21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 553 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 maart 2022

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 24 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 552), over het Fiche: Mededeling herziening mededingingsbeleid (Kamerstuk 22 112, nr. 3277), over het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen van 31 januari en 1 februari (Kamerstuk 21 501-30, nr. 548), over het verslag onderzoeks- en innovatiedeel informele Raad voor Concurrentievermogen van 24 en 25 januari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 549) en over het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda onderzoeksdeel informele Raad voor Concurrentievermogen 24 en 25 januari 2022 en het verslag Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 november 2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 547).

De vragen en opmerkingen zijn op 17 februari 2022 aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 21 februari 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie achten het positief dat het Franse voorzitterschap van de Europese Unie (EU) prioriteit heeft gegeven aan de verordening buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, gezien de brede ambitie van het coalitieakkoord en dit kabinet om buitenlandse oneerlijke concurrentie van buiten de EU aan te pakken om onze ondernemers een eerlijker speelveld te bieden.

De leden van de VVD-fractie willen hier hun steun uiten voor de inzet van het kabinet om tot een uitbreiding van de reikwijdte van het voorstel te komen zodat de effectiviteit van de verordening geborgd wordt en eventuele omzeiling kan worden voorkomen. Deze leden lezen dat de verordening sectorbreed zal worden uitgevoerd, maar aangezien sectorspecifieke marktverstoringen of vormen van oneerlijke concurrentie plaatsvinden, is hun vraag in hoeverre deze verordening ook ruimte biedt om sectorgericht op te treden, bijvoorbeeld via een sectorspecifiek onderzoek.

De verordening biedt ruimte om sectorspecifiek onderzoek te doen. De Europese Commissie (hierna: Commissie) krijgt namelijk de bevoegdheid een marktonderzoek te starten naar een bepaalde sector of economische activiteit als de Commissie informatie heeft dat er mogelijk sprake is van een verstorende subsidie in een bepaalde sector. Als het onderzoek daar aanleiding toe geeft kan de Commissie via een van de drie modules in de verordening (concentratie-, aanbestedings- of ex officio module) een nader onderzoek starten.

De leden van de VVD-fractie zijn vooral ook benieuwd naar hoe kan worden opgetreden in gevallen waarin sprake is van oneerlijke buitenlandse subsidies. Voorziet deze verordening in een procedure voor de beoordeling hiervan door de Europese Commissie? Zo ja, hoe ziet deze procedure van beoordeling eruit? Krijgt de Europese Commissie ook instrumenten om bepaalde (straf)maatregelen op te leggen? Zo ja, welke?

De onderzoeksprocedures en de mogelijkheden voor de Commissie om maatregelen op te leggen zijn gedetailleerd uiteengezet in het BNC-fiche1. De verordening voorziet in een onderzoek in twee stappen: een voorlopige beoordeling en een diepgravend onderzoek waarna de Commissie besluit of een subsidie de interne markt verstoort. Hierbij kunnen de negatieve effecten van een subsidie worden afgewogen tegen eventuele voordelen, bijvoorbeeld omdat de subsidie een activiteit mogelijk maakt die niet door de markt wordt opgepakt. Uiteindelijk kan de Commissie maatregelen opleggen. Hierop wordt nader ingegaan in de antwoorden op de vragen van de D66-fractie.

De leden van de VVD-fractie kunnen zich voorstellen dat de uitvoering van deze verordening ook tot enige regeldruk zal kunnen leiden voor ondernemingen. Kan de Minister hier een beeld/inschatting van maken? Zo ja, wat wordt haar inzet om deze regeldruk voor ondernemers zo veel mogelijk te beperken? Zo nee, waarom niet?

De Commissie schat dat door de meldingsdrempels in het voorstel in totaal 30 concentratiezaken en 36 aanbestedingszaken per jaar moeten worden gemeld. Administratieve lasten voor bedrijven treden op wanneer zij een subsidie moeten melden en daarover informatie moeten aanleveren bij inschrijven op aanbestedingen of het aangaan van een concentratie. Ik onderschrijf daarom – ook in de onderhandelingen – het gebruik van drempelwaarden. Deze beperken de lasten voor ondernemingen, aanbestedende diensten en de Commissie. De drempelwaarden in dit wetsvoorstel zijn relatief hoog. Het is daarom de verwachting dat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven, en met name voor het mkb, beperkt zullen zijn. Daarnaast zet ik mij er voor in om waar mogelijk een samenloop met de EU concentratieverordening te laten plaatsvinden, waardoor ondernemingen niet onnodig meerdere meldingen hoeven te doen. De onderhandelingen hierover lopen nog, dus een preciezere inschatting over de regeldruk is op dit moment niet te geven.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben daarbij een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van een gelijk speelveld op de interne markt van de EU en zijn daarom positief gestemd over het voorstel tot de verordening buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren. Deze leden vinden, naast de subsidies van derde landen aan partijen op de interne markt, ook het gedrag van die partijen op de interne markt relevant. Gaat de Minister zich tijdens de Raad inzetten om dit bij het voorstel te betrekken?

Het voorstel heeft als aangrijpingspunt de subsidie van een derde land aan een bedrijf dat actief is op de interne markt. Vervolgens toetst de Commissie of de subsidie verstorend is. Daarbij wordt gekeken naar het gedrag (de activiteiten) van ondernemingen. Een verstoring van de interne markt kan bijvoorbeeld ontstaan wanneer de subsidie de concurrentiepositie van het bedrijf in kwestie verbetert en daarmee de concurrentie op de interne markt negatief beïnvloedt. Daarnaast kan verstorend gedrag plaatsvinden zonder dat sprake is van een directe subsidie. Specifiek denk ik daarbij aan het overhevelen van voordelen vanuit een derde land naar de interne markt, die bijvoorbeeld voortkomen uit speciale of exclusieve rechten in het derde land of door nauwe banden met overheden in het derde land. Daarom is door Nederland in de onderhandelingen intensief onderhandeld over tekstvoorstellen die dergelijke situaties expliciet binnen de reikwijdte van de verordening brengen. Het lijkt er vooralsnog op dat deze voorstellen worden overgenomen.

Hoe beschouwt de Minister de posities van haar collega’s in de Raad?

Nagenoeg alle lidstaten erkennen dat er momenteel een lacune in de regelgeving is, en hebben daarom steun uitgesproken voor het voorstel dat dit gat moet dichten. Daarbij hebben veel lidstaten aandacht voor het behoud van de aantrekkelijkheid van de EU voor investeringen van buiten de EU, en is er aandacht voor rechtszekerheid en administratieve lasten. Vrijwel alle lidstaten hebben een constructieve houding om naar een compromis toe te werken in de Raad. U wordt via het verslag geïnformeerd over de discussie tijdens de Raad.

Kan de Minister toelichten wat volgens haar een boete voldoende afschrikwekkend, passend en effectief maakt?

Het voorstel bevat mogelijkheden om boetes op te leggen als ondernemingen die worden onderzocht bijvoorbeeld foutieve informatie aanleveren of hun medewerking aan het onderzoek weigeren. Het gaat om boetes als percentage van de wereldwijde omzet van bedrijven, vergelijkbaar met de systematiek bij het mededingingstoezicht. Het afschrikwekkende effect hangt wat mij betreft samen met de hoogte van de boetes. Ik pleit er dan ook voor dat de maximale boetes hoger worden dan in het oorspronkelijke voorstel, en blijf me hiervoor inzetten.

Kan de Minister reflecteren op het met boetes straffen van de ontvangers van verstorende subsidies, maar het niet bestraffen, op welke manier dan ook, van de verstrekkers van de verstorende subsidies?

Wanneer de Commissie het bestaan van een verstorende buitenlandse subsidies vaststelt, kan zij toezeggingen afdwingen en (herstel-)maatregelen opleggen. De Commissie straft de ontvanger van een verstorende subsidie dus niet met boetes. Gedragsmatige of structurele maatregelen en het afdwingen van toezeggingen zijn effectief, omdat de Commissie hiermee bijvoorbeeld kan ingrijpen in de structuur van een onderneming, of bepaalde toekomstige investeringen kan verbieden. Het kan ook gaan om het verplicht verminderen van marktaandeel. Dat draagt ook bij aan het in de toekomst voorkomen van verdere verstoring.

Het verstrekken van een subsidie is op zichzelf niet strafbaar: het gaat er om of een subsidie uiteindelijk leidt tot verstoring van de interne markt vanwege het gedrag van een bedrijf. Daarom worden maatregelen opgelegd aan de onderneming die de markt verstoort, en niet aan de verstrekker.

De leden van de D66-fractie vinden het versnellen van de verduurzaming van het bedrijfsleven, zoals tot stand zal komen met de richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage, een positieve ontwikkeling. Deze leden willen hierbij echter bij de Minister om speciale aandacht vragen voor de positie van het midden- en kleinbedrijf (mkb) en de regeldruk in het algemeen. Hoe beschouwt de Minister het effect van deze herziening op het mkb? Hoe beschouwt de Minister dit effect op de regeldruk? Is de Minister bereid hiervoor tijdens de Raad ook bij haar collega’s om aandacht te vragen?

Met de leden van de D66-fractie is het kabinet het eens dat de regeldruk, met name voor het mkb, een belangrijk aandachtspunt is bij de richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage (Corporate Sustainability Reporting Directive, hierna: CSRD). Zoals beschreven in het BNC-fiche zal de CSRD leiden tot een omvangrijke nieuwe rapportageverplichting over duurzaamheid voor grote en beursgenoteerde ondernemingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3132, p. 8). Tegelijkertijd acht het kabinet dit noodzakelijk. De CSRD draagt bij aan de kwaliteit, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van duurzaamheidsinformatie (wat kan bijdragen aan het voorkomen van «greenwashing»), aan een gelijk speelveld binnen de EU en aan het stimuleren van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) en maatschappelijk verantwoord inkopen.

Voor het kabinet is vooral van belang dat de regeldruk die de rapportageplicht met zich meebrengt, komt te liggen bij ondernemingen waarvan vanwege hun aard en omvang verwacht mag worden dat ze deze lasten kunnen dragen. De richtlijn legt een rapportageverplichting op aan: 1) grote banken en verzekeraars, 2) beursvennootschappen (behalve micro-beursvennootschappen), en 3) grote ondernemingen. Deze groep vertegenwoordigt volgens berekeningen van de Commissie 75% van de omzet van alle vennootschappen in de EU. De CSRDheeft daardoor economisch gezien een groot bereik en raakt tegelijkertijd een relatief kleine groep ondernemingen. Het niet-beursgenoteerd mkb valt buiten de reikwijdte van de rapportageverplichting. Vanuit regeldruk-perspectief vindt het kabinet deze reikwijdte proportioneel.

Verder is het kabinet voorstander van de separate vereenvoudigde standaarden voor duurzaamheidsrapportage die de Commissie zal ontwikkelen voor beursgenoteerde mkb-ondernemingen. In de vereenvoudigde standaarden die de Commissie bij gedelegeerde regelgeving zal ontwikkelen, zal worden gespecificeerd welke informatie moet worden gerapporteerd en in welke structuur, waarbij er aandacht is voor de middelen en capaciteit van mkb-ondernemingen. Deze standaarden worden per boekjaar 2026 verplicht voor beursgenoteerde mkb-ondernemingen, terwijl niet-beursgenoteerde mkb-ondernemingen vrijwillig aan de standaarden kunnen voldoen.

Het kabinet meent om deze redenen dat in het Raadscompromis de juiste balans is gevonden tussen het belang van de duurzaamheidsrapportage en het belang van het beheersen van de regeldruk voor ondernemingen. Ik zal in de Raad wijzen op het belang dat Nederland hecht aan deze balans.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie lezen op de geannoteerde agenda onder andere een beleidsdebat en voortgangsrapportage over het voorstel voor de Verordening buitenlandse subsidies. De Minister schrijft dat het kabinet zich hard maakt voor een uitbreiding van de reikwijdte van het voorstel naar bedrijven met bijzondere of exclusieve rechten die door landen aan bedrijven gegeven kunnen zijn en naar staatsbedrijven waarbij de financiële relatie met de staat niet «at arm’s length» is. Deze leden zijn benieuwd of de Minister enkele voorbeelden kan geven van dergelijke «bijzondere of exclusieve rechten» evenals van landen die deze rechten geven.

Een bijzonder of exclusief recht is bijvoorbeeld een concessie waarbij een onderneming het recht krijgt (de concessie) om energie op te wekken, maar daarvoor aan de betreffende concessieverlener (overheidsinstantie) geen marktconforme tarieven hoeft te betalen. Hierdoor maakt deze onderneming niet zoveel kosten als een onderneming gevestigd op de Europese interne markt, die wel marktconforme tarieven betaalt. Daardoor heeft de onderneming die deze concessie uitvoert tegen niet-marktconforme tarieven een voordeel ten opzichte van ondernemingen die wel marktconforme tarieven betalen. Dit kan de markt verstoren. Ik heb mij er sterk voor ingezet dat dergelijke constructies onder het voorstel zullen vallen en heb goede hoop dat dit gaat lukken.

Het is lastig om concrete landen en ondernemingen te noemen zonder daarbij de suggestie te wekken dat deze ondernemingen mogelijk niet voldoen aan de vereisten uit toekomstige verordening. Ik heb wel signalen ontvangen dat deze situaties zich voordoen. Dit was dan ook de aanleiding voor het Nederlandse voorstel voor een Level Playing Field Instrument (LPFI)2.

Bestaan er daarnaast internationaal lijsten met namen van staatsbedrijven die naar EU-maatstaven niet op afdoende afstand van de overheid staan? Zo ja, zijn deze lijsten openbaar?

