21 501-20 Europese Raad

Nr. 528 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 maart 2011

Graag bieden wij u hierbij, mede namens de minister-president, het verslag aan van de Europese Raad die op 24 en 25 maart 2011 te Brussel plaatsvond.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen

Verslag van de Europese Raad op 24–25 maart 2011 te Brussel

De Europese Raad (ER) stond in het teken van de besluitvorming over een totaalpakket ter borging van de financieel-economische stabiliteit in de EU, de situatie in de Arabische regio en de situatie in Japan. De vergadering begon met de toespraak van de voorzitter van het Europees Parlement (EP), de heer Jerzy Buzek (zie bijlage 1)1.

Economisch beleid

De ER heeft overeenstemming bereikt over het totaalpakket. De onderdelen van het pakket zijn de afgelopen maanden door diverse bijeenkomsten voorbereid. Afgelopen vrijdag is het pakket in zijn totaliteit door de ER afgerond. Het gaat daarbij zowel om financiële stabiliteit als economische groei in de EU. Conform door de Tweede Kamer verzocht in de gewijzigde motie Schouw/Braakhuis (nr. 526) zal het kabinet ten aanzien van de gemaakte afspraken de informatievoorziening daarover aan burgers intensiveren.

Als bekend bestaat het totaalpakket uit de volgende maatregelen:

  • het Europees Semester;

  • de wetgevingsvoorstellen inzake versterking van «economic governance» (het «Rehn-pakket»);

  • het EFSF en ESM, inclusief verdragswijziging;

  • het Euro-plus Pact;

  • de lopende programma’s ten behoeve van Ierland en Griekenland.

Europees Semester

Het Europees Semester synchroniseert de verschillende bestaande processen voor economische beleidscoördinatie in de EU, te weten de Europa 2020-strategie en het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Hierdoor wordt onderlinge consistentie aangebracht in de aanbevelingen die uit deze processen voortvloeien. De ER heeft benadrukt dat inspanningen op het gebied van begrotingsconsolidatie gepaard moeten gaan met structurele hervormingen ter bevordering van groei. Met verwijzing naar het debat met de Tweede Kamer van 23 maart jl. hechten wij eraan uw Kamer te informeren dat in dit licht de ER in het bijzonder heeft gewezen op het belang van maatregelen zoals het helpen van werkelozen aan een nieuwe baan, het bestrijden van armoede, het bevorderen van sociale inclusie en het investeren in onderwijs en opleiding.

Tevens heeft de ER het belang onderstreept van verdieping van de interne markt met bijzondere aandacht voor voltooiing van de digitale interne markt, verbetering van de interne markt voor diensten en vermindering van de regeldruk. Het kabinet is tevreden dat deze beleidsvoornemens stevig in de conclusies zijn verankerd. Dit is in lijn met de strekking van de brief die Nederland samen met acht andere landen voorafgaand aan de ER heeft gestuurd aan ER-voorzitter Van Rompuy, Commissievoorzitter Barroso en de overige leden van de ER (zie bijlage 2)1.

Wetgevingsvoorstellen inzake versterking van «economic governance»

Zoals reeds aan uw Kamer gemeld, werd op de Ecofin van 15 maart jl. een algemene oriëntatie vastgesteld over de zes wetgevingsvoorstellen inzake «economic governance» op basis waarvan de onderhandelingen met het EP zullen worden gestart. Deze preventieve maatregelen zijn cruciaal om toekomstige financieel-economische crises binnen de EMU te voorkomen. De ER riep op de onderhandelingen met het EP spoedig ter hand te nemen opdat de voorstellen in juni 2011 kunnen worden aangenomen.

Het pakket bestaat onder meer uit een richtlijn inzake minimumeisen ten aanzien van nationale begrotingsraamwerken en een numerieke schuldenbenchmark. Nederland heeft op beide punten hard ingezet. Tevens komt er conform Nederlandse wens meer automatische besluitvorming binnen het SGP, waaronder een nieuwe procedure voor Eurolanden om schadelijke macro-economische onevenwichtigheden te adresseren en de mogelijkheid om sancties op te leggen indien zij dit nalaten. Met betrekking tot dit laatste nam de Tweede Kamer tijdens het debat van 23 maart jl. twee moties aan, te weten de motie Irrgang/Plasterk (nr. 515) en de motie Slob (nr. 516). Hoewel inhoudelijk verschillend, gingen beide moties over dwingende Europese afspraken. Zoals vooraf verwacht, heeft de ER de uitkomst van de Ecofin van 15 maart jl. ongewijzigd gelaten. Hetgeen door de minister-president in het debat van 23 maart jl. is aangegeven, blijft daarom staan: Europa kan zich in het kader van de macro-economische onevenwichtigheden wel bemoeien met de doelen, maar kan niet dwingend de te nemen maatregelen opleggen. Ook het Pact voor de Euro is niet veranderd (wèl de titel: thans «Euro-plus Pact», zie ook hieronder) en daarom geldt dat in het kader van dit Pact noch op het terrein van de maatregelen, noch op het terrein van de doelen sprake is van juridisch bindende verplichtingen. De nationale zeggenschap inzake maatregelen met betrekking tot lonen, pensioenen en belastingen blijft behouden.

ESM/EFSF

De ER heeft het besluit aangenomen voor wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat de mogelijkheid biedt een intergouvernementeel stabiliteitsmechanisme op te richten. De ER verzocht snel een begin te maken met de nationale ratificatieprocedures opdat het besluit op 1 januari 2013 in werking kan treden. Deze wijziging wordt binnenkort aan uw Kamer ter goedkeuring voorgelegd.

Uw Kamer werd eerder geïnformeerd over het akkoord dat werd bereikt over de modaliteiten voor het Europees Stabiliteits Mechanisme (ESM) in de Eurogroep+ van 21 maart jl., onder meer middels het verslag van die bijeenkomst. De ER heeft deze modaliteiten bekrachtigd en als bijlage bij de ER-conclusies gevoegd. Hierin komen de voor Nederland essentiële kenmerken terug zoals de strikte conditionaliteiten die gelden als voorwaarde voor het verkrijgen van steun en de betrokkenheid van het IMF zowel financieel als bij de genoemde conditionaliteiten. Op leningen die het ESM gaat verstrekken, is de «preferred creditor status» van toepassing.

Zoals eerder vermeld, is de effectieve leencapaciteit van het ESM 500 miljard euro en daartoe is 700 miljard euro nodig om de hoogste rating van kredietbeoordelaars te krijgen: 620 miljard euro oproepbaar kapitaal en 80 miljard euro gestort kapitaal. Uw Kamer werd geïnformeerd over de wijze waarop dit gestorte kapitaal gefaseerd zou worden ingelegd. De ER heeft op verzoek van Duitsland evenwel een kleine aanpassing aangebracht in de wijze waarop de 80 miljard euro aan gestort kapitaal zal worden ingefaseerd. Deze infasering vindt plaats vanaf juli 2013 verdeeld over vijf gelijke jaarlijkse tranches. In het onwaarschijnlijke geval dat er in de beginperiode meer gestort kapitaal nodig is als gevolg van een onstane leenbehoefte, zal versneld kapitaal worden ingelegd. Deze aanpassing verandert niets aan de bijdragen van de individuele lidstaten, dus ook niet voor de Nederlandse bijdrage van rond de 4,5 miljard euro aan te storten kapitaal; deze bijdrage wordt nu uitgesmeerd over vijf in plaats van vier jaar.

Aan het besluit van de regeringsleiders van de Eurozone van 11 maart jl. om de leencapaciteit van de «European Financial Stability Facility» (EFSF) van 440 miljard euro volledig operationeel te maken, werd door de ER niets veranderd. Er is afgesproken dat nu de laatste hand zal worden gelegd aan de aanpassing van het EFSF ten behoeve van genoemde effectieve leencapaciteit alsook aan de voorbereiding van de ESM-overeenkomst opdat beide overeenkomsten voor eind juni a.s. kunnen worden getekend. Deze overeenkomsten zullen daaraan voorafgaand, samen met de Voorjaarsnota, aan uw Kamer worden voorgelegd.

Gelet op deze uitkomsten ten aanzien van het EFSF en het ESM zijn naar de mening van het kabinet de motie Slob (nr. 517) respectievelijk Blanksma-van den Heuvel (nr. 523) die daarover werden aangenomen tijdens het debat van 23 maart jl., gestand gedaan.

Euro-plus Pact

De ER heeft het Pact van 11 maart jl. formeel aangenomen. De volgende landen hebben zich daarbij aangesloten: Bulgarije, Denemarken, Letland, Litouwen, Polen en Roemenie. De titel is daarom gewijzigd in het «Euro-plus Pact». Elk jaar zullen de deelnemende landen aankondigen welke acties in de daaropvolgende twaalf maanden zullen worden genomen ter versterking van de concurrentiekracht, werkgelegenheid, houdbaarheid van overheidsfinanciën en financiële stabiliteit. Op deze terreinen staat een breed scala aan beleidsopties open, waaronder op het vlak van (verbetering van) onderwijs(systemen), life-long learning en verbetering van arbeidsparticipatie. Voor een vollediger overzicht van beleidsopties wordt verwezen naar het verslag van de ER van 11 maart jl., uw Kamer op 15 maart jl. toegegaan (Kamerstuk 21 501-20 nr. 525). De nationale maatregelen die Nederland zal nemen in het kader van het Pact, waarover uw Kamer eerder werd geïnformeerd in de geannoteerde ER-agenda van 21 maart jl., zullen in een brief aan de voorzitter van de ER kenbaar worden gemaakt. Daarnaast wordt lidstaten gevraagd om de onder het Pact voorgenomen beleidsmaatregelen mee te nemen in hun Nationale Hervormingsprogramma’s en Stabiliteits- en Convergentieprogramma’s ten behoeve van gezamenlijke monitoring van de doelstellingen onder het Pact

Lopende programma’s ten behoeve van aantal Eurolidstaten

De programma’s van Griekenland en Ierland zijn niet aan de orde gekomen tijdens deze ER. De ER vond plaats een dag nadat de Portugese premier het ontslag van zijn kabinet had aangekondigd. Minister-president Rutte heeft gewezen op het bezuinigingspakket dat Portugal op 11 maart jl. heeft aangekondigd en het belang dat dit pakket wordt uitgevoerd door Portugal.

Arabische regio

De EU werkt aan een nieuw partnerschap met de Arabische regio dat zal differentiëren tussen de landen in de regio op basis van hun democratische voortgang en dat zich zal richten op verdere economische integratie alsook op nauwere politieke samenwerking (conform de motie Van den Berge/Albayrak, Kamerstuk 21 501-20, nr. 511 en de motie Pechtold/Timmermans, Kamerstuk 32 623, nr. 9). In dit kader riep de ER ertoe op bestaande hulpprogramma’s te herzien, het leenmandaat van de EIB met 1 miljard euro op te hogen, uitbreiding te overwegen van het werkgebied van de EBRD naar de landen van de zuidelijke buurregio van de EU en handel met en investeringen in de regio te bevorderen, onder ander door spoedige aanname van de pan-Euro-meditterrane oorsprongsregels. Daarnaast kondigde de ER aan dat de EU en de lidstaten hun humanitaire steun zullen ophogen.

De ER bevestigde dat de EU en de lidstaten solidariteit zullen betonen met de lidstaten die de gevolgen van migratiestromen het meest direct ondervinden. In juni 2011 zal een besluit moeten zijn genomen over vergroting van de capaciteit van Frontex, op basis van een voorstel van de Commissie daartoe. Daarvóór al zal de Commissie extra middelen beschikbaar maken voor de operatie Hermes en Poseidon 2011. Lidstaten werden opgeroepen eveneens extra middelen beschikbaar te stellen.

De ER veroordeelde de voortdurende schending van de VN-Veiligheidsraadsresoluties 1970 en 1973 door het Libische regime. Hij herhaalde zijn oproep aan kolonel Qadaffi om zijn macht op te geven om de transitie naar een ongedeelde, democratische en soevereine Libische rechtsstaat mogelijk te maken. In samenwerking met de VN, de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie wil de EU een Libische dialoog hiertoe steunen en bijdragen aan een oplossing die recht doet aan de legitieme wensen van de Libische bevolking.

De ER verwelkomde resolutie 1973, die het principe «Responsibility to Protect» tot uitdrukking brengt, en onderstreepte zijn wil om aan de implementatie ervan bij te dragen. De tot nu toe op basis van het VNVR-mandaat genomen acties hebben al aanzienlijk bijgedragen aan het beschermen van de Libische burgerbevolking. Militaire acties zullen worden beëindigd zodra de burgerbevolking niet meer wordt bedreigd door aanvallen en de doelen van resolutie 1973 zijn bereikt. De Arabische landen, in het bijzonder de Arabische Liga, hebben een belangrijke rol te spelen bij de implementatie van resolutie 1973 en bij het vinden van een politieke oplossing. Mede in dat licht verwelkomde de ER ook de bijeenkomst in Parijs van 19 maart jl.

De EU heeft de sancties van de VN tegen Libische personen en entiteiten geïmplementeerd en aangevuld. Zij zal verder werken aan nadere maatregelen in EU- en VN-verband, waaronder maatregelen die verder verzekeren dat inkomsten uit olie- en gasexport het Libische regime niet bereiken.

De humanitaire hulpverlening aan getroffenen in Libië en de grensgebieden zal worden voortgezet. De EU bereidt zich voor om, indien de hulpverlenende instanties daarom vragen, de hulpverlening met onder andere maritieme middelen te ondersteunen.

Het goede verloop van het referendum over grondwetswijzigingen in Egypte was een belangrijke stap richting de vorming van een open en democratisch politiek systeem. De ER veroordeelde het geweld in Syrië, Jemen en Bahrein en drong aan op een betekenisvolle en constructieve dialoog in elk van deze landen.

Japan

De ER heeft aangegeven dat de EU Japan zal steunen in zijn inspanningen het hoofd te bieden aan de uitdagingen waarvoor het land zich geplaatst ziet na de aardbeving en de tsunami die zulke tragische gevolgen hebben gehad voor het land.

De ER sprak naar aanleiding van de situatie in Japan onder meer over de veiligheid van kerncentrales in Europa. Aan de hand van risico- en veiligheidsevaluaties («stress tests») zal de veiligheid van alle kerncentrales in Europa worden onderzocht, zo is besloten. De stress tests zullen worden uitgevoerd door nationale onafhankelijke instanties. Op aandringen van minister-president Rutte zullen de resultaten en alle in aansluiting daarop te nemen maatregelen openbaar worden gemaakt.


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven