nr. 104
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 1 maart 2001
Door uw Kamer is de motie Van der Vlies c.s. (21 501-17, nr. 101
d.d. 15/2/2001) aangenomen, waarin de regering wordt uitgenodigd met de sector
in overleg te treden teneinde een vrijwillige visserijbeperking te stimuleren
gedurende de vanwege het kabeljauwherstelplan gesloten periode die duurt tot
1 mei a.s., met inzet van zowel een stilligschema als een daarbij behorend
financieel vangnet.
Naar aanleiding van deze motie doe ik u deze brief toekomen.
Tijdens het debat met uw Kamer op 15 februari jl. heb ik reeds aangegeven
dat ik een uitleg van de motie Van der Vlies als vorm van een financiële
compensatie afwijs. Het besluit van de Europese Commissie om in het licht
van het kabeljauwherstelplan een deel van de Noordzee te sluiten, is een beheersmaatregel
die vergelijkbaar is met de maatregelen die jaarlijks in de Visserijraad van
december worden getroffen.
Derhalve is de overheid niet gehouden de gevolgen van dergelijke maatregelen
in financiële zin te compenseren. Overigens wijs ik erop dat dit geheel
in overeenstemming is met de beleidslijn die ook op andere LNV-terreinen wordt
gevolgd.
De overwegingen van de motie, te weten de mogelijk nadelige ecologische
bijeffecten van het kabeljauwherstelplan, heb ik echter wel nader willen bezien.
Ik heb daarom overleg gevoerd met de visserijsector over de mogelijkheid van
een vrijwillige stilligregeling. Tijdens dit overleg heeft de sector de parallel
getrokken met de tijdelijke stilligregeling waartoe mijn Belgische collega
inmiddels besloten heeft en die voor 50% medegefinancierd zou kunnen worden
tot een maximum van 1 miljoen Euro uit het Europese structuurfonds voor
de visserij.
Na alle argumenten zorgvuldig gewogen te hebben, heb ik besloten niet
in te gaan op de in de motie genoemde mogelijkheid om met behulp van een door
de overheid te betalen premie tot een vrijwillige stilligregeling te komen.
Deze opvatting heb ik de visserijsector ook medegedeeld.
Het kernargument voor mijn afwijzing is dat naar mijn mening de substantiële
overheidsuitgaven, die gepaard zullen gaan met deze tijdelijke maatregel,
niet in verhouding staan tot de ecologische opbrengsten. Voor wat betreft
de overheidsuitgaven kan ik mededelen dat een Nederlandse regeling, vergelijkbaar
met de Belgische, ruim boven de f 20 mln zou uitkomen. Hiervan zou conform
de vigerende Europese structuurverordening voor de Visserij slechts ca. f 2,2
mln door de EU kunnen worden medegefinancierd. Het resterende bedrag dat nationaal
gefinancierd zou moeten worden, acht ik te hoog gelet op het te verwachten
ecologische resultaat ten aanzien van verminderde visserijsterfte van doelsoorten
en bijvangstsoorten en minder bodemberoering.
Een tijdelijke stilligregeling door de Nederlandse vloot zal bovendien
ook voor de middellange termijn beperkt ecologisch effect hebben.
Ik zet me in voor de ontwikkeling van een ecologisch en economisch duurzame
visserij. Overheidsbestedingen in de visserij moeten zich daarom richten op
maatregelen die een langdurig effect hebben. Dit is overigens ook met de sector
afgesproken voor de besteding van de fondsen die naar aanleiding van de problematiek
van de hoge brandstofkosten afgelopen september zijn vrijgemaakt. Een tijdelijke
stilligregeling, al dan niet betaald uit deze fondsen, draagt naar mijn mening
onvoldoende bij aan het streven naar een duurzame visserij.
Inmiddels zijn vissers acties gestart door enkele belangrijke vaarwegen
te blokkeren. Dergelijke acties acht ik ontoelaatbaar.
Dit laat onverlet dat ik bereid blijf om in overleg met de sector naar
maatregelen te zoeken waarmee wel een goede balans wordt gevonden tussen overheidsuitgaven
en de daarmee te behalen ecologische resultaten.
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
G. H. Faber