21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

21 501-27 Sportraad

Nr. 207 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld16 april 2010

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 7 april 2010 inzake de geannoteerde agenda informele Gezondheidsraad (21 501-31, nr. 205) en de brief van 7 april 2010 inzake de geannoteerde agenda informele EU bijeenkomst van sportministers (Kamerstuk 21 501-27, nr. 9)

De op 14 april 2010 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister bij brief van 15 april 2010 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Smeets

Adjunct-griffier van de commissie,

Sjerp

VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda’s van de informele Gezondheidsraad en de informele bijeenkomst van sportministers.

De komende informele gezondheidsraad heeft als belangrijkste agendapunt de sociaal-economische gezondheidsverschillen. De verantwoordelijkheid voor het gezondheidsbeleid op dit gebied ligt bij de lidstaten zelf. De leden van de CDA-fractie zijn blij met de aandacht voor dit onderwerp op Europees niveau, omdat zo met name ook culturele determinanten voor gezondheid beter kunnen worden onderzocht. Genoemde leden willen de toezegging dat deze culturele aspecten worden meegenomen in de indicatoren die zullen worden opgesteld om de ongelijkheid op gezondheidsgebied te monitoren.

De regering wil de Nederlandse doelstellingen op dit terrein bereiken door bij de beleidsvorming vooral rekening te houden met de gezondheidszorgpositie van de kwetsbare burgers. Ook op Europees niveau is de snelste winst te behalen door verbeteringen in de zorg voor de groepen met de laagste sociaal-economische status. Is de minister voornemens om in de informele raad deze aanpak voor heel Europa te bepleiten?

De leden van de CDA-fractie hechten eraan dat lidstaten op het terrein van sport autonoom zijn. «Harmonisatie van wet- en regelgeving is uitgesloten», aldus de regering. Het is echter de vraag of deze benadering juist is. In sommige gevallen kan het heel goed mogelijk zijn dat, bijvoorbeeld op initiatief van sportbonden, wordt gestreefd naar een meer uniforme regelgeving. Dit kan bijvoorbeeld «oneerlijke competitie» tussen sportclubs en -bonden voorkomen. Dit betekent echter niet dat er naar een Europees sportbeleid moet worden gestreefd. Als het gaat om toekomstige prioriteiten, kiezen deze leden voor verregaande internationale afspraken om supportersgeweld tegen te gaan.

Reactie van de minister

Ik zal tijdens de informele Gezondheidsraad de Nederlandse aanpak op het gebied van gezondheidsverschillen onder de aandacht van mijn Europese collega’s brengen en aandacht vragen voor gezondheidsverschillen bij de groepen met de laagste sociaaleconomische status. Tevens zal ik inbrengen dat alle daarvoor relevante aspecten worden meegenomen bij het opstellen van indicatoren. Hieronder kunnen ook culturele aspecten vallen.

Onder artikel 165 lid 4 is harmonisatie van wet- en regelgeving op het gebied van sport uitgesloten. Dit neemt niet weg dat sportbonden zelfstandig en in onderling overleg kunnen besluiten om sportregels te harmoniseren. Tevens kan er harmonisatie van wet- en regelgeving op beleidsterreinen anders dan sport plaatsvinden die gevolgen kunnen hebben voor het sportterrein.

Het sportartikel biedt geen afdoende rechtsgrondslag voor het maken van verregaande afspraken om supportersgeweld binnen de EU tegen te gaan. Deze afspraken kunnen alleen gemaakt worden in het kader van politiële en justitiële samenwerking.Toekomstig sportbeleid kan zich wel richten op de uitwisseling van best practices en het stimuleren van een dialoog tussen alle betrokken partijen zoals de lidstaten, de Raad van Europa, sport organisaties, politie, lokale autoriteiten en supportersorganisaties.

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda’s van de informele Gezondheidsraad en de informele bijeenkomst van sportministers. Genoemde leden hebben nog wel enkele aanvullende vragen en opmerkingen.

Ten eerste valt uit beide geannoteerde agenda’s niet volledig op te maken wat de inzet van Nederland op de informele bijeenkomsten zal zijn. Deze leden betreuren dit, de informele bijeenkomsten vinden al over een week plaats en de controlerende taak van de volksvertegenwoordiging kan op deze manier niet naar behoren worden uitgevoerd. Kan de regering voor 17 april per agendapunt haar standpunt naar de Kamer zenden?

Sinds 8 april heeft de Europese Commissie een publieke consultatie sport gelanceerd, waarbij lidstaten en andere stakeholders hun mening kunnen geven over de strategische keuzes ten aanzien van de aanvullende EU bevoegdheid op het gebied van sport. Genoemde leden vragen of de Nederlandse regering ook een standpunt in deze consultatie gaat inbrengen, en zo ja, welk standpunt? Wanneer wordt de Kamer over deze inzet geïnformeerd?

Kan de regering voor 1 mei 2010 de Kamer laten weten wat zij namens Nederland zal inbrengen op de eerste voor de eerste EU-sportraad op 10 en 11 mei 2010? Kan de regering hierbij uiteenzetten welke hoofdrichtingen zij de komende jaren kiest ten aanzien van het EU sportbeleid?

De regering gaf in 2007 aan dat de Europese Commissie terughoudendheid past bij het introduceren van nadere regelgeving op het gebied van sport en kritisch was op EU initiatieven waarvan de toegevoegde waarde niet duidelijk is. Kan de regering toelichen wat zij precies verstaat onder een «aanvullende» rol voor de Europese Commissie op het gebied van sport ten opzichte van de soevereiniteit van lidstaten? Hoe moet de EU deze rol invullen?

In de kabinetsreactie op het Witboek Sport van de Europese Commissie werd gesteld dat duidelijkheid over de verhouding tussen het Gemeenschapsrecht en het specifieke karakter van sport gewenst was. De sportbonden hebben deze verduidelijking van het huidige juridische kader nodig, omdat er nu door de interpretatieverschillen van de jurisprudentie rechtsonzekerheid optreedt. Is deze juridische duidelijkheid inmiddels verschaft, en wat is de uitkomst? Zo nee, zal deze verduidelijking opnieuw inzet zijn bij de informele EU-sportraad?

Nederland zal deelnemen aan de expertgroep sociale inclusie en gelijke kansen in de sport. Wat is de taakomschrijving van deze expertgroep? Waarom heeft de Nederlandse regering tot deelname besloten?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de ongelijkheid op gezondheidsgebied één van de prioriteitsgebieden wordt in de lopende samenwerkingsverbanden op gezondheidsgebied tussen de Europese regio’s en de Europese Commissie. De leden delen deze visie en de Europese Commissie ondersteunt de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de lidstaten op het gebied van volksgezondheid. Welke initiatieven worden er op dit moment door de Commissie gesteund?

De Europese Commissie geeft aan dat er een gebrek is aan vergelijkbare gegevens, monitoring en rapportage om de gezondheidsverschillen door de Europese Unie goed in kaart te brengen. Hoe denkt de Nederlandse regering dat het Europese gegevens- en kennisbestand kan worden verbeterd en wat zal haar inzet op de bijeenkomst zijn? In hoeverre kan daarbij gebruik worden gemaakt van de kennis van websites Eurostat en Eurohealthnet, die nu al proberen een dergelijke vergelijkingsfunctie te vervullen?

In de mededeling «Solidariteit in de Gezondheidszorg» stelt de Europese Commissie voor om EU-onderzoek op het invullen van de leemten in kennis over ongelijkheid op gezondheidsgebied af te stemmen. Hoe zou de regering deze maatregel willen uitwerken, wat wordt de Nederlandse inzet? Ook wil de Europese Commissie methoden ontwikkelen om de belanghebbende op Europees niveau aan te moedigen goede praktijken te inventariseren en verspreiden. Hoe zou de regering deze maatregel willen uitwerken, wat wordt de Nederlandse inzet?

In dezelfde mededeling van de Europese Commissie wordt voorgesteld dat de Commissie met een initiatief moet komen over de taak van de Europese Unie in de wereldwijde gezondheid. Kan de minister uiteenzetten hoe dit voorstel te combineren valt met een aanvullende bevoegdheid van de Europese Commissie en de soevereiniteit van de lidstaten? Is dit geen eerste stap naar een aanzienlijke taakuitbreiding van de Europese Unie?

Waar de ziet de regering een aanvullende waarde voor Europees beleid in de doelstelling ongelijkheid op gezondheidsgebied terug te dringen? In hoeverre moet dat beleid op EU niveau uitgewerkt werden? In hoeverre op nationaal niveau?

Reactie van de minister

Gelet op het feit dat ik alleen een concept-agenda en geen achtergronddocumenten heb gekregen voor de informele Sportraad kan ik de Nederlandse standpunten op dit moment niet meer specificeren dan dat ik al in de geannoteerde agenda gedaan heb. De Nederlandse inzet zal gebaseerd zijn op de eerder verkregen mandaten van de Kamer op het terrein van sport en EU.

De agenda van de Onderwijs, Jeugd en Cultuur raad van 10 en 11 mei a.s. is nog niet bekend. Naar verwachting zal deze bijeenkomst benut worden om de lidstaten te vragen welke thema’s een plek zouden moeten krijgen in de communicatie van de Europese Commissie over de hoofdlijnen van het toekomstige EU sportbeleid. Ik zal de Kamer over de inzet informeren – zodra de agenda beschikbaar is. De Nederlandse inzet gebaseerd zal worden op het Kabinetsstandpunt op het Witboek Sport en het Frans-Nederlandse memorandum. Dit blijkt ook uit de felicitatiebrief die ik op 23 maart 2010 aan de Eurocommissaris voor sport, mw. Vassiliou, heb gestuurd (zie bijlage).2

Nuanceringen voor de komende jaren worden in de tweede helft van dit jaar, onder het Belgisch Voorzitterschap van de EU, uitgewerkt.

De aanvullende rol bestaat uit het optreden op die terreinen waar de EU een meerwaarde heeft ten opzichte van de nationale inzet op het terrein van sport en op basis van subsidiariteit en proportionaliteit. Bijvoorbeeld omdat er grensoverschrijdende aspecten een rol spelen, wat al snel het geval is bij topsport en bij werknemers in de sport, of omdat lidstaten en sportorganisaties gegevens en good practices moeten uitwisselen. De Europese Commissie heeft ook een belangrijke aanvullende rol voor wat betreft het coördineren van een EU-standpunt ten behoeve van de beleidsontwikkeling op het terrein van sport in andere internationale gremia en het faciliteren van een dialoog in de sport tussen lidstaten maar ook voor de héle sportbeweging.

Het verkrijgen van meer rechtszekerheid voor de sport blijft een speerpunt van de Nederlandse inzet. In de dialoog met de Commissie zal steeds gevraagd worden naar verduidelijking van het juridische kader.

Het doel van de expertgroep is het uitwisselen van informatie en good practices op o.a. het terrein van ouderen en sport, de integratie van gehandicapten, participatie van minderbedeelde en achtergestelde groepen in de sport, het tegengaan van discriminatie in de sport en de deelname van vrouwen aan bestuursfuncties in de sport. Dit zijn thema’s die ook in het Nederlandse sportbeleid geadresseerd worden. Het Nederlandse sportbeleid kan geoptimaliseerd worden door kennis te vergaren over de wijze waarop in andere lidstaten omgegaan wordt met sportinclusief beleid.

Voor de informele Gezondheidsraad van 22–23 april zijn geen specifieke discussiepunten opgesteld door het Spaanse voorzitterschap. De Nederlandse inbreng zal daarom conform het aan u verstuurde BNC fiche over de mededeling «Solidariteit in de gezondheidszorg» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 22 112, nr. 987) en de geannoteerde agenda zijn.

Voor het afstemmen van onderzoek op het terrein van ongelijkheid op gezondheidsgebied en het inventariseren, ontwikkelen en verspreiden van goede praktijken is het Actieprogramma Gezondheid bij uitstek geschikt. Het Actieprogramma is bedoeld om het beleid van de lidstaten aan te vullen en te ondersteunen. Het programma wil ook bijdragen aan de vergroting van de solidariteit en de welvaart in de Europese Unie en heeft tot doel de gezondheidsbescherming van de burgers te verbeteren, de gezondheid te bevorderen, onder meer door het verminderen van de ongelijkheden op gezondheidsgebied, en informatie en kennis op het gebied van de gezondheid te genereren en te verspreiden.

Onderdeel van het werkprogramma 2010 van het Actieprogramma is de gezamenlijke actie (joint action) gericht op de vermindering van de ongelijkheden op het gebied van de gezondheidszorg. Deze gezamenlijke actie is een samenwerkingsverband tussen de Europese Commissie en de lidstaten en richt zich op uitvoering van de acties die zijn vermeld in de mededeling van de Europese Commissie over solidariteit in de gezondheidszorg. Onderdeel van de gezamenlijke actie zijn de ondersteuning van belanghebbende groepen, waaronder wetenschappelijke groepen en een regionaal netwerk inzake ongelijkheden op het gebied van de gezondheidszorg, en de ontwikkeling van een methodologie en de uitvoering van een werkprogramma in het kader van de effectbeoordeling van deze ongelijkheden. Nederland zal aan deze gezamenlijke actie deelnemen.

De Nederlandse inzet zal erop gericht zijn om het Europese gegevens- en kennisbestand zoveel mogelijk te laten aansluiten bij wat er reeds op nationaal en internationaal niveau beschikbaar is, waaronder Eurostat en Eurohealthnet.

Met betrekking tot uw vragen over het initiatief van de Europese Commissie inzake de taak van de EU in de wereldwijde gezondheid (the EU role in global health) ontvangt u binnenkort een BNC fiche.

Tijdens de informele Gezondheidsraad zal ik de eigen verantwoordelijkheid van de lidstaten als uitgangspunt benadrukken en het belang van een nationale en lokale aanpak van dit onderwerp inbrengen. Acties op dit terrein moeten vooral dicht bij de groepen plaatsvinden waar het om gaat. Ik zal aangeven dat ik een aanvullende rol van de EU vooral zie op het gebied van het inventariseren en uitwisselen van goede praktijken en ik zal de faciliterende rol die de Europese Commissie hierbij kan spelen benoemen.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hechten er waarde aan om zeer terughoudend te zijn met Europese bemoeienis met de sport. De regering stelt in haar brief dat het primaat bij de lidstaten moet liggen, maar zij gaat wel mee in de voorbereiding van een toekomstig EU Sportprogramma. Genoemde leden zijn van mening dat de Nederlandse inbreng moet zijn dat zo een dergelijk programma niet nodig is. Dat in het Verdrag van Lissabon een artikel is opgenomen, hoeft nog niet te betekenen dat dit artikel gevolg krijgt in concreet beleid. Deze leden willen graag een reactie hierop van de regering.

Genoemde leden vragen of zij het goed begrepen hebben dat Nederland niet het woord zal voeren tijdens de keynote speeches en de paneldiscussie. Zij vragen of het niet wijs is duidelijk te maken dat Nederland, in navolging op het eerdere Frans-Nederlandse memorandum, zou aangeven dat de EU geen actieve rol dient te spelen in de organisatie van sport in de lidstaten. Deze leden zien een ontwikkeling dat de EU-raad dit wel van plan is mede door een financieringsprogramma op te stellen. Kan de minister een reactie geven op deze vrees? Zij vragen ook om serieus in te gaan op het gevaar dat met het financieringsprogramma een nieuwe stroom van geld »rondgepompt» gaat worden door Europa.

De leden van de SP-fractie willen weten wat de uitkomsten zijn van de consultatieronde met de Nederlandse sportbonden op 14 april jl.. De leden willen bijvoorbeeld graag weten of de Nederlandse sportbonden gelukkig zijn met het inrichten van een structurele dialoog. Hoe ziet de minister voor zich dat kleine bonden betrokken worden? Vreest de regering, net als deze leden, dat zo een dialoog op Europees niveau ten koste zal gaan van kleine sporten? Welke problemen ondervindt de sportwereld op zo een mate dat Europese aansturing noodzakelijk is?

Genoemde leden zijn met betrekking tot de expertgroep sociale inclusie en gelijke kansen in sport sceptisch. In Nederland is een jeugdsportfonds noodzakelijk om jongeren uit armere gezinnen lid te kunnen laten zijn van een sportclub. Welk heil is er te verwachten van deelname aan deze expertgroep op Europees niveau?

Deze leden willen de toezegging dat de regering samenwerking bepleit op grensoverschrijdende zaken (doping, supporters bij internationale wedstrijden) en een duidelijke afstand bewaart op het gebied van harmonisatie en afgedwongen samenwerking op terreinen, verschillende sporten, waar dit geheel niet nodig is.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele gezondheidsraad. De leden wensen als uitgangspunt voorop te stellen dat gezondheidszorg een verantwoordelijkheid van de verschillende lidstaten is. Het verminderen van sociaal-economische gezondheidsverschillen is volgens genoemde leden een belangrijk thema, waarvan het primaat echter bij de nationale overheid dient te liggen.

Deze leden zijn echter van mening dat kennisuitwisseling tussen de lidstaten een noodzakelijke verbetering van maatregelen tot gevolg kan hebben. Een gedachtewisseling over de manier waarop verschillende lidstaten sociaal-economische gezondheidsverschillen aanpakken wordt daarom toegejuicht door genoemde leden. Het opstellen van indicatoren om de verschillen te meten vinden zij ook een goede ontwikkeling.

Het «optimaliseren van het beleid» dient volgens de leden van de SP-fractie hiertoe beperkt te blijven. De leden zijn van mening dat het Europese beleid op dit gebied niet verder moet gaan dan het bieden van handvatten en vergelijkingsmateriaal aan de lidstaten. Het beleid moet op nationaal niveau worden gemaakt.

Reactie van de minister

Conform de eerder ingezette lijn in het Kabinetsstandpunt op het Witboek Sport en het Frans-Nederlands memorandum waardeert het Kabinet de verbindende, stimulerende en coördinerende rol van de EU op het terrein van sport, met inachtneming van de subsidiariteit en proportionaliteit.

Sport is niet alleen een zaak van de nationale overheid. Vanwege het internationale karakter van sport hebben de overheden een platform op internationaal niveau nodig. De Europese Commissie biedt dit platform voor de EU-lidstaten.

Het kabinet is van mening dat sportbeleid primair een bevoegdheid is van de lidstaten en dat de Europese Unie slechts in bepaalde gevallen aanvullend moet optreden wanneer daar meerwaarde op Europees niveau ligt. Dit uitgangspunt hanteert het kabinet ook in de dialoog over het toekomstige sportprogramma. Maatschappelijke binding is een belangrijke waarde van sport. Door de hoge participatiegraad en de (potentiële) leeromgeving is sport één van de plekken waar kinderen opgroeien, opgevoed worden en hun talenten kunnen ontwikkelen. Sport stimuleert tot een actieve en gezonde leefstijl. En in de sportvereniging kunnen jongeren al vroeg kennis maken met actieve participatie en vrijwilligerswerk. Op internationaal niveau kunnen deze waarden van sport nog verder benut worden en kunnen de lidstaten leren van elkaars aanpak. De saamhorigheid die ontstaat door aansprekende topsportsuccessen en de trots en bezieling die mensen hieraan ontlenen, is met bijna niets anders te vergelijken. Topsport zorgt ook internationaal voor ontmoeting, verbinding en inspiratie.

Sportprojecten en -acties op nationaal niveau moeten passen binnen de kaders van de al bestaande EU programma’s willen zij in aanmerking komen voor een EU-bijdrage. Er zijn in budget en looptijd beperkte programma’s geïnitieerd op het terrein van sport sinds de inwerkingtreding van het Witboek sport. Het merendeel van de EU actieprogramma’s waar de Nederlandse sportorganisaties een beroep op kunnen doen zijn echter niet op de sport toegesneden maar op het beleidsterrein waaraan zij direct verbonden zijn. De bovenvermelde waarden van sport komen beter tot hun recht als er ook specifieke programma’s voor de sport komen. Ik zie hier geen gevaar in, maar ik zie juist kansen liggen. De Nederlandse overheid zal daarom de sport wijzen op bestaande mogelijkheden, maar het is vervolgens aan de sport zelf om hier gebruik van te maken. Sportorganisaties in Nederland zijn immers niet-gouvernementeel en autonoom.

NOC*NSF, de koepelorganisatie van de Nederlandse sport, pleit voor een EU actieprogramma op het terrein van sport met een substantieel budget. De mogelijkheden die er momenteel zijn voor de Nederlandse sport om EU subsidies te verkrijgen vindt men te beperkt. De Nederlandse regering wacht de voorstellen terzake af. Deze voorstellen dienen te passen binnen de bestaande financiële Europese kaders.

Er bestaat een positieve grondhouding binnen de sport ten aanzien van het inrichten van een formele structurele dialoog. De sportbeweging vindt het belangrijk om betrokken te worden bij de discussie over de specificiteit van sport en het sportprogramma. De vraag is alleen hoe deze dialoog en hoe de betrokkenheid van de hele sportbeweging wordt vormgegeven. Dit wordt verder uitgewerkt onder de volgende voorzitterschappen. Het kabinet is met de sport van oordeel dat een formele structurele dialoog pas succesvol kan zijn als de héle sportbeweging bij deze dialoog betrokken is, dus ook de sporters zelf. De sport moet bovendien zorgen voor een goede onderlinge afstemming en coördinatie.

Nederland neemt deel aan de expertgroep om op deze wijze het Kabinetsbeleid uit te kunnen dragen. De Nederlandse overheid werkt in het algemeen mee aan de informele en tijdelijke expertgroepen die gefaciliteerd worden door de Commissie. De Nederlandse inzet is afhankelijk van de aard van het onderwerp en de prioriteit die er in Nederlandse situatie aan gegeven wordt.

Onder artikel 165 lid 4 is harmonisatie van wet- en regelgeving uitgesloten. Dit neemt niet weg dat sportbonden zelfstandig en in onderling overleg kunnen besluiten om sportregels te harmoniseren. Tevens kan er harmonisatie van wet- en regelgeving op beleidsterreinen anders dan sport plaatsvinden die gevolgen kunnen hebben voor het sportterrein.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Vlies, B.J. van der (SGP), Kant, A.C. (SP), Ferrier, K.G. (CDA), Ondervoorzitter, Joldersma, F. (CDA), Vries, J.M. de (CDA), Smeets, P.E. (PvdA), Voorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Schippers, E.I. (VVD), Smilde, M.C.A. (CDA), Timmer, A.J. (PvdA), Koşer Kaya, F. (D66), Willemse-van der Ploeg, A.A.M. (CDA), Veen, E. Van der (PvdA), Schermers, J.P. (CDA), Gerven, H.P.J. Van (SP), Wolbert, A.G. (PvdA), Zijlstra, H. (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Agema, M. (PVV), Leijten, R.M. (SP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Sap, J.C.M. (GL), Roos-Consemulder, B. De (SP) en Harbers, M.G.J. (VVD).

Plv. leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Velzen, K. van (SP), Atsma, J.J. (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout, J.D.M.P. (CDA), Ormel, H.J. (CDA), Dijken, M.J. van (PvdA), Verdonk, M.C.F. (Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Vietsch, C.A. (CDA), Arib, K. (PvdA), Ham, B. van der (D66), Uitslag, A.S. (CDA), Yücel, K (PvdA), Omtzigt, P.H. (CDA), Langkamp, M.C. (SP), Vermeij, R. (PvdA), Krom, P. de (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Mos, R. De (PVV), Luijben, A.P.M. (SP), Heerts, A.J.M. (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Halsema, F. (GL), Wit, J.M.A.M. de (SP) en Neppérus, H. (VVD).

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven