nr. 105
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juni 2005
In mijn brief van 30 mei jl. (21 501–30, nr. 104) heb
ik u geïnformeerd over het nationale consultatieproces dat ik heb georganiseerd
om een goed afgewogen en breed gedragen standpunt te kunnen innemen inzake
de tweede lezing ten aanzien van de richtlijn voor octrooiering van in computers
geïmplementeerde uitvindingen. In deze brief heb ik u tevens geïnformeerd
over de stand van zaken in Brussel.
De adviescommissie, die bestaat uit mevrouw Giskes, de heer Sistermans,
de heer Bakels en de heer Van Genuchten, heeft mij op 31 mei haar advies
uitgebracht (zie bijlage)1. Naar de mening van
de adviescommissie valt er in de praktijk geen goed onderscheid te maken tussen
«in computers geïmplementeerde uitvindingen» en software-uitvindingen,
dan wel computerprogramma's. De Adviescommissie is van mening dat software
en computerprogramma's tot de technologie behoren, en dat er in die zin geen
goede rechtvaardigingsgrond bestaat om software of computerprogramma's uit
te sluiten van octrooieerbaarheid of anders te behandelen dan andere velden
van de technologie.
Dit betekent echter niet dat de Adviescommissie voorstander is van ongebreidelde
octrooiering van software-uitvindingen. De Adviescommissie deelt veel van
de kritiek op de huidige verleningspraktijk rond softwareoctrooien. De Adviescommissie
deelt dan ook de zorgen die een aantal partijen naar voren brengen ten aanzien
van de problematiek rond softwareoctrooien. Veel van deze zorgen hangen naar
de mening van de Adviescommissie echter niet direct samen met de richtlijn;
ook zouden ze in de richtlijn niet kunnen worden opgelost. De Adviescommissie
doet daarom een aantal voorstellen voor flankerend beleid (zie bijlage 1 van
het advies).
De Adviescommissie adviseert dat Nederland zich in Brussel sterk maakt
voor het (voorlopig) stopzetten van de onderhandelingen over de richtlijn.
Indien dit advies niet uitvoerbaar is, adviseert de Adviescommissie om in
te zetten op de totstandkoming van een richtlijn die zo min mogelijk een eigenstandig octrooiregime introduceert voor in computers geïmplementeerde
uitvindingen, computerprogramma's en/of software-uitvindingen. Wel moet de
richtlijn de in het advies genoemde problemen ten aanzien van de octrooipraktijk
benoemen en duidelijk uitspreken dat de lidstaten hier actie op zullen gaan
voeren. De Adviescommissie doet hiertoe een aantal concrete aanbevelingen
(zie bijlage 2 bij het advies).
Ik ben tevreden met het heldere, unanieme en eenduidige advies van de
adviescommissie, en deel dit advies op hoofdlijnen. Ik onderschijf de mening
van de commissie dat naar huidig inzicht het onderscheid tussen in computers
geïmplementeerde uitvindingen en software, dan wel computerprogramma's
steeds meer zal vervagen, en de mening dat er geen goede rechtvaardigingsgrond
bestaat om software of computerprogramma's uit te sluiten van octrooieerbaarheid.
Maar evenals de commissie ben ik zeker geen voorstander van ongebreidelde
octrooiering van software-uitvindingen. Het is de commissie gebleken dat er
te veel octrooien zijn verleend die geen of slechts een zeer beperkte bijdrage
leveren aan de stand der techniek, dan wel op andere punten tekort schieten.
Ik herken dat beeld. Er is, bij voor- en tegenstanders, kritiek op de verleningspraktijk
rond softwareoctrooien.
Gezien de fase waarin de concept-richtlijn zich momenteel bevindt (tweede
lezing door het Europees Parlement), richt ik mij vooralsnog op de tweede
optie uit het advies. Daarbij zullen tevens de problemen ten aanzien van de
verleningspraktijk aangepakt moeten worden. Ik deel het belang van het realiseren
van flankerend beleid en een verbetering van de bestuurlijke inbedding van
het octrooisysteem. Ik zal hiertoe nadere initiatieven ontwikkelen waarover
ik u ter gelegener tijd zal informeren.
Zoals ik u in mijn brief van 30 mei jl. heb medegedeeld heeft het
Luxemburgs voorzitterschap besloten om niet te wachten op de formele afronding
van de tweede lezing door het EP, maar om al in een eerder stadium informeel
te overleggen met de EP-rapporteur. In ambtelijke besprekingen in Brussel
die over dit onderwerp plaatsvinden zal Nederland aangeven dat in afwachting
van afstemming met uw parlement de uitgangspunten uit de met uw Kamer afgestemde
unilaterale verklaring leidend zijn. Wel ben ik voornemens de Engelse vertaling
van het advies van de adviescommissie-Giskes via ambtelijke kanalen onder
de aandacht te brengen van de Europese Commissie, de EP-rapporteur en de overige
lidstaten.
Hierbij zal worden aangetekend dat een formeel Nederlands standpunt afhankelijk
zal zijn van overleg met uw parlement.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
C. E. G. van Gennip