21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 551 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 maart 2022

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 9 februari 2022 over de geannoteerde agenda European Space Summit van 16 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 550).

De vragen en opmerkingen zijn op 10 februari 2022 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 15 februari 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de Europese Commissie twee ambitieuze ruimtevaartprogramma’s zal lanceren om het economisch en innovatief potentieel van de sector te maximaliseren. De leden van de VVD-fractie zijn tevens verheugd over de inzet van het kabinet om het groeiende en innovatieve ruimtevaartecosysteem te versterken. Kan aangegeven worden op welke wijze Nederland maximaal gaat profiteren van de uitrol van deze programma’s?

De Europese Commissie zal op 15 februari 2022 de definitieve voorstellen voor deze programma’s presenteren. Op basis daarvan zal het Nederlandse standpunt worden bepaald en kan in kaart worden gebracht hoe het Nederlandse ruimtevaartecosysteem hierop het beste kan aansluiten. Uw Kamer zal via een BNC-fiche over de voorstellen worden geïnformeerd. Ten algemene kan worden gesteld dat effectief verkeersmanagement in de ruimte belangrijk is voor Nederlandse en Europese ruimtevaartondernemingen. Wat betreft veilige satellietverbindingen voor (data)-communicatie zal niet alleen worden gekeken naar potentiële Nederlandse gebruikers, maar ook worden ingezet op deelname aan relevante technologische ontwikkeling zoals kwantuminternet.

De leden van de VVD-fractie achten het positief dat met het Secure Connectivity Initiative wordt getracht de technologische en industriële afhankelijkheden van niet-Europese aanbieders te beperken. De leden lezen dat de Minister verwacht dat ook Nederlandse publieke en private partijen gebruik zullen gaan maken van de Europese satelliet-infrastructuur voor veilige, snelle communicatie en dataverkeer. In hoeverre is er in de Nederlandse ruimtevaartsector en -industrie sprake van strategische afhankelijkheden van niet-Europese aanbieders? Om welke diensten en (half)producten gaat het en om welke landen?

De strategische afhankelijkheden zijn voor de Nederlandse ruimtevaart relatief beperkt. Dat is mede omdat Europa sinds de vorige eeuw «autonome toegang tot en gebruik van de ruimte» als beleidsuitgangspunt heeft gehad. Daarom beschikt Europa nog steeds over strategische waardeketens op het gebied van ruimtevaart. Dit geldt in mindere mate voor monitoring en bewaking van de ruimte (space surveillance and tracking), waarbij Europa wat betreft eigen capaciteit achterloopt op de Verenigde Staten en voor een deel afhankelijk is. Ook voor bemande ruimtevaart is Europa afhankelijk van derden.

De leden van de VVD-fractie zijn content met het feit dat Nederland het European Space Research and Technology Centre (ESTEC) huisvest, het onderzoeks-, ontwikkelings- en testcentrum van het Europese Ruimtevaartagentschap. Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat hier voor Nederland als gastheer van de ESTEC een aanjagersrol is weggelegd bij het realiseren van de veilige satellietverbindingen voor datacommunicatie alsook bij het aanjagen van technologische en industriële ontwikkelingen? Zo ja, op welke wijze is de Minister voornemens deze aanjagersrol vorm te geven? Zo nee, waarom niet?

De rol van Nederland zal nader worden bepaald aan de hand van het definitieve voorstel voor veilige satellietverbindingen voor (data)-communicatie. Op voorhand is duidelijk dat er voor Nederland kansen liggen bij de ontwikkeling van onderdelen voor optische satellietcommunicatie. Omdat de budgettaire mogelijkheden daartoe beperkt zijn, heeft de sector in overleg met het kabinet gewerkt aan een groeifondsvoorstel waar dit onderdeel van uitmaakt.1 Dit voorstel ligt momenteel voor bij de beoordelingscommissie van het Nationaal Groeifonds.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de ministeriële bijeenkomst van het European Space Agency (ESA) en in het bijzonder van de rollen van accelerators en inspirators. Deze leden zijn verheugd dat de Europese Unie zich hier inzet om het Europees investeringsniveau in de ruimtevaart te verhogen. Om hier ook voor Nederland meer invulling aan te kunnen geven zijn deze leden benieuwd welke rol de Minister hier weggelegd ziet voor Nederland. Ziet zij Nederland als een accelerator of een inspirator? Kunt zij haar keuze toelichten? Kan de Minister aangeven wat de inzet van het kabinet tijdens de ministeriële bijeenkomst zal zijn voor wat betreft het binnenhalen van Europese ruimtevaartprojecten de komende drie jaar?

Het kabinet staat positief tegenover de verdere uitwerking van de accelerators en inspirators. Met name voor de accelerators geldt dat Nederland het meer en beter toepassen van ruimtevaarttechnologie en satellietdata ondersteunt, ook op nationaal niveau. Ofschoon ESA de organisatorische opzet van de accelerators nog verder moet uitwerken, zal Nederland voor de accelerator Space for a Green Future haar kennis en ervaring op het gebied van emissiemonitoring inbrengen.

Dit jaar zal het kabinet keuzes maken over de omvang en inzet van het ruimtevaartbudget, ook met het oog op onze inzet tijdens de ESA Ministeriële Conferentie van 22 en 23 november 2022. Ik zal u – onder voorbehoud van de voortgang van de gesprekken met ESA – vóór de zomer 2022 informeren over de kabinetsvoorstellen op dit thema.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vragen of de Secure Connectivity Initiative (SCI) ook kansen en mogelijkheden biedt voor klimaatwetenschap.

Op basis van wat er op het moment van schrijven bekend is over het nog niet gepubliceerde voorstel, ligt dit niet voor de hand. Het doel van het Secure Connectivity Initiative (SCI) is om veilige satellietverbindingen te realiseren voor (data)-communicatie.

De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet zal inbrengen dat, bij de verdere uitwerking van SCI, aandacht wordt gevraagd voor eerlijke concurrentie, handhaving van het staatssteunkader, een Europese markt voor veilige en snelle communicatie en eerlijke, open en transparante aanbestedingsprocedures op alle niveaus. Deze leden vragen het kabinet om per punt toe te lichten wat precies het aandachtspunt is waarnaar wordt gevraagd en wat de mogelijke risico’s zijn.

De Commissie zal haar definitieve voorstellen op 15 februari 2022 presenteren. De interventie tijdens de informele Raad voor het Concurrentievermogen is bedoeld als een voorlopige reactie op basis van wat nu bekend is over deze voorstellen. De inzet van het kabinet op deze punten zal worden uitgewerkt in het BNC-fiche op basis van het definitieve voorstel.

De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet positief staat tegenover de verdere uitwerking van accelerators en inspirators. Deze leden vragen wat het kabinet concreet in gedachten heeft; op welke wijze kan Nederland bijdragen? Kunnen hier voorbeelden van worden gegeven? Deze leden vragen tevens waar de verwachting op is gebaseerd dat meer Europese investeringen zullen plaatsvinden wanneer dit programma verder wordt ontwikkeld.

Het kabinet staat positief tegenover de verdere uitwerking van de accelerators en inspirators. Met name voor de accelerators geldt dat Nederland het meer en beter toepassen van ruimtevaarttechnologie en satellietdata ondersteunt, ook op nationaal niveau. Ofschoon ESA de organisatorische opzet van de accelerators nog verder moet uitwerken, zal Nederland voor de accelerator Space for a Green Future haar kennis en ervaring op het gebied van emissiemonitoring inbrengen. Ook over het gebruik van satellietdata in het kader van klimaatadaptatie, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw en waterbeheer, beschikken Nederlandse partijen over veel kennis en ervaring.2 ESA verwacht dat als gebruikers meer toegevoegde waarde uit satellietdata en ruimtevaarttechnologie kunnen halen, zij eerder bereid zullen zijn om te investeren in aardobservatie en andere ruimtevaartgebieden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige stuk. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie lezen over de initiatieven SCI en Space Traffic Management (STM). Zij zien uit naar de uitwerking hiervan, in het bijzonder van het SCI dat veilige breedband-communicatie-infrastructuur voor perifere gebieden in Europa mogelijk moet maken en technologische en industriële afhankelijkheden van niet-Europese aanbieders beperken.

De leden van de CDA-fractie zijn voorts benieuwd of de Minister vindt dat ruimtevaart een Important Project of Common European Interest (IPCEI) zou moeten worden en of er, naar het voorbeeld van de Europese Chips Act, bijvoorbeeld ook een Europese Space Act zou moeten komen in het kader van Gateway to Europe, onder andere vanwege het strategische belang van toegang tot de ruimte.

Sinds de vorige eeuw is een «autonome en betaalbare Europese toegang tot en gebruik van de ruimte» een expliciet uitgangspunt voor de ruimtevaartprogramma’s van ESA en de Europese Unie. Dankzij deze ruimtevaartprogramma’s beschikt Europa over technologische en industriële waardeketens op dit gebied. Nederland draagt bijvoorbeeld bij aan de draagrakettenprogramma’s en de lanceerbasis van ESA, waardoor Europa autonoom satellieten in de ruimte kan lanceren. De lidstaten van ESA financieren op basis van geo-return het overgrote deel van de ruimtevaartprogramma’s, met uitzondering van Copernicus en Galileo, waarvan de EU het merendeel van de kosten draagt.

Een van de voorwaarden om een Important Project of Common European Interest (IPCEI) te starten is dat er een markt-, systeem-, of transitiefalen kan worden verholpen door staatssteun gefinancierde beyond-state-of-the-art innovatie. Hierbij is het noodzakelijk dat dit niet door inzet van andere instrumenten kan worden verholpen. Zoals hierboven is aangegeven, lopen er al veel initiatieven die toegankelijk zijn voor de ruimtevaartsector. Zonder dat er een gedegen analyse is die aan een marktfalenconstatering ten grondslag ligt, ziet het kabinet geen noodzaak tot een IPCEI voor de ruimtevaartsector. Mocht deze constatering zich presenteren, dan zal het kabinet per geval onderzoeken of het deel wil nemen aan een IPCEI-initiatief.

De leden van de CDA-fractie lezen, met betrekking tot de op 16 februari aanstaande in Toulouse plaats te vinden European Space Summit, het volgende in het ESA-persbericht: «Leaders attending the space summit are due to discuss the EU strategy for secure connectivity and the EU strategy for space traffic management. They will also exchange views on ESA’s three «accelerators» identified by Josef Aschbacher, who has collaborated with a high-level advisory group to raise Europe’s space ambitions to the next level.» Hieruit maken de leden op dat gesproken zal worden over de noodzaak om tot een stevige «next level» Europese ruimtevaartambitie te komen. Hoe staat het kabinet hierin, vragen de leden de Minister. Welke ambitieuze stappen denkt het kabinet te gaan zetten, bijvoorbeeld in relatie tot de genoemde accelerators Space for a Green Future, Rapid and Resilient Crisis Response en Protection of Space Assets? Hoe kan Nederland hieraan bijdragen? Heeft Nederland met de huidige middelen voldoende mogelijkheden om de kansen die er voor de kennis- en industriesector liggen optimaal te benutten?

In lijn met de Hoofdlijnenbrief3 en het regeerakkoord wil ik de basis van het Nederlandse groeiende en innovatieve ruimtevaart-ecosysteem versterken. Dat betekent dat het kabinet in 2022 keuzes zal maken over de omvang en inzet van het ruimtevaartbudget, ook met het oog op de Nederlandse inzet tijdens de ESA Ministeriële Conferentie in november 2022. Ik zal u – onder voorbehoud van de voortgang van de gesprekken met ESA – vóór de zomer 2022 informeren over de kabinetsvoorstellen op dit thema. Daarbij zal ik het advies van het Netherlands Space Office NSO uiteraard meewegen.

Het kabinet heeft in de periode 2023–2025 214,5 miljoen euro beschikbaar gemaakt voor de Ministeriële ESA-Raad in november. Voor de optionele programma’s is zo’n 70 miljoen euro minder beschikbaar dan in 20194. Deze budgettaire uitgangssituatie heeft verschillende oorzaken. Ten eerste omdat Nederland in 2019 doelbewust gekozen heeft om beschikbare bedragen in de tijd naar voren te halen, om daarmee een ruimere inschrijving voor de periode 2020–2022 mogelijk te maken. Ten tweede omdat lopende programma’s duurder zijn geworden en Nederland tussentijds heeft moeten inschrijven, bijvoorbeeld om de lancering van Europese Robot Arm in 2021 mogelijk te maken. Tenslotte kon de ruimtevaartsector in 2019 voor 40 miljoen euro een beroep doen op de middelen voor Regio-deals. Het kabinet zal verkennen wat er mogelijk is om tot een uitkomst te komen die recht doet aan de kansen voor de ruimtevaart in ons land.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Minister verder in de geannoteerde agenda schrijft dat de ESA verwacht dat deze accelerators en inspirators op de langere termijn kunnen leiden tot een hoger Europees investeringsniveau in de ruimtevaart, waarmee een vergroting van de achterstand van Europa op de Verenigde Staten en wellicht andere ruimtevaartmachten kan worden voorkomen. De leden zijn benieuwd hoe de Minister hier tegenaan kijkt.

ESA verwacht dat als gebruikers op Europees of lidstaat-niveau meer en beter gebruik van bijvoorbeeld satellietdata kunnen maken, zij verleid kunnen worden om meer in ruimtevaart te investeren. Ik zal mij vooral inzetten op het nog meer en beter gebruiken van satellietdata in Nederland. Zoals hierboven aangegeven wil ik hierop vóór de zomer 2022 bij u terugkomen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet positief staat tegenover de verdere uitwerking van de accelerators en inspirators en wil bijdragen aan het bevorderen van het gebruik van satellietdata en ruimtevaarttechnologie. Kan de Minister aangeven aan welke van deze initiatieven Nederland dan wil deelnemen en op welke wijze(n)?

Het kabinet zal de verdere uitwerking van accelerators en inspirators door ESA nauwlettend volgen. Tijdens de Ministeriële ESA-Raad op 16 februari zal Nederland bijvoorbeeld aangeven dat zij haar kennis en ervaring op het gebied van emissiemonitoring en klimaatadaptatie graag wil inzetten en ook financieel zal bijdragen aan relevante pilotprogramma’s. Maar ook op andere terreinen, zoals het monitoren van ruimteweer, beschikt Nederland over relevante expertise. De rol van Nederlandse partijen bij de uitwerking van accelerators en inspirators zal de komende periode verder worden uitgewerkt.

De leden van de CDA-fractie wijzen op het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst», waarin staat dat we de basis van onze kennisinstellingen en innovatieve ecosystemen versterken, zoals het ruimtevaartcluster bij ESTEC, en ze stimuleren om in de regio en internationaal samen te werken. Uit de hoofdlijnenbrief die de Minister op 7 februari 2022 met de Kamer heeft gedeeld (Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 87) blijkt niet hoe die versterking gaat plaatsvinden. Welke ideeën heeft de Minister hierover?

Ik wil de komende periode met het ruimtevaartcluster en ESA vanuit het kabinet verkennen hoe dit onderdeel van het regeerakkoord kan worden gerealiseerd. In het regeerakkoord is hiervoor geen specifiek budget gereserveerd. Ik zal u hierover – onder voorbehoud van de voortgang van de gesprekken met ESA – vóór de zomer 2022 nader informeren.

Naar boven