21 501-17
Visserijraad

nr. 107
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 12 april 2001

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft op 29 maart 2001 overleg gevoerd met staatssecretaris Faber van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over:

– de brief van de staatssecretaris van LNV d.d. 1 maart 2001 inzake de motie-Van der Vlies inzake Stilligregeling (21 501-17, nr. 104);

– de brief van de staatssecretaris van LNV d.d. 19 maart 2001 inzake Voortgang Kabeljauwherstelplan (LNV-01-302).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Vos (VVD) vindt dat de blokkade op 1 maart, waarmee de doorgaans rustige visserijsector nadrukkelijk haar tanden heeft laten zien, om te beginnen is veroorzaakt door het EU-besluit tot sluiting van de belangrijkste visbestekken. De frustratie over die onzinnige maatregel vindt hij begrijpelijk. De heer Vos «zoomt in» op de handelwijze van de staatssecretaris op dat punt. Hij denkt dat de communicatie van haar zijde de gemoederen eerder heeft opgejaagd, dan tot rust gebracht. Om dit aan te tonen, gaat hij terug in de geschiedenis, waarbij hij begint bij de brief van 25 januari 2001. In het daaropvolgende debat ontstond volgens de heer Vos de verwarring. In dat debat verklaarde de staatssecretaris zeer nadrukkelijk dat de EU-maatregel tot het bedrijfsrisico van de sector zou horen. Daarbij wees zij enig beroep op compensatie fel van de hand, waarmee zij volgens de heer Vos de rug toekeerde naar de sector. Hij vindt die opvatting onbegrijpelijk, mede gelet op de eerdere stellingname over de onevenredige schade van de maatregel. Bovendien staat de stellingname haaks op de aangenomen motie-Herrebrugh/Vos. Kan de staatssecretaris iets zeggen over de uitvoering van die motie?

De heer Vos vraagt zich af of de staatssecretaris voldoende oog heeft gehad dat zij door haar openhartige opstelling in Nederland haar onderhandelingsruimte in Brussel mogelijk heeft verkleind. De vlam is in de pan geslagen door haar opstelling ten opzichte van de motie-Van der Vlies, waarvan de staatssecretaris grote afstand nam. Zij had de motie kunnen opvatten als een goed alternatief om bij haar collega's in de Visserijraad te verdedigen. Is de staatssecretaris daartoe alsnog bereid?

De communicatie met de sector moet worden verbeterd. De heer Vos vraagt of de staatssecretaris bereid is om daaraan invulling te geven, aangezien bij de vissers een tekort aan informatie blijkt te bestaan. Goede communicatie met de sector mag volgens hem geen enkel probleem zijn. Hoe denkt de staatssecretaris daarin verbetering aan te brengen? Het is niet nodig het altijd met de sector eens te zijn; als maar heldere argumenten worden geleverd, en als de sector maar het gevoel heeft dat de overheid opkomt voor haar belangen. Het laatste is volgens de heer Vos niet het geval.

Het rapport van 1 maart 2001 roept bij de heer Vos veel vragen op. De toegezegde versnelling van de uitvoering van eerdere toezeggingen is winst, maar waarom vindt die versnelling pas na de blokkade plaats? Waarom is eerst onlangs uitvoering gegeven aan de betaling van de oliegelden? Dat had toch ook in oktober/november 2000 kunnen gebeuren? De heer Vos vindt het onbegrijpelijk en onaanvaardbaar waarom de Belgische vissers wel compensatie hebben gekregen, zelfs inclusief Europese steun. Binnen het gemeenschappelijk visserijbeleid en de interne markt is het van tweeën één: of de Belgische en de Nederlandse vissers hebben recht op compensatie, of de Belgische voorziening is in strijd met het Europees recht. Heeft België de problematiek misschien handiger aangepakt dan de staatssecretaris? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het visserijakkoord? Welke stappen heeft de staatssecretaris ondernomen om per 1 april de openstelling te realiseren? Wat kan in EU-kader nog meer worden verwacht? Heeft de staatssecretaris inmiddels contact opgenomen met haar collega's in Engeland, Schotland, België en Denemarken? Houdt de staatssecretaris vast aan haar verzoek om een ICES-advies? Is het juist dat de vissers zeedagen moeten inleveren om voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking te komen? Wat is de status van het Groenboek van commissaris Fischler en hoe staat de staatssecretaris daartegenover? Ten slotte vindt de heer Vos dat de biologische positie van Nederland in EU moet worden versterkt.

De heer Buijs (CDA) zegt dat zijn op 31 januari geuite kritiek op de staatssecretaris op haar inzet voor de visserijsector sindsdien alleen maar is toegenomen, zeker toen bleek dat zij met lege handen terugkwam uit Brussel. Dit alles na aansporingen van de Kamer om de onevenredige benadeling van de Nederlandse vissers onder de aandacht van de Commissie te brengen. Door de reactie van de staatssecretaris op de ingediende moties bleek dat zij zich weinig kan inleven in de gevoelens van de sector. De daarop volgende acties van de vissers hadden voorkomen kunnen worden; pas na de acties wilde de staatssecretaris met de sector overleg plegen. Volgens hem heeft de staatssecretaris door haar opstelling de samenwerking met de sector zwaar op de proef gesteld: zij stond in wezen met de rug naar de vissers. Dat is juist voor de komende periode buitengewoon treurig. Het vertrouwen in de staatssecretaris is in de afgelopen periode fors afgenomen.

De heer Buijs vindt dat de schade die wordt geleden door de vissers, niet kan worden genegeerd. Daarover wordt in de brief van 1 maart, waarin onder andere wordt ingegaan op de motie van de heer Van der Vlies, met geen woord gerept. Niet voor niets is de Commissie met een richtsnoer voor een schaderegeling gekomen, waarbij hij verwijst naar de publicatie van 20 januari. Waarom heeft de staatssecretaris in tegenstelling tot België geen gebruik willen maken van die schaderegeling voor de vissers en de daaraan gelieerde visindustrie?

De heer Buijs stelt vervolgens een aantal vragen over de brief van 19 maart. In die brief staat onder andere dat met de Commissie overleg wordt gepleegd over een vervroegde openstelling per 1 april a.s. van het zuidelijke deel van de Noordzee. Op 23 maart heeft hij echter uit de media begrepen dat commissaris Fischler daarvan niet op de hoogte is. Inmiddels heeft de commissaris meegedeeld dat er geen sprake zal kunnen zijn van openstelling van het zuidelijke deel van de Noordzee. De heer Buijs heeft niet de indruk dat daarover van Nederlandse zijde contact is opgenomen met de commissaris. Wat kan de staatssecretaris daarop zeggen? Bestaat over de 18 mln. inmiddels volledige overeenstemming? Worden in de inventarisatie van LEI en RIVO ook de gevolgen voor de visindustrie meegenomen? Wanneer kunnen de resultaten daarvan tegemoet worden gezien?

Hoe staat het met de per 1 mei aangekondigde verdergaande maatregelen? Wat zal de inzet van de staatssecretaris daarbij zijn? De heer Buijs vraagt, wanneer de resultaten van de quick-scan kunnen worden verwacht. Wat betekent dit voor de periode tot 1 mei, en voor de daaropvolgende periode? Over de brief van de Commissie van 20 maart (de «groene brief») vraagt de heer Buijs, in hoeverre de Tweede Kamer bij de uitvoering daarvan zal worden betrokken. Gaat dit via de staatssecretaris, of is dit een uitsluitend Brusselse kwestie geworden? Ten slotte vraagt hij of de Kamer het rapport van het LNV-kenniscentrum, getiteld «Met de natuur in zee», mag ontvangen.

De heer Herrebrugh (PvdA) vindt dat de ontwikkelingen sinds de afkondiging van een gesloten gebied in de Noordzee hebben aangetoond dat noodzakelijke overheidsmaatregelen, ook al zijn die misschien niet altijd voor 100% uitgerekend op de effecten die ze teweegbrengen, niet altijd op begrip van de betrokkenen kunnen rekenen. Hij vindt de blokkades een typisch voorbeeld van vaak overdreven reacties van getroffenen op beleid dat in eerste instantie hun belang dient, namelijk het in stand houden van een economisch hoeveelheid te vangen vis. De heer Herrebrugh heeft zich bijzonder gestoord aan de reacties van woordvoerders van belangenorganisaties en van de collegae van VVD en CDA. In dat verband vindt hij dat beter met betrokkenen moet worden gecommuniceerd.

De heer Herrebrugh vindt in het algemeen dat de staatssecretaris adequaat en absoluut niet te laks heeft gereageerd op de problemen in de sector. Zij heeft geprobeerd, in Brussel het beste voor de Nederlandse visserijsector voor elkaar te krijgen. Dat dat haar niet gelukt is, Brussel ervan te overtuigen dat de genomen maatregelen onvoldoende zijn, kan haar niet worden verweten. De staatssecretaris heeft zich fel verzet tegen de indruk dat de aangenomen motie van de heer Van der Vlies compenserende financiële maatregelen inhoudt. De heer Herrebrugh zegt als medeondertekenaar van die motie dat het niet zijn bedoeling is, compenserende maatregelen te nemen voor welke verplichte of vrijwillige stillegregeling dan ook. Hij interpreteert de motie zo dat daarin wordt gevraagd om een compenserende regeling in het sociale vlak. Het mag niet zo zijn dat deelname aan vrijwillige stillegregelingen die ook het ecologische systeem ten goede komen, leiden tot persoonlijke faillissementen Hij vindt het daarom enigszins teleurstellend dat de staatssecretaris de motie interpreteert als een compensatie voor de sector. De heer Herrebrugh heeft begrepen dat de motie van de heer Van der Vlies inmiddels is achterhaald door een financieel pakket maatregelen dat met de sector wordt respectievelijk is uitonderhandeld. Hoever staat het daarmee?

De heer Van der Vlies (SGP) vindt en vond de kabeljauwstand zorgelijk, wat dwingt tot een aanpak. Daartoe moet in samenspraak met de sector iets gaan gebeuren. Vanaf het begin is er kritiek geweest op de invulling van de noodmaatregel. De voorgestelde alternatieven zijn echter terzijde geschoven. De consequenties voor de platvissector zijn evident. Naast het besluit van Brussel is op Europees niveau een schaderegeling gelegd. In de Kamer hebben op dat punt enkele moties de eindstreep gehaald, waaronder die van hemzelf. Hem heeft het wat gehinderd dat enkele medeondertekenaars van de motie vrij snel «op de loop zijn gegaan» met de interpretatie van de motie. Volgens de heer Van der Vlies gaat echter alleen de indiener van de motie daarover. Hij vindt het erg vervelend dat de staatssecretaris geen constructieve houding heeft gekozen ten opzichte van de motie; hij had de indruk dat als dat wel was gebeurd, dit de groeiende emotie en commotie zou afleiden. Kan de staatssecretaris informatie geven over het standpunt van commissaris Fischler op dit punt?

De heer Van der Vlies vraagt verder, of de 18 mln. nieuw geld of voor de sector bestemd geld is. Vanaf 1 mei moet iets gebeuren wat wél wordt gedragen door de sector. De communicatie daarbij moet open zijn. Ten slotte neemt hij aan dat de Kamer een beleidsreactie op het gemeenschappelijk visserijbeleid voor de jaren na de huidige planperiode zal ontvangen.

De heer Stellingwerf (ChristenUnie) heeft gemengde gevoelens over het instrument van de blokkade als actiemiddel. Volgens hem hadden de acties kunnen worden voorkomen als de staatssecretaris na het overleg met de Kamer direct de acties had ondernomen die zij later heeft ondernomen. Bij die latere acties handelde de staatssecretaris wel snel, maar dat heeft het beeld van de overheid geen goed gedaan. Gemengde gevoelens heeft de heer Stellingwerf ook over het akkoord van 1 maart. Waarom is niet eerder tot uitkering gekomen? Ook de vraag om openstelling van het zuidelijke deel van de Noordzee leek hem op voorhand vragen naar de bekende weg.

