21 501-18
Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid

nr. 166
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 maart 2002

Conform het verzoek van het lid mevrouw Bussemaker, gedaan tijdens het ordedebat van heden, bied ik u hierbij aan een korte samenvatting van het overleg van agendapunt 3 (voorbereiding Europese Top Barcelona) van de Raad WSB van 7 maart 2002 (Bijlage I), alsmede de voorzitterschapsconclusies van de Raad (Bijlage II).1

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

BIJLAGE I Voorbereiding Europese Raad Barcelona door de Raad voor de Werkgelegenheid en Sociaal Beleid d.d. 7 maart 2002

Ter voorbereiding van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002 besprak de Raad WSB een aantal aspecten van sociaal-economisch beleid. Bij de bespreking werden de volgende documenten betrokken:

a) Bespreking van het Synthesedocument van de Commissie

b) Scorebord betreffende follow-up van de sociale agenda

c) Actieplan van de Commissie voor vaardigheden en mobiliteit

d) Mededeling van de Commissie: een Europese ruimte voor levenslang leren realiseren

e) Ontwerp van een gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie: Vergroting van de arbeidsparticipatie en bevordering van beroepsactiviteit op oudere leeftijd

f) Gezondheidszorg en ouderenzorg

Van verschillende zijden werd, onder verwijzing naar de noodzaak om bij de verdere uitvoering van de Lissabonstrategie het evenwicht tussen economisch beleid, werkgelegenheidsbeleid en sociaal beleid te waarborgen, aangedrongen op een zichtbare en goed gestructureerde bijdrage van de Raad aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad. Een groot aantal lidstaten wees op de verantwoordelijkheden van de Raad WSB voor een aantal centrale elementen van de Lissabonstrategie en drong derhalve aan op het formuleren van Raadsconclusies. Nederland had al vóór de Raad aan de Spaanse voorzitter laten weten, gezien het belang van onderwerpen zoals verhoging van de arbeidsparticipatie, modernisering sociale stelsels (m.n. de oudedagvoorzieningen) in het licht van de vergrijzing en het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting, te hechten aan een krachtig en helder signaal van de Raad WSB voor Barcelona. Het Spaanse voorzitterschap bleek evenwel niet bereid Raadsconclusies voor te stellen en bleef ook ondanks voorstellen tot wijziging vasthouden aan de eigen (voorzitterschaps-) conclusies (zie bijlage II).

Nederland onderstreepte in zijn bijdrage aan de discussie het belang om juist nu de economische omstandigheden minder gunstig zijn dan tijdens de Europese Raad van Lissabon vastberaden vast te houden aan de aldaar afgesproken doelstellingen en strategie. Nederland benadrukte dat een extra beleidsinspanning nodig is om de ambitieuze arbeidsparticipatiedoelstellingen (70% gemiddeld voor de EU; meer dan 60% voor vrouwen; 50% voor ouderen) te behalen. Centrale aandachtspunten dienden daarbij te zijn:

• voortzetting en intensivering van de preventieve (sluitende) aanpak; verbetering van de activerende werking van het arbeidsmarktbeleid;

• het lonend maken van werk door meer financiële prikkels in de sociale zekerheids- en belastingstelsels in te bouwen;

• de gelijke toegang tot de arbeidsmarkt van vrouwen, ouderen en laagopgeleiden garanderen;

• investeren in scholing in het bijzonder ook van oudere werknemers (leven lang leren);

• modernisering van de arbeidsmarktinstituties om meer rekening te kunnen houden met veranderende arbeidspatronen.

Nederland kon zich voor het overige aansluiten bij de richting die de Europese Commissie ten aanzien van het vraagstuk van de arbeidsparticipatie in haar Synthesedocument aangeeft.

Met de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS), zo benadrukte Nederland, beschikt de Raad over een belangrijk instrument voor de verwezenlijking van de participatiedoelstelling. De evaluatie van de werkgelegenheidsstrategie, die dit jaar moet plaats vinden, bood een unieke kans de EWS meer te enten op de doelstellingen van Lissabon. In lijn met de besprekingen rond dit onderwerp op de informele Raad WSB in Burgos (waarvan de TK separaat verslag heeft ontvangen) bepleitte Nederland dan ook een sterkere koppeling van de EWS aan de Lissabonstrategie. Daartoe zouden de doelstellingen meer gericht moeten worden op de middellange termijn. De EWS zou ontbureaucratiseerd moeten worden, o.m. door het formuleren van minder maar scherper geformuleerde doelstellingen en door het opstellen van Nationale Actieplannen om de twee jaar. Tevens moest de samenhang met het economisch beleid van de EU versterkt worden om tot een synergie te komen tussen Globale Richtsnoeren voor het Economische Beleid en de EWS richtsnoeren. Beide processen moesten in de tijd synchroon lopen en gelijktijdig op de voorjaarsbijeenkomst van de ER besproken worden.

Overigens is Nederland voorstander van het opnemen van middellange termijnprognoses over de ontwikkeling van de werkgelegenheid maar wijst het formuleren van concrete algemene nationale participatiedoelstellingen zoals voorgesteld door de Europese Commissie af.

De Nederlandse opvattingen ten aanzien van het werkgelegenheidsbeleid vonden in de Raad veel instemming.

Kritisch stond Nederland ook (zoals een aantal lidstaten) ten aanzien van de door de Commissie voorgestelde streefdoelen kinderopvang van 33% voor 0–3 jarigen en 90% voor 4 – 6 jarigen. Nederland is voorstander van streefdoelen voor kinderopvang maar niet die van de Commissie, die niet verder worden onderbouwd. Kinderopvangfaciliteiten moeten de deelname aan het arbeidsproces vergroten. Bij het formuleren van een streefdoel moet de vraag centraal staan: Wat is nodig om de arbeidsparticipatie doelstelling te halen. De te kiezen streefdoelen moeten betrekking hebben op de vraag die ontstaat uit de arbeidsparticipatiedoelstelling.

Ten aanzien van de strijd tegen armoede kon Nederland de doelstelling in het Syntheserapport om in 2010 tot een halvering van de armoede in de EU te komen, steunen. Echter één enkele indicator kan zoals ook het Comité voor Sociale Bescherming (SPC) aangeeft nooit een correct beeld geven van de ontwikkelingen op het terrein van de armoede(bestrijding) en kan ook nooit op een correcte wijze de inspanningen van lidstaten weerspiegelen. Vandaar dat Nederland deze indicator afwees.

Tenslotte ging Nederland in op het toerusten van de sociale stelsels op de vergrijzing. Daarbij onderstreepte Nederland het belang om de eind vorig jaar gemaakte afspraken over de toepassing van de open coördinatie op pensioenterrein voortvarend uit te voeren. Het opstellen van Nationale Strategierapporten staat daarbij voorop evenals de ontwikkeling van indicatoren.

Overigens was Nederland van mening dat aanwezigheid van de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de voorjaarsbijeenkomsten van de Europese Raad zoals voorgesteld door de Belgische premier Verhofstadt een goede zaak zou zijn. Inmiddels is duidelijk geworden dat het Spaanse voorzitterschap niet op de wens is ingegaan. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft dan ook geen uitnodiging om in Barcelona aanwezig te zijn ontvangen.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven