21501-20
Europese Raad

nr. 470
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 maart 2010

Bijgaand bieden wij u, namens het kabinet, ter informatie de reactie aan op de Commissiemededeling «Europe 2020-strategy: a new European strategy for smart, sustainable and inclusive growth» van 3 maart jl. Deze reactie vormt de basis voor de Nederlandse inzet voor de Europese Voorjaarsraad van 25 en 26 maart a.s., waar over de hoofdlijnen van de strategie zal worden besloten, en bouwt voort op de Nederlandse reactie op de consultatie van de Europese Commissie, waar uw Kamer op 15 januari jl. kopie van kreeg (kamerstukken 21501–20, nr. 463). De Europese Raad op 17 en 18 juni a.s. zal naar verwachting de vormgeving van de nieuwe strategie nader invullen door onder meer de geïntegreerde richtsnoeren en de landenspecifieke doelen vast te stellen en de nationale knelpunten voor groei en banen te identificeren.

De Commissie schetst een herkenbaar beeld van de uitdagingen waar de Europese Unie voor staat. Door de economische en financiële crisis heeft de Europese economie een flinke deuk opgelopen: negatieve groei, hogere werkloosheid en sterk opgelopen tekorten en schulden zijn het gevolg. De Commissie stelt terecht dat de Unie tegelijkertijd voor een aantal structurele uitdagingen staat: de kosten van vergrijzing, opkomende economieën die zich begeven op innovatieve markten, de noodzaak mondiale financiële markten efficiënt en duurzaam te maken, klimaatverandering, schaarste van grondstoffen en verlies aan biodiversiteit. In de brief van het kabinet aan de Commissie, waarvan uw Kamer een afschrift kreeg, werd hier nader op ingegaan (kamerstukken 21501–20, nr. 465). Het kabinet is verheugd dat de Commissie, net als het kabinet in zijn reactie op de consultatie, vaststelt dat «business as usual» geen optie is en dat de strategie aan effectiviteit moet winnen vergeleken bij haar voorganger.

Het kabinet merkt op dat veel van zijn ideeën over de inhoud en vormgeving van de nieuwe strategie in de Commissievoorstellen zijn overgenomen. Het kabinet verwelkomt in het bijzonder de aandacht voor onderwijs, kennis en (groene) innovatie, de belangrijke positie van werkgelegenheidsbeleid en macro-economische onevenwichtigheden en de uitgebreide aandacht in de mededeling voor duurzame groei en de centrale rol voor beleidsmaatregelen waarbij economische groei en duurzaamheid hand in hand gaan.

Duurzame groei en banen

Het kabinet is verheugd dat de mededeling, in lijn met de Nederlandse wens, de focus behoudt op duurzame groei en banen en een beperkt aantal ambitieuze doelen bevat. De voorgestelde doelen – op het gebied van arbeidsparticipatie, R&D, klimaat en energie, tertiair onderwijs en armoede – kunnen een overkoepelende functie vervullen en zijn makkelijk te communiceren, aspecten waarop door het kabinet in zijn reactie op de consultatie is ingezet. Wel vindt het kabinet het van belang om de komende maanden inzichtelijk te maken of de doelen niet alleen ambitieus, maar ook haalbaar zijn. Ook wil het kabinet erop wijzen dat het belangrijk is dat de nationale doelen uiteindelijk optellen tot het EU-doel. Een situatie waarin dat niet het geval is, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de strategie, en moet worden voorkomen.

Overigens heeft het kabinet bedenkingen bij het armoededoel. In de reactie op het consultatiedocument gaf het kabinet aan dat ook een strategie voor duurzame groei en banen een bijdrage kan leveren aan het tegengaan van armoede. Hierbij werd benadrukt dat hogere werkgelegenheid instrumenteel is in het bevorderen van sociale inclusie en draagvlak biedt voor sociale voorzieningen, en dat hier in deze strategie de nadruk op zou moeten liggen. Het kabinet heeft dan ook geen behoefte aan een armoededoelstelling. Daarnaast wijst het kabinet op een aantal praktische bezwaren bij de door de Commissie voorgestelde armoededoelstelling.

Naast de genoemde doelen is de strategie opgebouwd rond een aantal prioriteiten. Het kabinet merkt op dat aan de prioriteit concurrentiekracht/ ondernemingsklimaat geen doel wordt verbonden. Dit doet af aan de zichtbaarheid van, en mogelijk aan ambities op dit belangrijke thema. Het kabinet zal aandacht vragen voor het ontbreken van dit doel.

Gezonde overheidsfinanciën

De lidstaten hebben in de afgelopen periode substantiële maatregelen genomen om de grootste economische crisis sinds de jaren dertig van de vorige eeuw te bestrijden. Als gevolg hiervan zijn de begrotingstekorten en de staatschuld van de lidstaten flink toegenomen. Om te voorkomen dat niet-duurzame overheidsfinanciën een rem op de economie gaan vormen, dienen deze tekorten tijdig te worden teruggedrongen. Het kabinet onderstreept het cruciale belang van houdbare overheidsfinanciën als basis voor duurzame en stabiele groei. Het kabinet verwelkomt dan ook het belang dat de Commissie hieraan toekent en wijst op de rol die «moeilijke» hervormingen zullen moeten spelen als onderdeel van de nieuwe strategie. Dergelijke hervormingen kunnen zowel de economische structuur versterken als een bijdrage leveren aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.

Gegeven de grote onderlinge economische interdependentie tussen de lidstaten van de eurozone, waarop ook de Commissie terecht wijst, is het van evident belang dat de eurolanden versterkt aandacht hebben voor macro-economische onevenwichtigheden en ontwikkelingen van het concurrentievermogen. De Commissie meent dat er een kader moet komen om bedreigingen voor de stabiliteit van de eurozone aan te pakken, maar werkt dit verder niet uit. Het kabinet ziet de Commissievoorstellen tegemoet.

Governance

Het kabinet is positief over verschillende voorstellen die de Commissie doet om de governance te versterken: naast het beperkte aantal doelen en nationale differentiatie daarvan, zodat beter rekening kan worden gehouden met verschillende uitgangsposities, gaat de mededeling in op verscherpte landenspecifieke aanbevelingen met de mogelijkheid tot een waarschuwing van de Commissie, een sterke rol voor de Europese Raad en gestroomlijnde nationale rapporten. Deze zaken dragen bij aan de effectiviteit van de strategie.

Daarnaast stelt de Commissie voor om de tijdpaden van de aanbevelingen onder de Europe 2020-strategie en de opinies onder het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) te synchroniseren. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Verslag van de informele Europese Raad van 11 februari jl., kamerstukken 21501-20, nr. 468) erkent het kabinet de voordelen van een parallelle evaluatie van de door landen geboekte voortgang in het kader van het SGP en Europe 2020, aangezien op die manier de macrobudgettaire randvoorwaarden in elke stap van de nieuwe strategie benadrukt worden. Het kabinet zal er echter scherp op blijven letten dat aanbevelingen onder Europe 2020 geen alibi vormen om onder de duidelijke criteria en procedures van het SGP uit te komen.

Wij kijken er naar uit met uw Kamer verder van gedachten te wisselen over de Nederlandse inzet in de aanloop naar de Europese Raad.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Kabinetsreactie op mededeling Europe 2020

1. Inleiding

De Europese Commissie publiceerde op 3 maart jongstleden haar mededeling «Europe 2020, a European strategy for smart, sustainable and inclusive growth». In deze mededeling doet zij voorstellen voor de inhoud en governance van de opvolger van de Lissabonstrategie die dit jaar afloopt. De mededeling is onder andere gebaseerd op de resultaten van een begin dit jaar gehouden publieke consultatie. De kabinetsreactie op deze consultatie is op 15 januari jongstleden aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 2009–2010, 21501–20, nr. 463, Tweede Kamer).

De voorstellen in de mededeling zullen worden besproken tijdens de Europese Voorjaarsraad op 25 en 26 maart. Deze zal naar verwachting besluiten nemen over de grote lijnen van de strategie: de focus, de doelen en de governance. Tijdens de Europese Raad op 17 en 18 juni zal de vormgeving van de nieuwe strategie nader worden ingevuld. Hieronder valt het vaststellen van de geïntegreerde richtsnoeren, de vaststelling van de landenspecifieke niveaus van de doelen (op voorstel van de lidstaten) en de identificatie van nationale knelpunten voor groei en banen.

Hieronder vindt u de reactie van het kabinet op de mededeling. Allereerst wordt stilgestaan bij de uitdagingen en bij de link tussen de strategie en de exit uit de crisis. Hierna wordt ingegaan op de voorstellen rond respectievelijk de inhoud en de governance.

2. Uitdagingen

De Commissie schetst een herkenbaar beeld van de uitdagingen waar de Europese Unie voor staat. De economische en financiële crisis heeft de Europese economie een grote klap gegeven: negatieve groei, hogere werkloosheid en sterk opgelopen tekorten en schulden zijn het gevolg. De Commissie stelt terecht dat de Unie tegelijkertijd voor een aantal structurele uitdagingen staat: de kosten van vergrijzing, opkomende economieën die zich begeven op innovatieve markten, de noodzaak mondiale financiële markten efficiënt en duurzaam te maken, en klimaatverandering en schaarste van grondstoffen en verlies aan biodiversiteit. Het kabinet is verheugd dat de Commissie, net als het kabinet in zijn reactie op de consultatie, vaststelt dat «business as usual» geen optie is en dat de strategie aan effectiviteit moet winnen vergeleken bij haar voorganger.

De mededeling gaat in op de exit uit de crisis, het op korte termijn uitfaseren van steunmaatregelen en het op middenlange termijn terugbrengen van hoge tekorten en opgelopen schulden om te voorkomen dat komende generaties de rekening krijgen gepresenteerd. Het kabinet onderschrijft het belang van een gezonde financiële sector (onder versterkt toezicht) en solide openbare financiën voor het herstellen van groei en banen en onderstreept de spilfunctie van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) in dit licht.

De mededeling geeft, in lijn met wat het kabinet onderstreepte in zijn reactie op de consultatie, aan dat de strategie zich moet richten op groeiversterkende investeringen (in (groene) innovatie, onderwijs en kennis, ICT en duurzaamheid), maar ook op het implementeren van belangrijke structurele hervormingen die zowel de economische structuur kunnen versterken als een bijdrage kunnen leveren aan de houdbaarheid van de publieke financiën (bijvoorbeeld pensioenhervormingen). Het kabinet wijst er hierbij op dat, in het licht van het op orde brengen van de publieke financiën, er zeer beperkt ruimte is voor publieke investeringen de komende jaren en zullen dus scherpe keuzes gemaakt dienen te worden. Het kabinet merkt op dat deze notie in de mededeling onvoldoende expliciet wordt onderkend. De mededeling geeft verder aan dat eventuele belastinghervormingen op een groeivriendelijke wijze moeten worden vormgegeven bijvoorbeeld door verschuiving van de belasting van arbeid naar belasting van energie- en milieugebruik. Dit is in lijn met de Nederlandse uitgangspunten.

3. Inhoud van de nieuwe strategie

De mededeling gaat uit van een nieuwe strategie met drie thema’s – slimme groei, duurzame groei en inclusieve groei – met daaronder zeven prioriteiten. Aan de thema’s is een aantal kwantitatieve doelstellingen gekoppeld. Deze focus sluit goed aan bij de insteek van het kabinet zoals verwoord in de reactie op de consultatie, namelijk dat de focus duidelijk op duurzame groei en banen moet blijven liggen. Dit draagt bij aan het verhogen van welvaart in den brede (people, planet, profit).

Slimme groeiDuurzame groeiInclusieve groei
InnovatieKlimaat, energie en mobiliteitWerkgelegenheid en vaardigheden
OnderwijsOndernemingsklimaatArmoede
Digitale agenda

3.1 Doelen

De Commissie stelt een beperkt aantal kwantitatieve hoofddoelen voor, met streefwaarden voor de EU als geheel voor 2020. Op elk van deze doelen, worden lidstaten vervolgens verzocht nationale doelen te stellen.

• Een verhoging van de arbeidsparticipatie van 69% naar 75%.

• Een verhoging van de R&D uitgaven van 1,9% naar 3% van het BBP.

• De 20(30)/20/20 doelstellingen op het gebied van energie en klimaat: CO2 uitstoot, duurzame energie, energiebesparing.

• Een verlaging van het percentage voortijdig schoolverlaters van 15% naar 10% en een verhoging van het percentage van 30–34 jarigen met een tertiaire opleiding van 31% naar 40%.

• Een verlaging van het percentage van de bevolking onder de armoedegrens met 25%.

In de reactie op de consultatie heeft het kabinet een aantal voorwaarden geformuleerd waar de hoofddoelen binnen de nieuwe strategie aan zouden moeten voldoen. Het kabinet is verheugd te zien dat dit met de doelen uit het Commissievoorstel over het algemeen het geval is. Zo is het kabinet verheugd over het voorstel het aantal doelen daadwerkelijk beperkt te houden. Voorts kunnen de voorgestelde doelen een overkoepelende functie vervullen en zijn zij makkelijk te communiceren, aspecten waarop door het kabinet in zijn reactie op de consultatie is ingezet. Ook lijken de doelen SMART, waarbij het kabinet verheugd is met de ambitie die deze uitstralen. Wel vindt het kabinet het van belang de komende maanden zicht te krijgen of de doelen niet alleen ambitieus maar ook haalbaar zijn.

In het licht van het stellen van doelen die voor elke lidstaat ambitieus en realistisch kunnen zijn, heeft het kabinet heeft in haar reactie op de consultatie ingezet op differentiatie van doelen tussen lidstaten. Het verheugt het kabinet dat deze opzet terugkomt in de voorstellen van de Europese Commissie. Het kabinet wil hier wel wijzen op het belang dat de nationale doelen uiteindelijk optellen tot het EU-doel. Een situatie waarin dat niet het geval is, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de strategie, en moet worden voorkomen.

Wat betreft de keuze van de specifieke doelen is het kabinet over het algemeen genomen tevreden. Het kabinet noemde in zijn reactie op de consultatie de doelen op het terrein van arbeidsparticipatie, R&D en de bestaande energie- en klimaatdoelen. Voor wat betreft het participatiedoel betreurt Nederland dat de basis van de doelstelling de leeftijdsgrens 20 tot 64 jaar is. Daarmee wordt de noodzaak voor verhoging van de pensioenleeftijd buiten haken geplaatst. Bij het R&D doel plaatste het kabinet een aantal kanttekeningen (bijvoorbeeld dat het een inputindicator is en dat het innovatie slechts nauw meet) hoewel het geen beter alternatief zag. Het kabinet blijft er aan hechten in de praktijk duidelijk onderscheid te maken tussen publieke en private R&D uitgaven, waarbij overheden veel meer invloed hebben op de eerste. Gezien de beperkingen van het R&D doel, kijkt het kabinet uit naar de voorstellen van de Commissie voor een alternatieve indicator die zowel R&D als innovatie-intensiteit meet, waarbij dan een duidelijk onderscheid gemaakt moet worden tussen R&D en innovatie-uitgaven. In zijn reactie op de consultatie noemde het kabinet ook een doel op het terrein van ondernemerschap. Genoemde voorbeelden betroffen de reductie van de administratieve lasten en de implementatie van de interne markt regels. Het is opvallend dat de commissie op dit terrein geen doel voorstelt, terwijl het wel een van de benoemde prioriteiten is. Het kabinet vindt het wenselijk dat binnen de vijf hoofddoelen een doel op dit terrein wordt gesteld. Een goed ondernemingsklimaat is een noodzakelijke voorwaarde voor economische groei. Ook de door de Commissie voorgestelde doelen op het terrein van onderwijs zijn bestaande doelen uit het Europese werkprogramma onderwijs en opleiding 2020, die naar de mening van het kabinet geschikt zijn om het belang van onderwijs voor duurzame groei en banen te onderstrepen.

Het kabinet heeft bedenkingen bij het armoededoel. In de reactie op de consultatie gaf het kabinet aan dat ook een strategie voor duurzame groei en banen een bijdrage kan leveren aan het tegengaan van armoede. Hierbij werd benadrukt dat hogere werkgelegenheid instrumenteel is in het bevorderen van sociale inclusie en draagvlak biedt voor sociale voorzieningen. De sociale dimensie van de strategie zou moeten worden gericht op het vergroten van werkgelegenheid en inzetbaarheid omdat een baan het beste middel is om armoede te bestrijden. Het kabinet heeft dan ook geen behoefte aan een aparte armoededoelstelling. De Europese doelstelling heeft overigens voor Nederland relatief beperkte betekenis, aangezien Nederland, op Tsjechië na, het laagste armoederisico in de EU heeft. Voorts kleven er bezwaren aan de nu door de Commissie gekozen specifieke armoededoelstelling, aangezien deze zich beperkt tot het inkomensaspect van armoede. Armoede is in Nederlandse optiek niet alleen een kwestie van de hoogte van het inkomen, maar veel meer een kwestie van het ontbreken van kansen om deel te nemen zoals toegang tot de arbeidmarkt en maatschappelijke activiteiten. Verder kleeft er een aantal bezwaren aan het gebruik van de relatieve armoedegrens (60% van het mediaan inkomen) als uitgangspunt. Feitelijk meet deze armoedegrens veel meer inkomensongelijkheid dan armoede. Dit betekent dat op het moment dat de hele bevolking een zelfde positieve inkomensontwikkeling meemaakt, het aantal armen even groot blijft, terwijl de bestedingsmogelijkheden aan «de onderkant» wel verbeterd zijn. Daar komt bij dat bij het bepalen van het inkomen lang niet alle gemeentelijke voorzieningen worden meegenomen; bijvoorbeeld de bijzondere bijstand ontbreekt. Deze bezwaren maken dat de inzet van een aantal effectieve beleidsinstrumenten geen merkbare uitwerking heeft op de hoogte van het voorgestelde doel, terwijl deze in de praktijk wel mensen helpen.

3.2 Thema’s en prioriteiten

Zoals hierboven uiteengezet, is de strategie inhoudelijk opgebouwd rond een drietal thema’s binnen de strategie: slimme groei, duurzame groei en inclusieve groei. Deze thema’s worden ingevuld aan de hand van zeven specifieke prioriteiten met beleidsideeën op zowel Europees als nationaal niveau. Het kabinet benadrukte in zijn reactie op de consultatie het belang dat initiatieven op EU-niveau expliciet onderdeel zouden moeten blijven van de strategie, en verwelkomt de opzet.

De voorgestelde prioriteiten sluiten in het algemeen goed aan bij de kabinetsreactie op de consultatie. Zo kan het kabinet de grote aandacht voor onderwijs, kennis en (groene) innovatie verwelkomen, evenals de belangrijke positie van werkgelegenheidsbeleid. Wel is een aantal kanttekeningen te plaatsen, bijvoorbeeld wat betreft de prioriteit op het terrein van armoedebestrijding, zie tevens de hierboven onder 3.1 genoemde redenen. Ook hecht het kabinet veel waarde aan de sterke relatie tussen verschillende prioriteiten en benadrukt dan ook het belang van een integrale benadering.

Hieronder zal meer specifiek op de drie thema’s en de onderliggende prioriteiten worden ingegaan.

3.2.1 Slimme groei

Innovatie

Het kabinet onderstreepte in zijn reactie op de consultatie het belang van kennis, creativiteit en innovatie voor toekomstige duurzame groei. Het kabinet verwelkomt dan ook de door de Commissie geschetste voorstellen voor versterking van alle schakels in de innovatieketen, maar ziet ook graag nieuwe vormen van innovatie daarbij opgenomen (sociale innovatie, niet-technologische innovatie). Wel valt op dat de mededeling met name op EU-niveau weinig aandacht besteedt aan excellentie van onderzoek en innovatie en de valorisatie daarvan, vooral ook door het MKB. Daarbij wil het kabinet aangeven dat de keten benadering waarvoor de Commissie kiest aangevuld zou moeten worden door de kennisdriehoek benadering (van onderwijs, onderzoek en innovatie) omdat hierin beter naar voren komt dat innovatie niet een rechtlijnig proces is maar dat een samenspel van de verschillende actoren nodig is. Daarnaast is het kabinet van mening dat naast de focus op maatschappelijke uitdagingen ook het algeheel versterken van het concurrentievermogen prioriteit behoeft.

De verhouding tussen EU en nationaal innovatiebeleid, zowel inhoudelijk als financieel behoeft iets meer duidelijkheid. Het kabinet hecht aan een stevig marktgericht innovatiebeleid op Europees niveau en onderstreept de mogelijke synergievoordelen van beleid op EU- en nationaal niveau. Het kabinet verwelkomt hierbij de aandacht voor de Europese Kennisruimte en ziet uit naar de voorgestelde «European Innovation Partnerships», waarbij voor het partnership op het terrein van bio-based economy een geïntegreerde aanpak van de Commissie prioriteit behoeft. Nationaal beleid vervult echter ook een eigenstandige rol met eigenstandige beleidskeuzes, ook in overleg met relevante stakeholders zoals kennisinstellingen, het bedrijfsleven en overheden. Het kabinet vraagt derhalve om terughoudendheid bij het introduceren van nieuwe instrumenten en herhaalt de behoefte aan vereenvoudiging en stroomlijning van het bestaand instrumentarium. De administratieve lasten van deelname aan EU programma’s dient verlaagd te worden, onder andere door het hanteren van het beginsel van verantwoord vertrouwen (high trust) bij controles. Het kabinet ondersteunt de oproep om kennisinvesteringen te prioriteren, maar hecht aan een evenwichtige policy mix die breder kijkt dan de expliciet genoemde fiscale R&D maatregelen en andere financiële instrumenten.

Onderwijs

Onder dit thema richt de mededeling zich met name op mobiliteit van lerenden. Onderwijs komt tevens terug onder het thema werkgelegenheid en vaardigheden. De in de mededeling beschreven initiatieven op het terrein van mobiliteit van lerenden sluiten goed aan bij de visie van het kabinet, namelijk dat het geen doel op zich is, maar een middel om de kwaliteit van onderwijs te verbeteren en om persoonlijke, maatschappelijke en economische meerwaarde te realiseren. Ook het ontwikkelen van een classificatie van Europese universiteiten kan bijdragen aan het inzichtelijk maken van de kwaliteit van het onderwijs.

Zoals het kabinet uiteen heeft gezet in zijn reactie op de Europese consultatie over de toekomst van mobiliteit van lerenden, onderschrijft het kabinet de ambitie dat op termijn alle jongeren de kans moeten kunnen krijgen om in het kader van hun opleiding een periode in het buitenland door te brengen. Het kabinet ziet duidelijke meerwaarde in een Europese aanpak gericht op het faciliteren van mobiliteit van lerenden en het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen.

Hoewel een geïntegreerde benadering van mobiliteit van jongeren in beginsel wordt toegejuicht dient in de visie van het kabinet wel rekening te worden gehouden met de (grote) diversiteit binnen deze doelgroep. Dit vergt maatwerk en ruimte voor nationale differentiatie.

Digitale agenda

De mededeling identificeert de digitale agenda als een separate prioriteit. Dit is volgens het kabinet een verstandige beslissing. ICT draagt namelijk bij aan alle drie de thema’s van de mededeling. Zo benadrukte het kabinet in zijn reactie op de consultatie het belang van ICT als drijvende kracht van groei, werkgelegenheid en innovatie in Europa. Het kabinet onderstreept daarbij ook graag de duurzame kant van ICT, bijvoorbeeld bij het streven naar energiezuinigheid en CO2-reductie. Het kabinet onderschrijft het belang van Europese samenwerking in de ontwikkeling en het gebruik van moderne ICT-diensten op basis van open standaarden, naast nationale acties. Tenslotte zijn digitale vaardigheden tegenwoordig essentieel om (beter) gekwalificeerd werk te vinden en volledig aan de maatschappij deel te kunnen nemen.

Op het terrein van het auteursrecht vindt het kabinet het van groot belang dat de Commissie zich concentreert op het stimuleren van nieuwe, legale modellen voor muziek, film, games en e-books. Handhaving van auteursrechten in het digitale domein is alleen effectief als het modellen kan beschermen die zijn toegesneden op de digitale wereld en aantrekkelijk zijn voor consumenten.

3.2.2 Duurzame groei

Het kabinet verwelkomt de uitgebreide aandacht in de mededeling voor duurzame groei en de centrale rol voor beleidsmaatregelen waarbij economische groei en duurzaamheid hand in hand gaan. Deze centrale plaats is in lijn met de Nederlandse inzet gedurende de afgelopen maanden. Terecht stelt de Commissie dat een dergelijke groei achteruitgang van het milieu, verlies aan biodiversiteit en niet-duurzaam gebruik van hulpbronnen voorkomt.

Naast de uitdagingen op het gebied van energie en klimaat onder het thema duurzame groei, is het kabinet van mening dat ondernemingsklimaat in de breedte een belangrijke plaats moet krijgen in de strategie.

Klimaat, energie en mobiliteit

De mededeling beschrijft het doel om economische groei los te koppelen van het gebruik van hulpbronnen en de uitstoot van CO2 terug te brengen. Het kabinet steunt deze doelstelling, die zal bijdragen aan energievoorzieningszekerheid, de transportsector en aan de concurrentiekracht van Europese bedrijven.

De 2020 strategie zal nadrukkelijker verbonden moeten worden met het lange termijn doel en het pad daar naartoe. Hiertoe wordt een strategie voorbereid door de Commissie om de EU in 2050 koolstofarm te laten zijn en emissiereducties te realiseren in de orde van grootte van 80–95%. De 2020 strategie moet voor de periode tot 2020 geloofwaardige stappen zetten naar deze ambitie toe.

De Commissie zet hoog in met de decarbonisatie van de transportsector als doel in 2050. Volgens het kabinet eist dit een ingrijpende modernisering van transportnetwerken, introductie van intelligente transportsystemen en hoogwaardige logistiek om benutting van infrastructuur te verbeteren. Met een combinatie van Europese emissie-eisen en onderzoeksprogramma’s (bv. Green Car Initiative) kunnen de hierbij noodzakelijke innovaties in brandstof- en voertuigtechnologie tot stand komen.

Specifiek voor het energiebeleid acht het kabinet naast nieuwe maatregelen een voortvarende implementatie van bestaande EU-wetgeving van groot belang. Het gaat daarbij o.a. om het energie- en klimaatpakket van december 2008, en de richtlijnen op gebied van ecodesign en energielabeling die het mogelijk maken ambitieus Europees bronbeleid op gebied van energiebesparing te voeren. Het kabinet hecht daarnaast groot belang aan de implementatie van het zogeheten SET-plan voor de ontwikkeling van koolstofarme technologieën.

Het kabinet pleit ervoor naast de beschreven doelstelling de vervolmaking van de interne energiemarkt en de toename van de energievoorzieningzekerheid een prominentere plaats te geven onder de prioriteit energie en klimaat, aangezien deze van grote invloed zijn op het groeipotentieel van de EU. Ten aanzien van de interne energiemarkt is daarbij een voortvarende implementatie van het derde energiepakket cruciaal, met name de voorzetting van het proces van ontvlechting en daarmee het loskoppelen van het netbeheer van belangen op het terrein van productie en levering. Op het gebied van energievoorzieningszekerheid acht het kabinet het van essentieel belang om de externe relaties met strategische partners verder te versterken en de krachten binnen de EU daarbij te bundelen. Het kabinet hecht daarnaast aan een verdere diversificatie van aanvoerroutes en verbetering en uitbreiding van de energie-infrastructuur binnen de EU.

Concurrentiekracht/Ondernemingsklimaat

De mededeling onderstreept, net als het kabinet in de reactie op de consultatie, dat een modern industriebeleid het proces van aanpassing aan veranderende omstandigheden en herstructurering ondersteunt. Dit is noodzakelijk om de Europese industrieën mondiaal concurrerend te houden. Zoals beschreven in de reactie op het consultatiedocument kan dit volgens het kabinet door de nadruk te leggen op innovatie, op kennis en op duurzaamheid. Het is van belang dat de focus van Europees industriebeleid blijft liggen op horizontaal beleid en het creëren van goede randvoorwaarden. Het kabinet benadrukt in dit kader het belang het tijdelijk verruimde staatssteunkader daadwerkelijk stop te zetten aan het eind van 2010.

De mededeling van de Commissie gaat slechts beperkt in op ondernemerschap in de breedte. Het kabinet beschouwt een goed ondernemingsklimaat als een van de noodzakelijke voorwaarden voor groei en is daarom van mening dat deze prioriteit breder zou moeten worden aangevlogen door het gebruik van algemene uitgangspunten als de goede werking van markten, gezonde concurrentie en het stimuleren van ondernemerschap. In deze lijn wordt wel het verlagen van administratieve lasten genoemd, wat het kabinet van harte verwelkomt. Daarnaast stelt het kabinet dat de (voor de Europese economie zeer belangrijke) diensten en creatieve sectoren een belangrijke plek moeten krijgen in de strategie.

3.2.3 Inclusieve groei

Het kabinet is positief over het belang dat de Commissie hecht aan het helpen van mensen aan een baan, door het investeren in trainingen en opleidingen en het moderniseren van de arbeidsmarkten. Ook legt de Commissie de nadruk op het belang moeilijke structurele hervormingen te implementeren, wat overeenkomt met de Nederlandse reactie op het consultatiedocument.

Werkgelegenheid en vaardigheden

Door het leren van nieuwe vaardigheden kunnen mensen zich aanpassen aan veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt. Nieuwe vaardigheden kunnen zo bijdragen aan het reduceren van werkloosheid en het verhogen van de arbeidsproductiviteit. Dit speelt een belangrijke rol bij herstructureringsprocessen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is de grote onzekerheid van dergelijke voorspellingen. Daarnaast is het van belang te melden dat de verbeterde aansluiting vooral op lokaal en regionaal niveau dient plaats te vinden (niet zozeer op Europees niveau).

De mededeling onderstreept dat arbeidsmarkten moeten worden gemoderniseerd om arbeidsparticipatie en houdbaarheid van sociale stelsels te waarborgen. Het kabinet deelt deze inzet. De mededeling noemt onder andere het belang van mobiliteit en betere aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidmarkt. Sleutelbegrippen zijn verder flexicuritybeleid om arbeidsmarktsegmentatie tegen te gaan en transities mogelijk te maken, het lonend maken van werk in het bijzonder voor laagopgeleiden, het bevorderen van een goede balans tussen arbeid en zorg en participatie van vrouwen en ouderen. Het kabinet verwelkomt deze lijn, die een van de hoofdpunten was uit de reactie op de consultatie.

Armoede

Dit initiatief lijkt vooral gericht op het vergroten van de bewustwording van de armoedeproblematiek in Europa. Het sluit aan bij de al bestaande open methode van coördinatie gericht op het beoordelen van de voortgang van lidstaten op het gebied van sociale insluiting en het hervormen van pensioenstelsels alsook de uitwisseling van ervaringen. Het is niet duidelijk hoe de ideeën van de Commissie zich verhouden tot de huidige samenwerking in het Sociaal Beschermingscomité. De Commissie roept lidstaten verder op om hun maatregelen te richten op specifieke groepen met een hoog armoederisico (men noemt onder meer eenoudergezinnen, minderheden). Het kabinet constateert dat in Nederland de basis voor het inkomensbeleid wordt gelegd door de rijksoverheid en dat aanvullend binnen de WWB de gemeenten beslissen over de inzet en focus van maatregelen.

4. Instrumenten op EU-niveau

De mededeling stelt voor EU instrumenten beter te richten op het bereiken van de Europe 2020 doelen, een streven dat kan worden verwelkomd. De mededeling gaat daarbij specifiek in op drie instrumenten, namelijk de interne markt, de Europese begroting en de Europese externe economische agenda.

4.1 Interne markt

De mededeling wijst op een groot onbenut potentieel van de interne markt en het belang van verdere ontwikkeling en het wegnemen van knelpunten. Burgers en bedrijven lopen nog steeds tegen belemmeringen aan bij grensoverschrijdend verkeer. Zo leidt bijvoorbeeld in grensregio’s verschillen in regelgeving en tegenstrijdige (toepassing van) regelgeving tussen lidstaten nog vaak tot het slecht kunnen laten aansluiten van potentiële markten. Ook blijken voor consumenten bijvoorbeeld praktische problemen als (kosten van) vertaling en gebrek aan vertrouwen in de weg te staan aan grensoverschrijdend verkeer. Het kabinet onderschrijft deze visie van harte, mede in het licht van de grote baten van de interne markt voor Nederlandse burgers en bedrijven.

De komende jaren zal hard door moeten worden gewerkt aan onder andere het daadwerkelijk realiseren van een interne markt voor diensten, verdere ontwikkeling van de interne markt voor netwerksectoren (e.g. energie en transport), en het verbeteren van de werking van regelgeving in praktijk voor burgers, consumenten en bedrijven.

4.2 EU financiële instrumenten

Het kabinet gaf in zijn reactie op de consultatie aan voorstander te zijn van een fundamentele hervorming en modernisering van het EU budget, en deze meer te richten op concurrentievermogen en duurzame groei en banen. Het verwelkomt dan ook het voorstel van de Commissie om de prioriteiten die voortkomen uit de Europe 2020 strategie mede uitgangspunt te maken bij haar voorstellen voor een nieuwe begroting. Zoals de mededeling aangeeft gaat het er zowel om prioriteiten te stellen tussen de posten, als te bekijken hoe specifieke instrumenten meer gericht kunnen worden op het bereiken van de 2020 doelen.

Het kabinet kan zich voorts goed vinden in het belang dat de mededeling toekent aan efficiënt en veilige financiële markten en ziet de voorstellen omtrent de ontwikkeling van innovatieve financiële instrumenten om tegemoet te komen aan de investeringsbehoeften van het Europese bedrijfsleven met belangstelling tegemoet.

4.3 Externe economische agenda

De mededeling gaat uitgebreid in op de externe dimensie van de Europe 2020 strategie met nadruk op het handelsinstrumentarium. De mededeling onderstreept, net als de kabinetsreactie op de consultatie, dat Europa baat heeft bij een open internationaal kader en daarin een assertieve rol moet spelen, en dat het economische gewicht van de Unie haar mogelijkheden biedt haar standaarden en waarden uit te dragen. Het kabinet benadrukt dat de EU gebaat is bij vrijere handel in de breedte, dus ook bij concurrerende invoer en niet enkel bij het bevorderen van export of markttoegang elders, en onderstreept ook het belang van internationale investeringen. De afronding van de Doharonde van WTO-onderhandelingen blijft een prioriteit. Het kabinet zal daarnaast ook de nadruk leggen op de systeemwaarde van de WTO, als multilateraal, afdwingbaar stelsel van regels, dat een terugval in protectionisme in tijden van crisis heeft helpen voorkomen.

De mededeling legt terecht veel nadruk op relaties met opkomende economieën, waar een deel van de Europese groei de komende jaren vandaan moet komen. De constatering dat deze relaties ook een politieke onderbouwing zullen moeten hebben is terecht, omdat deze opkomende economieën zich in toenemende mate als factor doen gelden ten aanzien van de belangrijkste mondiale vraagstukken (zoals klimaatverandering, de bestrijding van terrorisme, migratievraagstukken).

Het kabinet ziet uit naar de voorstellen voor een Europese handelsstrategie voor de komende jaren. Hierbij benadrukt het kabinet, zoals ook de mededeling dat doet, het belang lopende onderhandelingen af te ronden en bestaande relaties te versterken.

5. Exit uit de crisis

De Commissie wijst in haar mededeling terecht op de noodzaak van het definiëren van geloofwaardige exit-strategieën uit de huidige crisis, het belang van hervorming van het financiële stelsel en het nastreven van budgettaire consolidatie gericht op lange termijn groei.

Voorts wijst de Commissie op de grote onderlinge afhankelijkheid van landen binnen de Eurozone. Dit maakt spill-over effecten van beleid in andere lidstaten waarschijnlijker, met name in het financiële domein. Het kabinet wacht Commissievoorstellen die met het oog hierop de beleidscoördinatie tussen eurolanden versterken en verdiepen met belangstelling af.

6. Governance

In de reactie op de publieke consultatie heeft Nederland aangegeven dat de «governance» van de nieuwe strategie moet worden versterkt door het vergroten van «ownership» van de strategie bij de verschillende actoren. Ook werd aangegeven dat het kabinet hierbij een centrale en sturende rol ziet weggelegd voor de Europese Raad. Het kabinet is verheugd te zien dat deze noties ook in de Commissievoorstellen zijn opgenomen.

In paragraaf 3.1 wordt reeds ingegaan op een kernelement van de «governance» van de nieuwe strategie, namelijk de beperkte set hoofddoelen. Hiernaast gaat de Commissie in haar mededeling in op een aantal andere elementen van de governance, namelijk de landenspecifieke aanbevelingen en de richtsnoeren, het beleidsleren, rapportages en de partnerschapaanpak. Hier zal hieronder in meer detail op worden ingegaan.

6.1 Aanbevelingen en richtsnoeren

In zijn reactie op de consultatie gaf het kabinet aan dat de aanbevelingen een belangrijk element waren van de Lissabonstrategie maar dat ze in de nieuwe strategie zouden moeten worden verbeterd door betere onderbouwing en scherpere formulering. Ook de visie van de Commissie wijst in deze richting.

Qua proces stelt de mededeling hier voor dat de Europese Commissie een voorstel doet aan de Europese Raad in juni voor de identificatie van knelpunten («bottlenecks») voor economische groei, zowel op Europees niveau als in de individuele lidstaten. Elk jaar in februari komt de Commissie vervolgens met voorstellen voor aanbevelingen, op hetzelfde moment als zij komt met haar opinies over de Stabiliteits- en Convergentieprogramma’s onder het SGP. Het kabinet erkent de voordelen van een parallelle evaluatie van de door landen geboekte voortgang in het kader van het SGP en Europese 2020. Het kabinet zal er echter scherp op blijven dat opinies van het SGP en aanbevelingen onder de Europe 2020 strategie niet door elkaar mogen gaan lopen, aangezien dit het risico van verwatering met het SGP met zich zou brengen.

Inhoudelijk maakt de mededeling onderscheid tussen «landen» aanbevelingen op budgettair/macroterrein enerzijds en «thematische» aanbevelingen op micro/werkgelegenheidsterrein anderzijds (ook de laatste zijn overigens landenspecifiek). De macroaanbevelingen richten zich vooral op macro-economische onevenwichtigheden zoals bubbels in huizenmarkten en verslechterend concurrentievermogen, alsmede op het oplossen van cruciale knelpunten voor het groeivermogen van lidstaten. De micro/werkgelegenheidsaanbevelingen gaan in meer detail in op geïdentificeerde zwakheden op het terrein van de in paragraaf 3.2 beschreven thematische prioriteiten. De ECOFIN Raad is verantwoordelijk voor de budgettair/macro aanbevelingen. De verantwoordelijkheid voor de thematische aanbevelingen ligt in eerste instantie bij de relevante vakraden, die hiermee een belangrijke rol krijgen.

Het kabinet ziet deze rol van de vakraden in principe als positief. Dit biedt meer mogelijkheden voor eerste verantwoordelijke bewindspersonen om elkaar aan te spreken op de voortgang. Wel dient gewaakt te worden voor de uiteindelijke consistentie van de aanbevelingen en voor het voorkomen van een wildgroei aan aanbevelingen: uiteindelijk moet er per land een lijstje komen met een beperkt aantal aanbevelingen dat zich richt op de grote prioriteiten op zowel macro, micro als werkgelegenheidsterrein. Er mag geen sprake zijn van versnippering over verschillende documenten of een te groot aantal aanbevelingen per lidstaat. Ook dient de consistentie tussen de thematische aanbevelingen en de macrobudgettaire kaders te worden geborgd. Door een dergelijke consistente, prioritaire aanpak kunnen de aanbevelingen het meest effect sorteren in de beleidsdiscussie, zowel in Brussel als in het nationale debat.

De mededeling geeft aan dat de aanbevelingen concreter zullen zijn dan onder de Lissabonstrategie het geval was, iets wat eerder door het kabinet is bepleit. Ook wordt voorgesteld de aanbevelingen te voorzien van een tijdpad voor actie (bijvoorbeeld binnen twee jaar). Wordt er binnen dat tijdpad door de lidstaat niet voldoende actie ondernemen, dan kan de Europese Commissie de lidstaat een waarschuwing geven (een nieuw instrument voortkomend uit het Verdrag van Lissabon). Dit past binnen de roep van Nederland om de peer pressure op te voeren. Daarnaast biedt dit aanknopingspunten voor een meer intensieve bilaterale dialoog tussen lidstaat en Commissie over de voortgang van het beleid.

Het kabinet hecht er ook aan dat de voortgang van de acties op Europees niveau jaarlijks wordt geëvalueerd.

Voor wat betreft de richtsnoeren stelt de mededeling voor een kleiner aantal richtsnoeren vast te stellen dan de huidige 24. Deze bevatten de algemene richting van de strategie en de beperkte set hoofddoelen. Dit is in lijn met de kabinetsreactie op de consultatie. De mededeling stelt voor de richtsnoeren vast te stellen voor de komende vijf jaar. Dit biedt stabiliteit voor de komende jaren en is een logisch moment voor een mid-term review van de strategie. Zoals aangegeven in de reactie op de consultatie, is het kabinet van mening dat een moment moet worden afgesproken waarop de voortgang met de strategie en de efficiëntie van zijn instrumenten wordt geëvalueerd.

6.2 Beleidsleren

De referentie aan beleidsleren in de mededeling is kort – het gebruik ervan door de vakraden moet worden geïntensiveerd – maar wel belangrijk voor het kabinet. Het kabinet beschouwt beleidsleren als één van de successen van de Lissabonstrategie, waarop verder doorgebouwd zou moeten worden. De thematische aanpak waarin de vakraden een grote rol spelen, biedt hiervoor alle ruimte. Voorbeelden van succesvol beleidsleren zijn het door de EU verspreiden van een algemeen beleidsconcept als flexicurity, maar ook het overnemen van best practices van specifieke beleidsinstrumenten zoals de Nederlandse innovatievouchers. Ook tijdens de crisis bleek de mogelijkheid beleidservaringen uit te wisselen waardevol. Het kabinet is dan ook van mening dat beleidsleren een belangrijk element uit moet blijven maken van de Europe 2020, waarbij wel een duidelijker scheiding dient te worden gemaakt tussen leren en elkaars voortgang monitoren. Het kabinet verwelkomt ook in dit kader de reeds genoemde intensieve bilaterale dialoog tussen Commissie en lidstaten, welke meer mogelijkheden kan opleveren voor beleidsleren.

Voorts verwelkomt het kabinet het initiatief van de Commissie om een platform te bieden waarop lidstaten en andere bij de uitvoering van de strategie betrokken stakeholders, zoals sociale partners, gemeenten en provincies informatie over hun beleid kunnen uitwisselen.

6.3 Nationale rapportages

De Commissie stelt voor het moment van de rapportages onder het SGP en Europe 2020 gelijk te trekken zodat zij gegevens kan combineren en dwarsverbanden kan leggen. Tevens hoopt ze zo consistentie in het denken binnen lidstaten zelf te bevorderen. Het kabinet erkent, met inachtneming van de reeds genoemde kanttekeningen, de voordelen van dit idee. In lijn met de visie van het kabinet stelt de mededeling gestroomlijnde jaarlijkse rapportages voor gericht op de belangrijkste onderwerpen, met name de voortgang richting de doelen en op het terrein van de voor de lidstaat voorgestelde aanbevelingen. Hierbij wijst het kabinet erop dat een dergelijk gefocust rapport tevens een belangrijke bijdrage kan leveren aan nationale beleidsdiscussies. De mededeling maakt niet langer onderscheid tussen nationale hervormingsprogramma’s en voortgangrapporten. Zoals aangegeven in de reactie van het kabinet op de consultatie, leidde dit onderscheid in de praktijk tot veel verwarring. Het kabinet kan het laten vallen van dit onderscheid dan ook verwelkomen.

6.4 Partnerschapaanpak

De mededeling benadrukt het belang van de partnerschapbenadering voor het succes van de strategie, waaronder het nauwer betrekken van het Europees Economisch en Sociaal Committee en het Committee van de Regio’s. Tevens ligt hier volgens de mededeling een grote rol voor de lidstaten zelf, zoals het kabinet onderstreepte in zijn reactie op de consultatie.

Het kabinet is van mening dat sociale partners, provincies, gemeenten, steden, regio’s en kennisinstellingen een belangrijke bijdrage leveren aan bijvoorbeeld het stimuleren van arbeidsparticipatie en innovatie, het aanpakken van klimaatverandering, en het reduceren van administratieve lasten. In Nederland werden sociale partners en decentrale overheden de afgelopen jaren reeds intensief betrokken bij het opstellen van het nationale rapport, een praktijk die zal worden voortgezet onder de nieuwe strategie. Ook in de discussie over de vormgeving van de nieuwe strategie zijn beide partijen uitgebreid betrokken. Zo ligt aan de basis van de visie van het kabinet op de nieuwe strategie een uitgebreid advies van de Sociaal-Economische Raad en hebben ook de vertegenwoordigers van decentrale overheden hiervoor belangrijke input geleverd.

Tijdlijn «EUROPE 2020»

2010
Europese Commissie 
3 maart voorstellen
Europese Voorjaarsraad: 
Overeenstemming grote lijnen strategie: focus, doelen en governance 
Europese Commissie: 
Voorstellen voor EUROPE 2020 geïntegreerde richtsnoeren 
Europees Parlement: 
Debat over strategie en vormen opinie over richtsnoeren 
Verschillende Raadformaties: 
Verfijnen van hoofdpunten (EU/Nationale doelen, prioriteiten en geïntegreerde richtsnoeren 
Europese Raad in juni: 
Goedkeuring van EUROPE 2020 strategie, EU en nationale doelen en geïntegreerde richtsnoeren 
Najaar Europese Raad 
Verdiepende discussie over specifiek thema (bijv. R&D en innovatie) 
Lidstaten 
Formuleren van Stabiliteits-/convergentie programma en Nationaal Hervormingsprogramma 
2011
Europese Commissie 
Jaarlijks rapport voor de Europese Voorjaarsraad, opinies over Stabiliteits en convergentieprogramma’s en voorstellen voor aanbevelingen
Raad 
Bespreking Commissievoorstellen voor aanbevelingen 
Europees parlement 
Plenair debat en aanname resolutie 
Europese Voorjaarsraad 
Waardering voortgang en aanname landenspecifieke aanbevelingen 
Lidstaten, Europese Commissie, Raad 
Follow up aanbevelingen, implementatie van hervormingen en rapportages 
Naar boven