens de komende onderhandelingen over de het Meerjarig Financieel Kader rekening te houden met de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer. Daarbij is het belangrijk te zorgen voor synergie tussen de financieringsinstrumenten gericht op arbeidsmobiliteit.
Inzet Nederland
Nederland kan instemmen met de Raadsconclusies.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
De bevindingen en aanbevelingen van de ERK en de ontwerpraadsconclusies zijn door een meerderheid van de lidstaten positief ontvangen. In de ontwerpraadsconclusies zijn op ambtelijk niveau slechts een aantal kleine aanpassingen gedaan. Het EP heeft geen rol in Raadsconclusies.
Agendapunt: Raadsconclusies early childhood development
Doel Raadsbehandeling/soort agendapunt/procesbeschrijving/verwijzing naar EU-extranetnummer
Aanname van conclusies/NTB./NTB.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Tijdens de EPSCO zullen naar verwachting Raadsconclusies worden aangenomen over de ontwikkeling van de vroege kinderjaren. Deze zijn voorbereid in de ambtelijke werkgroep SPC en daarna nog besproken in de Raadswerkgroep voor sociale vraagstukken.
Inhoud voorstel
In de Raadsconclusies staat dat de eerste jaren van de ontwikkeling van een kind van cruciaal belang zijn bij het vormgeven van de gezondheid, het leren, het gedrag en de sociale integratie van kinderen, en dat dit hun hele levensloop beïnvloedt. In dit verband behoren ontwikkelingsbeleid en -diensten voor jonge kinderen tot de belangrijkste instrumenten voor het voorkomen en aanpakken van armoede en sociale uitsluiting, het doorbreken van de cyclus van achterstand tussen generaties en het bevorderen van sociale mobiliteit. Interventies voor de ontwikkeling van jonge kinderen moeten kindgericht zijn en alle aspecten van de ontwikkeling en het welzijn van een kind meenemen. Geïntegreerd en multi-sectoraal beleid is nodig om de groei en gezondheid van kinderen te ondersteunen en vroegtijdige detectie van problemen en vroege interventies te garanderen. In de Raadsconclusies worden lidstaten opgeroepen om te zorgen voor gelijke toegang tot universele voorschoolse educatie en zorgdiensten van goede kwaliteit voor alle kinderen. Lidstaten dienden de beschikbaarheid hiervan, de toegankelijkheid en betaalbaarheid, en de inclusiviteit (kinderen opnemen met verschillende achtergronden) te verbeteren. Dit zou armoede moeten verminderen en sociale inclusie moeten bevorderen.
Inzet Nederland
De Raadsconclusies liggen momenteel nog ter bespreking voor op ambtelijk niveau. Naar verwachting zal Nederland kunnen instemmen met de Raadsconclusies. Nederland waardeert de ondersteunende rol van de Europese Unie aan de lidstaten op dit terrein. De Raadsconclusies sluiten in grote lijnen aan op het Nederlandse jeugd-, voorschoolse en kinderopvangbeleid.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Naar verwachting zullen alle lidstaten kunnen instemmen met de Raadsconclusies. Het EP heeft geen rol in Raadsconclusies.
Agendapunt: SPC en Commissie Conclusies: 2018 Pension Adequacy Report
Doel Raadsbehandeling/soort agendapunt/procesbeschrijving/verwijzing naar EU-extranetnummer
Aanname van conclusies/NTB./NTB.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Tijdens de EPSCO zullen de conclusies worden bekrachtigd. Deze zijn voorbereid in de Europese ambtelijke werkgroep SPC.
Inhoud voorstel
Het 2018 Pension Adequacy Report is opgesteld door de ambtelijke werkgroep SPC en de Europese Commissie. Het rapport analyseert de toereikendheid van de huidige en toekomstige pensioenen. Gekeken wordt hoe de pensioenen bijdragen aan het behoud van het inkomen van mannen en vrouwen voor de duur van hun pensionering en het voorkomen van armoede op oudere leeftijd. In de voorliggende conclusies worden de hoofdpunten uit het rapport genoemd. Zo worden pensioenen genoemd als voornaamste bron voor het voorkomen van inkomensarmoede onder ouderen. Gesteld wordt dat naarmate de levensverwachting verbetert, langere werklevens essentieel zijn om mensen in staat te stellen adequate pensioenen te verwerven. Mensen in niet-standaard vormen van werk en zelfstandigen hebben vaker te maken met minder gunstige omstandigheden voor toegang tot en opbouw van pensioenrechten dan mensen met een voltijdbaan en een contract voor onbepaalde tijd. De pensioenkloof tussen mannen en vrouwen wordt geleidelijk aan kleiner, maar zal waarschijnlijk aanhouden.
