Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 mei 2020
Hierbij bied ik u het verslag aan van de EU Top Westelijk Balkan in een videoconferentie
van 6 mei 2020.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
VERSLAG VAN DE TOP TUSSEN DE EU EN DE WESTELIJKE BALKAN PER VIDEOCONFERENTIE VAN 6
MEI 2020
Op 6 mei jl. vond per videoconferentie een top plaats tussen de EU en de landen van
de Westelijke Balkan onder voorzitterschap van de voorzitter van de Europese Raad
(Kamerstuk 21 501-20, nr. 1534). De EBRD en EIB waren tevens vertegenwoordigd. Minister-President Rutte was niet
in de gelegenheid om deel te nemen aan deze bijeenkomst. De Luxemburgse Minister-President
Bettel intervenieerde mede namens Nederland en België. De videoconferentie volgt op
de Sofia Top in 2018 waar besloten werd om de samenwerking tussen de EU en de Westelijke
Balkan-landen op het gebied van connectiviteit, veiligheid en de rechtsstaat te versterken.
Verslag Westelijke Balkantop
De top stond in het teken van de COVID-19-pandemie en de samenwerking met en tussen
de Westelijke Balkan-landen op het gebied van onder meer economie, connectiviteit,
klimaat en veiligheid. De deelnemers onderschreven het Europese perspectief van de
landen van de Westelijke Balkan en het belang van voortzetting van het engagement
van de EU ten behoeve van de stabiliteit en ontwikkeling van deze regio.
Deelnemers spraken steun uit voor het EU-steunpakket van EUR 3,3 mld. voor de bestrijding
van de negatieve effecten van de COVID-19-pandemie, zoals uiteengezet in de mededeling
van de Commissie waarvan de kabinetsappreciatie uw Kamer reeds toeging.1 Tevens werd vooruitgeblikt op het economisch en investeringsplan voor de regio dat
de Commissie later dit jaar zal uitbrengen.
Belangrijke thema’s die door de aanwezigen – inclusief Luxemburg mede namens Nederland
en België – werden opgebracht waren het versterken van de rechtsstaat, in het bijzonder
ten aanzien van de strijd tegen de georganiseerde misdaad en de aanpak van corruptie;
en het verbeteren van de nabuurschapsrelaties. Luxemburg sprak in deze Benelux-interventie
solidariteit uit met de Westelijke Balkan, en verwelkomde de samenwerking met de regio
in de bestrijding van COVID-19. De Benelux benadrukte het belang van de rechtsstaat,
ook als fundament voor socio-economische ontwikkeling, en van verbetering van de mediavrijheid
en vrijheid van meningsuiting. In het licht van maatregelen om burgers te beschermen
in tijden van COVID-19 moeten de rechtsstaat en fundamentele rechten niet uit het
oog verloren worden. Luxemburg noemde tevens het belang van verzoening en goed nabuurschap,
en haalde de nauwe samenwerking tussen de Benelux-landen aan als voorbeeld.
Na afloop is door de leden van de Europese Raad een verklaring aangenomen over samenwerking
op het gebied van COVID-19, rechtsstaat en openbaar bestuur, veiligheid, migratie,
sociaaleconomische ontwikkeling, connectiviteit, de groene en digitale agenda’s, en
verzoening en goede nabuurschapsrelaties in de Westelijke Balkan.2 De regeringsleiders en staatshoofden van de landen van de Westelijke Balkan hebben
zich hierbij aangesloten.
Toezegging gedelegeerde handelingen EU-klimaatwet
De vaste Kamercommissie voor Europese Zaken heeft op maandag 4 mei jl. het kabinet
verzocht om nadere toelichting op de kabinetsinzet op de gedelegeerde handelingen
in de verordening Europese klimaatwet. In de verordening wordt voorgesteld om juridische
bevoegdheden aan de Commissie te delegeren om op het niveau van de Unie een traject
vast te stellen om de doelstelling van klimaatneutraliteit voor 2050 tijdig te bereiken.
Het kabinet is van mening dat het vaststellen van het optimale traject tussen 2030
en 2050 als essentieel element van de voorgestelde wetgeving moet worden gezien en
daarom pleit het kabinet ervoor dat het traject tussen 2030 en 2050 niet via gedelegeerde
handelingen van de Commissie wordt vastgelegd. Het kabinet vindt het wel van belang
om voorspelbaarheid en vertrouwen te bieden voor economische actoren voor de transitie
richting klimaatneutraliteit 2050 en het waarborgen van een geleidelijk reductiepad.
Indien de Commissie deze doelstellingen wil bereiken via aanvullende reductiedoelen
voor de periode tussen 2030 en 2050 dan pleit Nederland ervoor dat deze via de gewone
wetgevingsprocedure worden vastgesteld.