Voor zover mij bekend zijn er geen openbaar beschikbare lijsten van staatsbedrijven die naar EU-maatstaven niet op afdoende afstand van de overheid staan. Ze verder het antwoord op de vorige vraag.

Welke aanpassingen in de aanbestedingsmodule van de verordening verwacht Nederland nog voor elkaar te krijgen, bijvoorbeeld op het gebied van doorlooptijden?

Zoals aangegeven in het BNC-fiche, is de aanbestedingsmodule zeer welkom en is de globale opzet ervan goed. Het voornaamste aandachtspunt voor Nederland zijn de doorlooptijden. De lengte hiervan kan grote impact hebben op aanbestedingen en daarmee ook financiële consequenties voor opdrachtgever en -nemer. Nederland zet zich dan ook in om de vertraging bij aanbestedingen zo beperkt mogelijk te houden, zonder afbreuk te doen aan een effectief instrument. Op basis van de discussie in de Raadswerkgroepen tot dusver, heb ik goede hoop dat de doorlooptijden verkort worden. Ten aanzien van de reikwijdte van de module zet ik mij in voor een instrument dat rekening houdt met de administratieve lasten, zowel voor aanbestedende diensten als voor bedrijven. De meldingsdrempels zijn hierbij relevant (zie ook het antwoord op de vraag van de VVD-fractie).

De leden van de CDA-fractie weten dat nog onduidelijk/onzeker is of de Verordening buitenlandse subsidies toepasbaar zal zijn op een sector als de maritieme maakindustrie, met unieke en specifieke kenmerken. Is de Minister hier ook van op de hoogte?

Ik ben hiervan op de hoogte. De maritieme maakindustrie ervaart al vele jaren (oneerlijke) concurrentie door met name buitenlandse staatsbedrijven en in toenemende mate ook in de hogere marktsegmenten. Met de Commissie is daarom verkend in hoeverre de verordening van toepassing zou zijn op deze industrie. Deze industrie heeft namelijk bijzondere kenmerken waardoor de toepasbaarheid van de verordening lastig kan zijn, omdat in veel situaties buitenlandse spelers niet actief zijn of worden in de EU, of omdat schepen niet worden geïmporteerd naar de interne markt. Inmiddels is duidelijk dat subsidies bij aanbestedingen, fusies en overnames in deze sector naar verwachting onder de werkingssfeer van de verordening zullen vallen. Overige marktsituaties in deze sector zullen naar verwachting niet binnen de reikwijdte vallen.

Hebben deze leden het bovendien goed begrepen als zij stellen dat de voorliggende verordening niet compatibel is met de richtlijnen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), waardoor oneerlijke concurrentie die de maritieme sector ervaart uit een land als China niet kan worden tegengegaan?

De verordening is compatibel met het WTO-recht, en specifiek met de Agreement on Subsidies and Counterveiling Measures (hierna: SCM-overeenkomst). De SCM-overeenkomst ziet net als de onderhavige verordening op verstorende subsidies. Omdat WTO-recht voorrang heeft op EU-recht, ziet de EU-verordening niet op subsidies die vallen binnen de reikwijdte van de SCM-overeenkomst. In de praktijk gaat het dan vooral om subsidies op goederen. Nederland zet zich er in de onderhandelingen sterk voor in dat indirecte subsidies op goederen wél binnen de reikwijdte van het voorstel vallen (bijvoorbeeld het doorgeven van een subsidie aan een dochteronderneming). De Commissie steunt dit, dus ik heb goede hoop dat de verordening op dit punt wordt aangepast.

Zie voor de mate waarin de verordening van toepassing is op de maritieme sector het antwoord op de vorige vraag.

Is de Minister bereid hierover op korte termijn met de maritieme sector in gesprek te gaan en in Europees verband de belangen van de sector in deze verordening actief uit te dragen?

Mijn ministerie heeft regelmatig overleg met de vertegenwoordigers van de maritieme sector, zowel op Nederlands als Europees niveau, waarbij onder de complexe knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen in relatie tot deze verordening ter sprake komen. Ambtenaren van mijn ministerie zijn daarnaast ook aanwezig geweest bij meerdere bijeenkomsten georganiseerd door de maritieme sector. Ik blijf dit ook onder de aandacht van de Commissie brengen.

De leden van de CDA-fractie lezen ten aanzien van de conceptrichtlijn herziening duurzaamheidsrapportage dat de kabinetsinzet is dat de voorgestelde verplichting voor beursgenoteerde mkb-ondernemingen om per boekjaar 2026 duurzaamheidsinformatie te rapporteren niet wordt uitgesteld. Op welke wijze(n) zullen mkb-bedrijven straks ondersteuning kunnen krijgen om aan de nieuwe rapportageregels te voldoen, bijvoorbeeld wanneer zij daar nog geen of weinig ervaring mee hebben?

Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie over de richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage, zal de Commissie vereenvoudigde standaarden opstellen voor rapportage over duurzaamheid door het beursgenoteerde mkb. Deze standaarden worden per boekjaar 2026 verplicht voor beursgenoteerde mkb-ondernemingen. Deze standaarden moeten uiterlijk op 31 oktober 2023 worden vastgesteld door de Commissie. Dit geeft de beursgenoteerde mkb-ondernemingen de tijd om ervaring met de standaarden op te doen voordat de standaard voor hen verplicht wordt.

De leden van de CDA-fractie nemen kennis van het feit dat de Europese Commissie «transitiepaden» wil opstellen voor de 14 ecosystemen uit de Europese industriestrategie, waaronder het ecosysteem mobiliteit. Kan de Minister aan de leden reeds de contouren van de transitiepaden schetsen? Hoe zullen deze eruit zien?

In de actualisatie van de (Europese) industriestrategie heeft de Commissie 14 industriële ecosystemen geïdentificeerd waarvoor zogenaamde transitiepaden worden opgesteld door de Commissie34. Het doel van deze transitiepaden is om de weerbaarheid van de ecosystemen te vergroten en de groene en digitale transities te versnellen. Specifiek worden er per industrieel ecosysteem, via een breed co-creatieproces vanuit Europese stakeholders, visies opgehaald inzake de thema’s verduurzaming, digitalisering en weerbaarheid. Uiteindelijk moet dit leiden tot een overkoepelende en gedragen Europese aanpak per ecosysteem.

Voor het industrieel ecosysteem mobiliteit heeft de Europese Commissie een stakeholder consultatie geopend5. Deze consultatie sluit eind maart. Voor die tijd zal het kabinet een overkoepelende positie bepalen ten aanzien van het ecosysteem mobiliteit en indienen bij de Commissie. Vervolgens zal de Commissie in gesprek met onder andere de lidstaten tot een uiteindelijk plan komen, dat wordt voorgelegd aan de Raad voor Concurrentievermogen. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden over de geleverde inbreng op de consultatie en het vervolgtraject.

De leden van de CDA-fractie verwelkomen met het kabinet de EU Chips Act, die zij van groot belang vinden voor het Europese ecosysteem voor halfgeleiders en de plek die Nederland daarin inneemt. Zij zien uit naar de uitwerking van dit initiatief in het tweede kwartaal van 2022.

De leden van de CDA-fractie zijn daarnaast benieuwd of de Minister reeds de kern van het wetgevende voorstel inzake duurzaam ondernemingsbestuur met hen kan delen.

Over de inhoud van het aanstaande Commissievoorstel inzake duurzaam ondernemingsbestuur is op dit moment nog niets bekend. Het kabinet kijkt uit naar de presentatie van het Commissievoorstel en zal het voorstel met interesse bestuderen, alvorens een appreciatie ervan te delen met uw Kamer in de vorm van een BNC-fiche.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Commissie de instrumenten van het Europese mededingingsbeleid wil herzien. Zij vragen de Minister of zij hier eens op wil reflecteren. Wat zijn de ervaringen van Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven met de diverse instrumenten?

De ervaringen van Nederland met de diverse mededingingsinstrumenten zijn positief. Het mededingingskader is robuust en toepasbaar op verschillende marktsituaties. De mededingingsinstrumenten en de handhaving daarvan vormen een belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende economie en goed functionerende markten, voldoende keuze voor consumenten en prikkels voor bedrijven om te investeren en te innoveren. Nederlandse bedrijven kunnen zich bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Commissie melden voor een fusie of voor klachten over oneerlijke concurrentie. Toezichthouders kunnen fusies blokkeren als deze tot een significante beperking van de mededinging leiden – of daar voorwaarden aan stellen. Ook kunnen ze ondernemingen beboeten bij misbruik van een economische machtspositie of verboden kartelafspraken.

Nederland ondersteunt de Commissie bij het herzien van de instrumenten ten behoeve van de digitale en groene transities. Het is belangrijk dat het mededingingsbeleid hier voldoende op inspeelt. Aanvullend en gerelateerd aan het mededingingskader steunt Nederland het voorstel voor de Verordening inzake digitale markten en de Verordening buitenlandse subsidies. De Digital Markets Act zal het mogelijk maken om vooraf en daarmee effectiever op te treden wanneer poortwachtersplatforms (platforms waar consumenten en ondernemers niet of nauwelijks omheen kunnen) de concurrentie in digitale markten belemmeren. De Verordening buitenlandse subsidies zal de mogelijkheden vergroten om te treden tegen oneerlijke concurrentie als bedrijven worden gesteund door overheden uit derde landen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Commissie met de Chips Act overweegt de overheidssteun goed te keuren voor de halfgeleidersector, waar sprake is van financieringstekorten in een ecosysteem met unieke kenmerken. De leden constateren dat Nederland dergelijke steun alleen onder scherpe waarborgen wil toestaan, als deze gericht en noodzakelijk is, omwille van een gelijk speelveld en precedentwerking. Voor welke andere sectoren of maatschappelijke uitdagingen kan de Minister zich voorstellen dat gerichte staatssteun een serieuze optie is, wanneer bijvoorbeeld aantoonbaar sprake is van marktfalen?

Zoals al eerder aangegeven, staat Nederland voor serieuze opgaven onder meer op het gebied van klimaat, energie, landbouw, stikstof en wonen en wil het kabinet ook een goed investeringsklimaat faciliteren. Waar gerichte staatssteun, mede met het oog op publieke belangen, nodig kan zijn, zal het kabinet dat meewegen bij het nemen van beslissingen.

De leden denken zelf onder andere aan digitalisering en de aanleg van glasvezel in gebieden waarvoor marktpartijen geen sluitende business case kunnen maken. Hoe denkt de Minister hierover en welke stappen is zij van plan te zetten op dit punt?

Wat betreft snel internet in de buitengebieden zal de Tweede Kamer nog dit kwartaal worden geïnformeerd over de uitvoering van de motie van het lid Inge van Dijk c.s. (Kamerstuk 24 095, nr. 536) die verzoekt de technische opties en kosten voor snel internet voor de moeilijk gelegen adressen in de buitengebied in kaart te brengen.

De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag onderzoeks- en innovatiedeel informele Raad voor Concurrentievermogen van 24 en 25 januari 2022 dat tijdens de Raad is gesproken over kennisveiligheid, waarbij gastsprekers van het Collège de France wezen op een juiste balans tussen openheid enerzijds en waakzaamheid anderzijds. Wat is hier de positie van Nederland, wetende dat ook ons land kwetsbaar is voor bijvoorbeeld diefstal van kennis en wetenschappelijke spionage? Zullen het onlangs aangekondigde adviesloket/adviesteam voor universiteiten en de publicatie van een leidraad over kennisveiligheid in de ogen van de Minister voldoende zijn of moet Nederland minder naïef zijn en met dwingender maatregelen komen om bijvoorbeeld opdrachten en geldstromen uit derde landen te controleren of aan banden te leggen?

De beantwoording van deze vraag is mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Er is hier inderdaad sprake van een balans. Internationale samenwerking en het aantrekken van internationaal talent zijn onontbeerlijk voor excellente wetenschap en innovatie. Tegelijk zijn er dreigingen vanuit statelijke actoren die ook tegen Nederlandse kennisinstellingen gericht zijn. Het kabinet zet daarom in op het verhogen van bewustzijn en weerbaarheid van onze kennisinstellingen. Het uitgangspunt hierbij is «open waar mogelijk, beschermen waar nodig». Het doel is internationale samenwerking op een veilige manier te laten plaatsvinden, met oog voor zowel de kansen als de risico’s.

Zoals aangekondigd in de Kamerbrief Voortgang en vooruitblik aanpak kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap van 31 januari jl. zijn er flinke stappen gezet bij de aanpak van kennisveiligheid. Maar we zijn er nog niet. Zo komt er eind dit jaar een voorstel voor een juridisch bindend toetsingskader. Het gaat daarbij om toetsing van individuen die toegang willen tot sensitieve kennisgebieden binnen Nederlandse kennisinstellingen.

Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat over kennisveiligheid en internationalisering van 9 februari jl. (Kamerstuk 31 288, nr. 943) zullen de kennisinstellingen bij brief worden verzocht om op instellingsniveau een risicoanalyse met betrekking tot kennisveiligheid te maken en daarbij ook al hun contracten met buitenlandse partners tegen het licht te houden en hierover te rapporteren aan hun Raden van Toezicht. De instellingen kunnen hierbij gebruikmaken van de recent gepubliceerde Nationale Leidraad Kennisveiligheid, die het Nederlandse kennisveld en de rijksoverheid gezamenlijk hebben uitgewerkt, en het onlangs geopende Rijksbrede Loket Kennisveiligheid. In de brief worden de instellingen tevens verzocht om op bestuursniveau (bij instellingen voor hoger onderwijs: College van Bestuur) een portefeuillehouder kennisveiligheid aan te stellen. Zoals toegezegd zal uw Kamer een afschrift ontvangen van deze brief aan de kennisinstellingen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat verschillende lidstaten, waaronder Nederland, aandacht vroegen voor het versterken van samenwerking tussen hogeronderwijsinstellingen en bedrijfsleven en industrie. Welke ideeën heeft Nederland hier zelf over? Hoe zou deze samenwerking een impuls kunnen krijgen?

De beantwoording van deze vraag is mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Samenwerking tussen hogeronderwijsinstellingen, bedrijfsleven en industrie vindt onder meer plaats via het missiegedreven innovatiebeleid, publiek-private samenwerkingsverbanden, zowel nationaal als Europees en internationaal, en in onderzoeks- en innovatie-ecosystemen. Voor de beleidsterreinen onderzoek, ontwikkeling en innovatie en kennisontwikkeling versterkt het Nationaal Groeifonds via langetermijninvesteringen nieuwe en bestaande ecosystemen.6 Daarnaast is vanuit de kabinetsstrategie versterken van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen7 een learning community ingesteld. Deze heeft als doel het perspectief van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen verder te verankeren en om ervaringen en best practices uit te wisselen over monitoring, governance, leiderschap en het verbinden van verschillende fases van het onderzoeks- en innovatieproces. Daarnaast leidt het contact tussen de ecosystemen tot interessante kruisbestuivingen en vernieuwende samenwerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden op hun vragen over de implementatie van de Faciliteit voor Herstel en Veerkracht (Recovery and Resilience Facility; RRF). Zij vragen de Minister of zij kan herbevestigen dat het Nederlandse (concept-) Recovery and Resilience Plan (RRP) met stakeholders zal worden besproken in de periode tussen juni 2022, vanaf de presentatie van het finale concept-plan aan de Kamer, en de indiening bij de Europese Commissie op uiterlijk 31 augustus 2022, waarmee de motie van het lid Inge van Dijk over het concept-RRP consulteren met stakeholders (Kamerstuk 21 501-30, nr. 531) volledig wordt uitgevoerd? Ook zijn de leden benieuwd of het (concept-)RRP naar aanleiding van deze bespreking met stakeholders nog kan worden gewijzigd.

Tijdens de totstandkoming van het coalitieakkoord is er breed geconsulteerd via de verschillende formatietafels. In het daaruit volgende coalitieakkoord zijn de afspraken vastgelegd die de basis vormen voor het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP).

In het eerste kwartaal van 2022 zal het eerste conceptplan uitgewerkt en met uw Kamer gedeeld worden. Hierna start de formele dialoog met de Commissie en de raadpleging van belanghebbenden. Het is voorzien het conceptplan aan onder andere medeoverheden, genderorganisaties en andere sociale partners voor te leggen en hen te vragen input te geven op welke wijze de reeds geselecteerde maatregelen in hun ogen het beste uitgevoerd zouden kunnen worden. Hiermee geef ik opvolging aan de moties van de leden Gündoğan (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1796) en van het lid Inge van Dijk. Op basis van ontvangen inbreng wordt een tweede conceptversie opgesteld die gedeeld zal worden met uw Kamer in juni 2022. Uiterlijk 31 augustus 2022 zal Nederland het plan formeel indienen bij de Commissie.

Kan de Minister duidelijkheid scheppen over de vraag of de middelen horende bij het RRP enkel dienen ter dekking van de plannen uit het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst», of dat er ruimte zal zijn voor initiatieven uit bijvoorbeeld de regio, van provincies en gemeenten?

In de Kamerbrief van 27 november 20208 is gecommuniceerd dat er aan de formatietafel beslist zou worden over het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). Tijdens de totstandkoming van het coalitieakkoord is er breed geconsulteerd via de verschillende formatietafels, waaronder de medeoverheden. In het daaruit volgende coalitieakkoord zijn de afspraken vastgelegd die de basis vormen voor het HVP.

Het coalitieakkoord is helder over de kaders van het HVP: de middelen uit de HVF worden ingezet om reeds begrote uitgaven te financieren, al dan niet aangevuld met gefinancierde maatregelen uit het coalitieakkoord. Het coalitieakkoord biedt daarmee geen ruimte voor het opnemen van nieuwe maatregelen buiten het coalitieakkoord in het Nederlandse HVP. Alle maatregelen zullen bovendien moeten voldoen aan de criteria in de HVF-verordening.

Momenteel wordt gewerkt aan een eerste conceptversie van het Nederlandse HVP, dat voor het eind van het eerste kwartaal van 2022 met uw Kamer en het bredere publiek zal worden gedeeld. Op basis van ontvangen inbreng wordt een tweede conceptversie opgesteld die wederom gedeeld zal worden met uw Kamer. Voorts is voorzien het eerste conceptplan aan bijvoorbeeld genderorganisaties en medeoverheden voor te leggen en om hen te vragen input te geven op welke wijze de reeds geselecteerde maatregelen in hun ogen het beste uitgevoerd zouden kunnen worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie lezen dat tijdens de komende Raad gesproken zal worden over een EU-strategie voor normalisatie. Deze leden willen erop wijzen dat de Kamer het kabinet in de motie van de leden Stoffer en Romke de Jong (Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 55) verzocht heeft zich in te zetten voor verdere verbetering van de toegankelijkheid van NEN-normcommissies voor kleine mkb-bedrijven en te bezien wat de mogelijkheden zijn voor financiële steun voor deelname. Wil de Minister dit aspect, verbetering van de toegankelijkheid van normcommissies voor kleine mkb-bedrijven, meenemen bij de bespreking van de Europese standaardisatiestrategie, zo vragen deze leden.

In de Europese Normalisatiestrategie presenteert de Commissie een aantal maatregelen om de inclusiviteit en toegankelijkheid van het systeem te vergroten, met bijzondere aandacht voor onder andere het mkb. De gedachte achter de betreffende maatregelen sluit hiermee aan bij de strekking van de genoemde motie van de leden Stoffer en Romke de Jong. Ik zal dit aspect meenemen bij de bespreking van de Europese normalisatiestrategie.

De leden van de SGP-fractie onderschrijven ten aanzien van de Mededeling herziening mededingingsbeleid de inzet van het kabinet om duurzaamheidsvoordelen voor de gehele maatschappij mee te mogen wegen in plaats van alleen de voordelen voor de consument van het product. Kan de Minister aangeven in hoeverre de Europese Commissie en andere lidstaten deze inzet steunen, zo vragen deze leden. Welke concrete voorstellen heeft zij gedaan of gaat zij inbrengen?

Het kabinet heeft eerder bij de Commissie ingebracht meer ruimte voor duurzaamheidsafspraken te willen zien naar het voorbeeld van de concept Leidraad duurzaamheidsafspraken9 van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Aansluitend op de werkwijze van de ACM stelt het kabinet voor dat de consument niet meer volledig gecompenseerd hoeft te worden als de baten van een duurzaamheidsafspraak neerslaan bij een bredere groep (de gehele samenleving). Ook is de Commissie door Nederland gevraagd bij samenwerkingsafspraken tussen concurrenten met het oog op duurzaamheid meer uitleg te geven over de mogelijkheden daartoe, door bijvoorbeeld een nieuw hoofdstuk over duurzaamheidsafspraken op te nemen in de richtsnoeren inzake horizontale samenwerking (de horizontale richtsnoeren). Deze richtsnoeren bevatten een beoordelingskader voor toezichthouders en beogen ondernemingen per geval te helpen bepalen of hun samenwerkingsovereenkomsten verenigbaar zijn met het kartelverbod uit artikel 101 lid 1 VWEU. Nederland staat er in deze discussie niet meer alleen voor in de Raad, enkele andere lidstaten vragen ook om meer ruimte voor duurzaamheidsafspraken. Daar staat tegenover dat het merendeel van de lidstaten en toezichthouders hier geen standpunt over in heeft genomen, en enkele andere lidstaten geen noodzaak zien om de mededingingsregels ten behoeve van duurzaamheid aan te passen. De Commissie kondigde deze week aan in maart 2022 een concept herziening van de horizontale richtsnoeren ter consultatie voor te leggen aan belanghebbenden. Nederland is hier blij mee, het is wel zo dat de eerste signalen erop wijzen dat de Commissie op het specifieke onderdeel van het meewegen van de voordelen voor de gehele maatschappij niet in de richting van Nederland lijkt te zijn opgeschoven. De richtsnoeren zullen naar verwachting eind 2022 worden aangenomen.


X Noot
1

Kamerstuk 22 112, nr. 3133.

X Noot
2

Kamerstuk 21 501-30, nr. 470.

X Noot
3

Een Europese industriestrategie | Europese Commissie (Europa.eu).

X Noot
4

Kamerstuk 22 112, nr. 3128.

X Noot
5

Scenarios for a transition pathway for a resilient, innovative, sustainable and digital mobility ecosystem (Europa.eu).

X Noot
6

Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 87.

X Noot
7

Kamerstuk 33 009, nr. 96.

X Noot
8

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1626.

X Noot
9

2e concept: Leidraad Duurzaamheidsafspraken Mogelijkheden binnen het mededingingsrecht | ACM.nl.

Naar boven