21 501-18
Sociale Raad

nr. 103
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 8 juni 1999

In het Algemeen Overleg met de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, donderdag 4 maart jongstleden (21 501-18, nr. 97), heeft u verzocht om nadere informatie omtrent de Nederlandse inspanningen in het kader van de Europese (PHARE) en nationale (MATRA, PSO) programma's voor Midden- en Oost-Europa ten behoeve van de economische en sociale ontwikkeling aldaar.

In het nu volgende zal worden ingegaan op de sociale aspecten in bovengenoemde programma's en de activiteiten van SZW ten aanzien van de Midden- en Oost-Europese landen.

Activiteiten van SZW in het kader van Europese en nationale hulpprogramma's

PHARE

PHARE is een Europees programma opgezet ter ondersteuning van het proces van sociale en economische hervormingen in de landen in Midden- en Oost-Europa, die zullen toetreden tot de Europese Unie. Het wordt gecoördineerd door de Europese Commissie. Het budget van PHARE bedraagt gemiddeld 1100 miljoen EURO per jaar.

De herstructurering van staatsbedrijven en de ontwikkeling van de privé-sector, openbaar bestuur en institutionele hervorming, onderwijs en gezondheid, milieu, maar ook de hervorming van sociale voorzieningen en werkgelegenheid, behoren tot de voornaamste terreinen waarop PHARE actief is.

Tijdens de Europese Raad van Luxemburg (december 1997) is besloten het PHARE-programma volledig te vernieuwen en in dienst te stellen van het EU-toetredingsproces.

Het maakt nu deel uit van de inspanningen om de toetredende landen te ondersteunen bij de overname en implementatie van de bestaande EU-regelgeving (acquis communautaire).

PHARE wordt toegespitst op twee hoofdthema's:

a. versterking van de overheden en publieke diensten (institution building). Hiervoor is 30% van de middelen (450 miljoen EURO) beschikbaar. Het onderdeel institution building wordt met name gerealiseerd door middel van twinning tussen (semi-) overheids-instellingen in de kandidaat-lidstaten en de EU-lidstaten. Het twinning-programma is in 1998 van start gegaan. Twinning richt zich in de eerste plaats op een viertal terreinen, te weten justitie en binnenlandse zaken, financiën, landbouw en milieu. De kandidaat-lidstaten kunnen zelf een vijfde sector toevoegen. Eventueel kan dat sociaal beleid zijn;

b. investeringsbevorderende maatregelen, teneinde leningen en investeringen te genereren ter verbetering van de infrastructuur en de industriestandaarden. Hiervoor is 70% van het PHARE-budget (1050 miljoen EURO) uitgetrokken. De Europese Investeringsbank en de Wereldbank werken in dit verband samen met de Europese Commissie.

In het kader van institution building worden veel voorstellen ontwikkeld op het terrein van onder andere sociale zekerheid (wetgeving en implementatie), arbeidsomstandigheden (wetgeving en handhaving) en armoedebeleid.

De samenwerkende landen stellen in overleg met de Europese Commissie de projectvoorstellen op. In het beheerscomité van PHARE vindt besluitvorming plaats over de toewijzing en inhoudelijke beoordeling van projecten. SZW heeft inbreng via het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat de totstandkoming van de Nederlandse standpunten voorbereidt en coördineert. De uiteindelijke besluitvorming ligt bij de Europese Commissie.

SZW werkt regelmatig mee aan de uitvoering van onderdelen van PHARE-projecten door het beschikbaar stellen van expertise zowel voor de begeleiding en ondersteuning van projecten ter plaatse als door het ontvangen van delegaties uit de betreffende landen.

Het betreft onder andere het verzorgen van studieprogramma's, seminars en trainingen en activiteiten in het kader van met landen in Midden- en Oost-Europa overeengekomen Memoranda of Understanding (MOU's). Op dit laatste punt wordt verderop in de nota ingegaan.

Ik vind het belangrijk dat het onderdeel «sociaal» goed in PHARE vertegenwoordigd is.

PHARE is echter vraaggestuurd, hetgeen betekent dat de landen in Midden- en Oost-Europa hier ook een eigen verantwoordelijkheid dragen.

Tijdens een bijeenkomst met vertegenwoordigers van de Midden- en Oost-Europese landen en Cyprus, in het kader van de Sociale Raad van 9 maart jl.1, is door verschillende EU-ministers, waaronder ikzelf, er op gewezen dat de wens tot versterking van de sociale component van het PHARE-programma tot uitdrukking moet komen in de vraag vanuit Midden- en Oost-Europese landen zelf. De vertegenwoordigers van deze landen waren eveneens van mening dat het PHARE-programma meer zal moeten worden benut voor activiteiten op sociaal terrein, omdat het van groot belang is om in de periode voorafgaand aan de toetreding te werken aan de opbouw van een goede sociaal-economische infrastructuur. Daarbij dient de nadruk niet alleen op de overname van het acquis communautaire in de nationale regelgeving te liggen, maar evenzeer op de toepassing en handhaving daarvan.

Ik heb een oproep gedaan aan de Europese Commissie om meer ruimte voor projecten betreffende de ontwikkeling van de sociaal-economische infrastructuur in de betreffende landen te creëren.

MATRA

MATRA is een bilateraal programma op nationaal niveau en staat onder regie van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Het programma is bescheiden van omvang; het jaarlijkse MATRA-budget bedraagt 63 miljoen gulden. Het beslag van de eerder aangegane verplichtingen laat bovendien voor 1999 heel weinig ruimte over; pas in oktober kunnen weer projectvoorstellen worden ingediend met het oog op het verkrijgen van subsidies.

Het programma werkt evenals PHARE vraaggestuurd. De beoogde transformatie kan niet van buiten worden opgelegd; de verantwoordelijkheid ligt bij de betreffende landen zelf.

Binnen MATRA moet een onderscheid gemaakt worden tussen MATRA-klassiek (met een budget van 48 miljoen gulden) en MATRA-pre-accessie (15 miljoen gulden).

MATRA-klassiek richt zich op de ondersteuning van de overgang naar een pluriforme, democratische rechtsstaat in de landen in Midden- en Oost-Europa. Het ondersteunt activiteiten die het proces van verandering ondersteunen van de staat, haar instituties, organisaties van burgers en hun onderlinge verbanden.

Voor subsidies komen niet alleen de tien toetredende landen in aanmerking; MATRA-projecten zijn tevens mogelijk in Kroatië, de Russische Federatie, Oekraïne en Wit-Rusland.

Voorwaarde voor het verkrijgen van een subsidie is dat de activiteiten een duurzaam effect hebben op het transitieproces. De projecten die in het kader van MATRA worden gefinancierd zijn dan ook voornamelijk gericht op overdracht van kennis en ervaring, technische assistentie en advisering, training en opleiding.

Om de algemene doelstellingen van het MATRA-programma te bereiken, is een scala aan thema's vastgesteld, waaronder onderwijs, cultuur, gezondheidszorg, maar ook arbeid en sociaal beleid en good governance.

In MATRA-klassiek zitten dus diverse aspecten die aansluiten op het sociale beleidsterrein. Belangrijkste invalshoek van mijn departement is de bevordering van good governance, omdat dit thema zich goed laat gebruiken om de ontwikkeling van de sociaal-economische infrastructuur te versterken (instituties en wetgeving).

Uit bijgaande lijst1 blijkt dat uit de betrokken landen reeds relatief veel initiatieven op sociaal terrein zijn gekomen.

Parallel aan het beleid van de Europese Commissie om door middel van extra inspanningen bij te dragen aan de kwalificatie van de landen in Midden- en Oost-Europa voor het EU-lidmaatschap, is hiervoor binnen het MATRA-programma een nieuwe financiële faciliteit ontwikkeld, gericht op de toetredende landen.

Bij MATRA pre-accessie ligt het accent ligt sterker dan bij MATRA-klassiek op de directe ondersteuning van lokale en centrale overheden. Binnen MATRA pre-accessie zijn hiervoor diverse modules ontwikkeld, die voor het overgrote deel in 1999 van start gaan of reeds zijn gegaan. Het betreft onder andere de ontwikkeling van opleidingsmodulen, de detachering van Nederlandse (ex-) ambtenaren en een financiële faciliteit ten behoeve van initiatieven van vakdepartementen ten aanzien van de toetredende landen.

SZW heeft de middelen die ze uit de laatstgenoemde financiële faciliteit heeft verkregen reeds aangewend voor het steunen van de start van een project betreffende deeltijdwerk in Hongarije met het oog op de bevordering van de werkgelegenheid aldaar. Het project is inmiddels voor MATRA-financiering aangemeld.

SZW zal tevens bij de diverse andere onderdelen van MATRA pre-accessie betrokken worden.

PSO

PSO betreft meer het beleidsterrein van het ministerie van Economische Zaken. Mijn departement richt zich dan ook in hoofdzaak op MATRA en PHARE.

Uiteraard is er sprake van een relatie tussen PSO en MATRA gegeven de gedachte dat sociale ontwikkeling bij voorkeur gelijk op dient te gaan met economische ontwikkeling.

PSO-klassiek richt zich op technische en economische projecten ter bevordering van de handel en de positionering van het Nederlandse bedrijfsleven.

PSO-klassiek is van kracht in de tweede groep van toetredende landen.

Het PSO-toetredingsprogramma beoogt het functioneren van economische instituties te verbeteren die van belang zijn voor het overnemen en in praktijk brengen van het acquis communautaire door de eerste groep van toetredende landen. Hierbij gaat de aandacht zowel uit naar de samenwerking tussen uitvoeringsinstanties en ministeries, als naar de samenwerking tussen instanties en klantengroepen.

Er kan zowel pre-accessiesteun geboden worden middels kortlopende vormen van assistentie als grootschaliger projecten van langere duur.

Wat doet SZW verder nog?

De uitbreiding van de Europese Unie met landen in Midden- en Oost-Europa staat volop op de agenda. Daarom vind ik het belangrijk deze landen niet alleen in het kader van Europese en nationale programma's te ondersteunen bij het toetredingsproces, maar tevens assistentie te verlenen middels het opbouwen van bilaterale contacten met de zuster-ministeries in de diverse landen.

Uit die contacten blijkt aan welke expertise behoefte bestaat en welke expertise mijn departement kan bieden, al dan niet in samenwerking met andere organisaties of programma's.

Zo heeft mijn departement inmiddels met zusterministeries in diverse landen, waaronder Hongarije, Polen, Tsjechië, Estland en Slovenië afspraken gemaakt over (mogelijke) projecten. Ik probeer deze projecten in Midden- en Oost-Europa met name middels MATRA en PHARE te financieren.

Op zeer korte termijn hoop ik met mijn collega's uit Tsjechië, Slovenië en Polen ieder afzonderlijk een Memorandum of Understanding (MOU) te tekenen. Op basis van deze MOU's wordt vervolgens een werkplan opgesteld ter implementatie van samenwerkingsprojecten. In dit kader wordt op basis van de eind 1997 met Hongarije afgesloten MOU op dit ogenblik reeds gewerkt aan het reeds genoemde project over deeltijdwerk. Ook van Tsjechische en Poolse zijde liggen projectvoorstellen ter tafel.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

K. G. de Vries


XNoot
1

Zie ook het verslag van de Sociale Raad zoals u op 7 april is toegezonden.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven