21 501-18
Sociale Raad

nr. 106
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 juli 1999

Hierbij bied ik u het verslag aan van de in Oulou (Finland) gehouden Informele Sociale Raad van 9 juli 1999. Op deze informele raad is gesproken over de Europese werkgelegenheidsstrategie en over het bevorderen van de arbeidsparticipatie van ouderen. Er zijn geen besluiten genomen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

K. G. de Vries

Verslag Informele Sociale Raad, 9 juli 1999, Oulou (Finland)

Op de Informele Sociale Raad kwamen twee onderwerpen aan de orde:

– Europees Werkgelegenheidsbeleid (stand van zaken Nationale Actie Plannen Werkgelegenheid; macro-economische beleidscoördinatie)

– Bevordering van de deelname van ouderen aan het arbeidsproces.

Voorafgaand aan deze Raad deed het Voorzitterschap een oproep aan alle EU-lidstaten om het recent door de ILO aangenomen verdrag ter bestrijding van extreme vormen van kinderarbeid spoedig te ratificeren.

Europees werkgelegenheidsbeleid

Het Voorzitterschap gaf aan dat werkgelegenheid een belangrijke prioriteit heeft in het komend half jaar. De werkgelegenheidsrichtsnoeren en het Werkgelegenheidspact vormen hiervoor de basis. Het Voorzitterschap kondigde aan dat op 8 november de (eerste) politieke dialoog in het kader van de macro-economische beleidscoördinatie plaatsvindt. Op 11 november zal in dit kader het Permanent Comité Arbeidsmarktvraagstukken (PCA) bijeen komen. Het Voorzitterschap wil na «Luxemburg» (werkgelegenheidsrichtsnoeren), «Cardiff» (economische structuurversterking) en «Keulen» (macro-economische beleidscoördinatie) geen nieuwe «processen» in gang zetten, maar de onderlinge afstemming en samenhang tussen deze processen bevorderen en vooral accent gaan leggen op implementatie en stroomlijning van die processen. In de zgn «Millennium Declaratie» van Helsinki (Eurotop december) zal hieraan uitwerking worden gegeven.

De voorzitter van het Employment and Labour Market Committee (ELC), de Ier O'Morain, heeft op deze Raad een eerste indruk gegeven van de recent ingediende Nationale Actieplannen (NAP) voor de werkgelegenheid. Hij constateerde een toegenomen betrokkenheid in de lidstaten van departementen, sociale partners en lokale en regionale autoriteiten bij dit proces. In de NAP's is sprake van een ontwikkeling van passieve naar actieve maatregelen. De ELC-voorzitter pleitte voor de ontwikkeling van betrouwbare indicatoren, alsmede voor gelijkwaardigheid van de ministers van Arbeid (Sociale Raad) en Financiën (Ecofin) in de macro-economische beleidscoördinatie. Het ELC heeft hierover een brief naar het voorzitterschap gestuurd.

Commissaris Flynn gaf aan dat de Europese Commissie niet meer dan mineure aanpassingen in de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 2000 nastreeft. Op 8 september zal de Commissie het Joint Employment Report en de ontwerp-werkgelegenheidsrichtsnoeren voor het jaar 2000 presenteren. Het Joint Employment Report zal vergelijkende analyses en thematische overviews bevatten van de werkgelegenheidssituatie in de EU, alsmede de uiteenzetting van een aantal best practices. Daarnaast zal dit rapport per lidstaat ingaan op de implementatie van de werkgelegenheidsrichtsnoeren. In dit verband meldde de Commissie dat het voornemens is om – op grond van artikel 128 Verdrag van Amsterdam – ook met landenspecifieke aanbevelingen te komen.

Door de aanwezige vertegenwoordigers van sociale partners werd onder meer gepleit voor meer aandacht voor het zelfstandig ondernemerschap in de richtsnoeren en het benchmarken van zelfstandig ondernemerschap in de lidstaten (UNICE), voor meer betrokkenheid van de overheden en sociale partners op regionaal en lokaal niveau (CEEP) en om sociale partners – met name het Permanent Comité Arbeidsmarktvraagstukken – intensief te betrekken bij de implementatie en monitoring van de werkgelegenheidsstrategie (ETUC).

De aanwezige vertegenwoordiger van het Europees Parlement, de heer Hughes, steunde de gedachte om de werkgelegenheidsstrategie verder inhoud te geven en niet te belasten met nieuwe processen. Ook hij bepleitte meer kwantificeerbare en verifieerbare doelstellingen, onder andere voor de «non-wage labour costs» en onderstreepte hij de noodzaak van gelijkwaardigheid tussen Sociale Raad en Ecofin in de macro-economische beleidscoördinatie. Hoewel hij positief was over de conclusies van de Eurotop van Keulen inzake de macro-economische beleidscoördinatie, vond hij het onaanvaardbaar dat hierbij geen rol was weggelegd voor het Europarlement. Hierdoor versterkt het Keulse proces volgens Hughes het democratisch tekort van de EU.

Nederland gaf aan onaangenaam verrast te zijn dat uit de brief van de ELC-voorzitter blijkt dat de gelijkwaardigheid van Sociale Raad en Ecofin Raad nog steeds niet (goed) is geregeld. Nederland riep het Voorzitterschap en de Europese Commissie op hiervoor te zorgen. Nederland achtte voorts een brede vertegenwoordiging van de lidstaten in de macro-economische dialoog noodzakelijk. Nederland bepleitte een vereenvoudiging en standaardisering van de procedure tot vaststelling van de nationale actieplannen. Nederland vond de huidige actieplannen een omvangrijke hoeveelheid papier, waardoor het risico aanwezig is van bureaucratisering van de werkgelegenheidsstrategie. Nederland steunde het pleidooi vanuit het Europarlement om de betrokkenheid van het EP bij de Europese werkgelegenheidsstrategie en de macro-economische beleidscoördinatie te vergroten.

Veel lidstaten gaven steun aan het uitgangspunt van pariteit tussen Sociale Raad en Ecofin in de macro-economische dialoog. Het voorzitterschap zegde toe hiervoor te zorgen. Verschillende lidstaten pleitten eveneens voor het terugdringen van de bureaucratische elementen in het huidige NAP-proces. De inzet van de Europese Commissie om de huidige werkgelegenheidsrichtsnoeren minimaal aan te passen ondervond brede instemming.

Arbeidsparticipatie ouderen

In de discussie tussen de lidstaten over de ouderenproblematiek kwam een veelheid van, merendeels nationaal georiënteerde, aanpakken en ervaringen aan de orde bij het bevorderen van de arbeidsparticipatie van ouderen. Centrale elementen in die discussie waren:

– De arbeidsparticipatie van ouderen is niet een individueel probleem van oudere werknemers en oudere werkzoekenden zelf, maar een structureel economisch en maatschappelijk probleem. In de vergelijking tussen de EU en de VS is de geringe ouderenparticipatie in de EU het meest kenmerkende verschil tussen de Europese en Amerikaanse arbeidsmarkt. Daarom is een totale heroverweging nodig van de rol van ouderen in het arbeidsproces. Dat is niet alleen een zaak van herstructurering van de arbeidsmarkten, maar evenzeer een kwestie van erkenning dat de ervaring en kennis van ouderen belangrijk is voor goed renderende arbeidsmarkten.

– Naarmate ouderen beter zijn geschoold nemen hun kansen toe om ook op hogere leeftijd in het arbeidsproces te blijven. Derhalve zijn «life long learning», kwalitatief goed onderwijs en goede mogelijkheden voor her-, om- en bijscholing cruciaal.

– Aanpassing is wenselijk van de regelingen inzake de arbeidstijden. In dit kader werd o.m. gewezen op het bevorderen van deeltijdwerk, het mogelijk maken van combinaties van werk en scholing, aanpassing van de arbeidstijden aan de leeftijd en het beter benutten van de informatietechnologie om oudere werknemers langer te laten doorwerken.

– Hervorming van pensioensystemen en het tegengaan van vervroegde uittreding zijn dringend nodig. Nagenoeg alle lidstaten benadrukten dat er een omslag nodig in het «vervangen van oud door jong». Overigens werd er in de discussie ook op gewezen dat de lage werkloosheid in sommige lidstaten mede te danken was aan het actief bevorderen van de uitstoot van ouderen in vorige decennia.

– De meeste lidstaten bepleitten meer aandacht voor de – in het arbeidsmarktbeleid nogal miskende rol van de – kwaliteit van de werkplek en de gezondheid op het werk.

– Diverse lidstaten bepleitten het actief benutten van artikel 13 Verdrag van Amsterdam (anti-discriminatie-artikel) om leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan.

Nederland gaf aan dat de ouderenproblematiek een door de lidstaten zelf gecreëerd probleem is, onder meer door de uitstoot van ouderen uit het arbeidsproces ten gunste van jongeren. Het is een dringende noodzaak om dit proces een halt te roepen, onder meer door flexibilisering van de arbeidsmarkten en het beter benutten van de opgebouwde ervaring en expertise van ouderen. Dat vergt een cultuuromslag, waarbij met name ook sociale partners een belangrijke rol spelen. Er dienen incentives te komen om ouderen langer te laten werken.

De Europese Commissie gaf aan, zonder dit overigens te specificeren, in de werkgelegenheidsrichtsnoeren 2000 meer aandacht te willen besteden aan oudere werknemers. De Commissie wees in dit verband op de binnenkort verschijnende Commissie-mededeling over het terugdringen van de sociale uitsluiting. De Commissie riep lidstaten op om bij de uitvoering van de nieuwe structuurfondsen de ESF-mogelijkheden voor oudere werknemers optimaal te benutten.

Naar boven