De heer Stellingwerf is ongelukkig met de reactie van de staatssecretaris op de motie-Van der Vlies. Hij vindt het daarbij gehanteerde argument slecht, omdat het in dit geval gaat om een hoogst uitzonderlijke noodmaatregel, en dus niet om een normaal ondernemersrisico. Er moet niet worden gekeken naar een eventuele ecologische meerwaarde, maar naar de periode van tien weken die als basis onder de discussie heeft gelegen. Wat gaat de staatssecretaris doen op het punt van de motie-Vos? Hij is erg benieuwd naar de uitkomsten van het onderzoek van LEI en RIVO, waarbij ook de gevolgen voor de verwerkende sector in beeld zullen moeten worden gebracht. Wat doet de staatssecretaris achter de schermen om te bereiken dat het Kabeljauwherstelplan tot 1 juli evenwichtiger en effectiever wordt dan de noodmaatregel? De procedure rond de invoering van de noodmaatregel verdient volgens de staatssecretaris geen schoonheidsprijs. Positief is de heer Stellingwerf over het pakket maatregelen ten behoeve van het herstel van de kabeljauwstand. Hoe moet de vismeelindustrie in dat licht worden gezien? Wellicht kan die in dat kader ook eens ter discussie worden gesteld.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) zegt dat haar fractie streeft naar een gezonde visserijsector, in een gezond visserijgebied. Van die twee zaken is volgens haar helaas geen sprake. Zij is niet gelukkig met de EU-maatregel. Ook zij is van mening dat de sector in Nederland zwaar getroffen werd. Dat wil overigens niet zeggen dat de sector helemaal niets meer mocht. De ecologische ramp die zou kunnen ontstaan, zou daarmee alleen nog maar worden vergroot. Bovendien hebben de sector, de biologen, de Stichting Noordzee en de vissers een veel betere oplossing. Zij heeft altijd begrepen dat die oplossing door de staatssecretaris wordt gesteund. Zij heeft overigens niet de indruk dat de staatssecretaris in Brussel niet haar best heeft gedaan.

In het Groenboek van commissaris Fischler wordt de vraag gesteld, hoe uit de neerwaartse spiraal ten aanzien van het langzaam leegvissen van de zeeën wordt gekomen, waardoor de sector buitengewoon hard onder druk komt te staan. Er moet daarom een heroverweging van de wijze van bevissing komen. Mevrouw Augusteijn toont zich bereid, daarover te praten. In dat verband vraagt zij om een notitie op dat terrein.

Mevrouw Augusteijn steunt de staatssecretaris dat conserverende maatregelen niet in financiële zin mogen worden gecompenseerd. Zij vindt de blokkade overigens geen goede zaak. Wel positief staat zij ertegenover dat de staatssecretaris zeer serieus heeft gekeken naar de uitspraken van de Kamer. Mevrouw Augusteijn heeft begrepen dat de datum van 1 mei wordt gehandhaafd, wat zij jammer vindt. Klopt het dat de visserijorganisaties steun zoeken bij visserijorganisaties van de lidstaten rond de Noordzee voor vervroegde openstelling?

Mevrouw Augusteijn is ervan overtuigd dat de staatssecretaris heeft gedaan wat zij kon en dat Nederland met een maatregel zit die eigenlijk niet gewenst is. De staatssecretaris zal moeten doorgaan op de ingeslagen weg en moeten nadenken over het visserijbeleid in de komende tien jaar.

Antwoord van de regering

De staatssecretaris benadrukt dat het algemeen overleg over iets anders gaat dan wat zij had verwacht. Omdat onduidelijkheid blijkt te bestaan over wat in het verleden is gebeurd, gaat zij daarop in. Het begon allemaal met de constatering dat het desastreus is gesteld met de kabeljauw in de Noordzee. Het signaal dat de biologen hebben gegeven, is serieus genomen door de visserijministers, die de Commissie hebben geadviseerd dat er een meerjarig herstelplan voor de kabeljauw moet komen, met in de tussenliggende periode een noodmaatregel. Zij heeft daarvan gezegd, een les te hebben geleerd voor een volgende keer. De grote nood rechtvaardigt een noodmaatregel. Die noodmaatregel werkt onevenredig uit op de Nederlandse visserijvloot, en er is twijfel of de noodmaatregel de beoogde ecologische gevolgen heeft. Vanaf het begin heeft zij onderstreept dit geen goede noodmaatregel te vinden. De staatssecretaris zegt dat naar aanleiding van dat standpunt regelmatig overleg heeft plaatsgevonden met Brussel, waarbij ook is gesproken met de commissarissen Fischler en Bolkestein. De Europese Commissie heeft geen ander besluit genomen. Vanaf het begin heeft de staatssecretaris over de noodmaatregel het standpunt ingenomen dat het, hoewel geen goede maatregel, een noodzakelijke beheersmaatregel is, waarbij geen compensatie hoort. Zij vindt niet dat deze beheersmaatregel op die regel een uitzondering vormt, en voorspelt dat er in de toekomst nog veel meer beheersmaatregelen zullen komen. Het feit dat de motie van de heer Buijs op dit punt is verworpen, heeft zij opgevat als steun voor de opvatting dat de noodmaatregel niet gepaard hoeft te gaan met compenserende maatregelen. De staatssecretaris merkt op dat de Commissie al bezig was, nieuwe richtlijnen te ontwerpen voor de beoordeling van nationale steunmaatregelen. Hiermee worden de richtsnoeren van 1997 vervangen. Een en ander heeft geen relatie met de onderhavige noodmaatregel, die handelt over het sluiten van bepaalde gebieden. Het vaststellen van deze nadere richtlijnen viel zuiver toevallig gelijktijdig met de noodmaatregel. Dit in tegenstelling tot wat de heer Buijs suggereerde.

Over de tijdens het overleg in februari ingediende motie-Herrebrugh (21 501–17, nr. 98) merkt de staatssecretaris op dat LEI en RIVO inmiddels is verzocht, voor de inventarisatie van de economische gevolgen voor de sector en de uitwerking van het visverbod op het kabeljauwbestand gegevens te leveren. Die gegevens kunnen volgens het LEI niet van de ene op de andere dag worden geleverd: begin volgend jaar volgt op dit punt een standpuntbepaling van het kabinet. De staatssecretaris begrijpt de wens van de Kamer om de uitkomsten van dat onderzoek zo snel mogelijk te bespreken; zij zal alles in het werk stellen om zo snel mogelijk daarna een standpuntbepaling van het kabinet op tafel te krijgen. Het RIVO meent dat de uitkomst van het onderzoek zal zijn dat er geen noemenswaardige ecologische gevolgen van het visverbod zijn.

Voor de uitvoering van de motie-Van der Vlies (21 501–17, nr. 101) verwijst de staatssecretaris naar haar brief van 1 maart 2001. Uiteraard is zij «aan de gang gegaan» met de door haar ontraden, maar desondanks aanvaarde motie. Daartoe is uitgebreid overleg gevoerd met de visserijsector, met de vertegenwoordigers waarvan de staatssecretaris zegt goede contacten te hebben, zonder het overigens altijd met elkaar eens te zijn. De visserijsector vraagt maar om één ding: een regeling analoog aan de Belgische stillegregeling. De staatssecretaris heeft in het overleg met de visserijsector aangegeven dat er geen Nederlandse vertaling van de Belgische stillegregeling komt. Een blokkade kan volgens de staatssecretaris altijd worden voorkomen, als wordt ingegaan op de eisen van de tegenpartij. De staatssecretaris heeft er nooit enige twijfel over laten bestaan dat met haar niet te praten valt over compensatie van de beheersmaatregel. Zij onderstreept dat België in dit verband de uitzondering is: geen enkele andere lidstaat heeft vergelijkbare maatregelen genomen. Zij is het ten principale niet eens met de Belgische opstelling op dit punt, aangezien die compensatie geeft voor een beheersmaatregel. Verder gaat de Belgische regeling veel verder dan waarom in de motie-Van der Vlies werd gevraagd. De staatssecretaris is van mening, zich in het hele debat zeer consistent te hebben opgesteld.

De staatssecretaris geeft aan dat mede naar aanleiding van de blokkade het debat opnieuw is gevoerd. Op 1 maart zijn goede afspraken gemaakt, die het volgende inhouden: het treffen van een aantal technische maatregelen en een vrijwillig stillegschema. Zij toont zich verheugd over de totstandkoming van één en ander. Het samenhangend pakket van maatregelen bestaat uit drie onderdelen. Om te beginnen is dat een pleidooi voor vervroegde openstelling per 1 april van het zuidelijke deel van de Noordzee. De staatssecretaris benadrukt dat zij daarvoor nog eens haar best wil doen, onder de voorwaarde dat de Nederlandse visserijsector de visserijsectoren in de diverse lidstaten benadert met de vraag of deze sectoren de in hun land voor de visserij verantwoordelijke bewindspersonen zullen benaderen voor het innemen van een gelijkluidend standpunt. Voor de resultaten daarvan verwijst de staatssecretaris naar de brief van de voorzitter van het Productschap voor vis en visproducten van 27 maart 2001. Na het bereiken van het akkoord zijn ambtenaren onmiddellijk afgereisd naar Brussel om te praten over het totaalakkoord en het vervroegd open stellen van het zuidelijke deel van de Noordzee. Op dit punt werd meteen vrij afwijzend gereageerd. Op directeurenniveau is er vervolgens contact geweest met de lidstaten. Vervolgens hebben vertegenwoordigers van de visserijsector van gedachten gewisseld met de collega-voorzitters van de visserijsectoren in de verschillende lidstaten. Op 19 maart is een brief gestuurd naar de collega-bewindslieden. Uit de reacties blijkt dat alleen België het standpunt van Nederland steunt. De andere lidstaten vinden dat de adviezen breder moeten worden onderbouwd dan alleen door Nederlandse biologen, en zijn verder van mening dat het trekken van één steen uit een broos bouwwerk is af te raden. Commissaris Fischler heeft formeel nog niet geantwoord.

Over de maatregel van het Sociaal fonds voor de maatschapsvisserij (SFM), het tweede aspect uit de brief van 19 maart 2001, merkt de staatssecretaris op dat hierover in het vorig jaar bereikte akkoord afspraken zijn gemaakt om één en ander naar voren te halen. Zij vindt dat dit al een grote toezegging is. Een en ander heeft langer geduurd dan was gedacht. Met het oog op de nood bij de maatschapvissers is besloten, uit te betalen «onder voorbehoud van goedkeuring van Brussel». Alle betrokkenen hebben zich gerealiseerd dat dit een gok was, die moest worden gewaagd. Per 29 maart 2001 zijn zo'n 2000 aanvragen door het Productschap voor vis en visproducten ontvangen; de volgende dag gaan de eerste beschikkingen de deur uit.

Over het derde aspect uit de brief van 19 maart 2001, het samenhangend pakket van maatregelen ten behoeve van het herstel van het kabeljauwbestand in de Noordzee, bestaat volledige overeenstemming. Probleem is dat nog niet exact bekend is, welke bedragen ermee zijn gemoeid.

De staatssecretaris zegt toe dat de commissieleden het rapport van het kenniscentrum van LNV over de Noordzee zullen ontvangen. Zij wijst erop dat dit een wetenschappelijk rapport is, de tweede stap om te komen tot de formulering van ecosysteemdoelen van de Noordzee. De derde stap zal bestaan uit het concipiëren van een beleidsdocument.

De Europese Commissie heeft het Groenboek 20 maart gepresenteerd. In de Visserijraad van juni zal daarover een eerste oriënterend debat worden gehouden. De finale besluitvorming zal in 2002 plaatsvinden. De Kamer zal op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen in die discussie, en de staatssecretaris zal op een tijdig moment naar de Kamer komen met een beleidsvoorstel.

De staatssecretaris vindt dat nu moet worden gekomen tot een Kabeljauwherstelplan voor de komende vijf jaar. Daarover wordt veel overleg gevoerd met de visserijsectoren. Een vermindering van de visserij-inspanningen, met name tijdens de paaitijd, zal een goede zaak zijn. Er zal moeten worden gewerkt aan tijdelijke sluitingen, het model van «real time closure». De visserijsector wil daaraan meewerken. Vervolgens zal ook een voortzetting van effectief gebleken selectieve technieken daaronder vallen. Ook saneringsarrangementen voor de aangetoonde overcapaciteit zullen daarbij horen.

De voorzitter van de commissie,

Ter Veer

De griffier van de commissie,

De Lange


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), M.B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Herrebrugh (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van Vliet (D66), Depla (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), Reitsma (CDA), Van Wijmen (CDA), Dijksma (PvdA), Bolhuis (PvdA), O.P.G. Vos (VVD), De Boer (PvdA), Te Veldhuis (VVD), Duivesteijn (PvdA).

Naar boven