Inzet Nederland
NL kan instemmen met de voorliggende conclusies. Nederland vindt het Pension Adequacy Report een analytisch sterk document welke nuttige inzichten biedt. De conclusies sluiten goed aan bij de bevindingen uit het rapport.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Naar verwachting zullen alle lidstaten kunnen instemmen met de bekrachtiging van deze conclusies. Het EP heeft geen rol in deze conclusies.
Tijdens het Algemeen Overleg van 7 maart 2018 ten behoeve van de formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 15 maart 2018 heb ik met uw Kamer van gedachten gewisseld over de Coördinatieverordening sociale zekerheid4 en de Toepassingsverordening5 (hierna samen aangeduid als Coördinatieverordeningen). Tijdens dit AO heb ik uw Kamer toegezegd voor de formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van juni na te gaan of er kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn over fraude met A1-verklaringen door gebruikmaking van doorleenconstructies en uw Kamer hierover per geannoteerde agenda voor de volgende Sociale Raad te informeren. Daarnaast zou ik uw Kamer via een volgende geannoteerde agenda informeren in hoeverre de SVB, de Belastingdienst en de Inspectie SZW het recente Altun-arrest kunnen inzetten ten behoeve van de handhaving inzake A1-verklaringen. Met het onderstaande kom ik tegemoet aan deze toezeggingen.
Inzet Altun-arrest
Met betrekking tot de inzet van het Altun-arrest heeft er een nadere bestudering van het arrest en een eerste uitwisseling tussen mijn medewerkers en juristen van de SVB en de Belastingdienst plaatsgevonden. De hoofdvraag die beantwoord dient te worden is: Op welke manier kunnen wij in Nederland het Altun-arrest effectief inzetten voor een betere handhaving inzake de A1-verklaringen? Bij de bestudering van het arrest en de eerste uitwisseling met de genoemde instanties kwamen een aantal subvragen naar boven, samengevat als: Hoe vertaalt de handhavingsprocedure in de zaak Altun zich naar het Nederlandse handhavings- en gerechtelijk landschap? Wanneer is er sprake van de op basis van het arrest noodzakelijke «in het kader van een gerechtelijk onderzoek verkregen gegevens» waaruit blijkt dat er fraude is gepleegd? En, voor welke rechter(s) zouden wij een vergelijkbare zaak in Nederland kunnen brengen? Mijn medewerkers onderzoeken dit nu, in overleg met de SVB, de Belastingdienst en de Inspectie SZW.
Kwantitatieve gegevens over fraude met A1-verklaringen
Allereerst zij opgemerkt dat het altijd lastig is om een schatting te geven van de omvang van fraude. Het aantal zaken dat in onderzoek is of bekend is, zegt immers niets over de totale omvang van fraude. De kwantitatieve gegevens die wel beschikbaar, laten het volgende beeld zien:
Eerder deelde ik uw Kamer mee dat de Sociale Verzekeringsbank in 2016 in totaal 98.687 A1-verklaringen heeft afgegeven op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004. In hetzelfde jaar werden er in totaal 130.472 A1-verklaringen ontvangen voor mensen uit de EU/EER/Zwitserland om tijdelijk in Nederland te werken. Op dit moment heeft de SVB een aantal schijnconstructiezaken in onderzoek waarbij door zusterorganen in het buitenland in totaal 3.600 A1 verklaringen mogelijk ten onrechte zijn afgegeven. Daarnaast heeft de SVB schijnconstructiezaken in onderzoek waarbij de SVB in totaal 200 A1-verklaringen mogelijk ten onrechte heeft afgegeven of nog af gaat geven. Cijfers die specifiek gerelateerd zijn aan doorleenconstructies zijn niet voorhanden.
Tot slot zij opgemerkt dat de fraudeaanpak door de SVB is aangepast. De handhaving op de A1 verklaringen vormde tot voor kort onderdeel van het reguliere werk met betrekking tot het aanvragen, afgeven en ontvangen van A1 verklaringen vormde. Sinds vorig jaar zijn bij de SVB de handhavingswerkzaamheden met betrekking tot A1 verklaringen gescheiden van het reguliere werk door middel van een pilot. De pilot bevindt zich nu in de afrondende fase en de SVB is voornemens om deze werkzaamheden structureel in te richten. We zien, sinds de intensivering door middel van de pilot, dat het aantal onderzoekszaken geleidelijk stijgt doordat ketenpartners de weg naar de SVB beginnen te vinden. Ook de interne fraude-alertheid bij de SVB neemt toe. Ook is de SVB van plan het verkrijgen van (specifieke) kwantitatieve/statistische gegevens in de toekomst te verbeteren.
Kamerstuk 34 439, nr. 3, van 14 april 2016, Kamerstuk 34 655, nr. 2, van 13 februari 2017, Kamerstuk 2017D14459 van 24 mei 2017 en Kamerstuk 34 924 nr. 5 van 17 mei 2018.
Richtlijn 2006/54/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-31-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.