nr. 103
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 februari 2001
In het kader van de behandeling van het «Beleidsbesluit Schelpdiervisserij
kustwateren 1999–2003» werd op 1 juli 1999 een motie Herrebrugh/CS
(21 501-17, nr. 76) aangenomen, waarin wordt gevraagd om «op korte termijn onderzoek te laten uitvoeren opdat de mogelijkheid
wordt gecreëerd om objectieve criteria in de nieuwe pkb Waddenzee op
te nemen, ter bereiking van win/winsituaties voor zowel de visserij als de
natuurwaarden». Omdat het overleg hierover tussen visserij-
en natuurorganisaties in 2000 stagneerde heb ik aangekondigd zelf met voorstellen
te komen om een uitruil van gebieden mogelijk te maken, mede teneinde de toekomstige
voedselpositie van eidereenden te verbeteren. Ik heb u hierover geïnformeerd
bij brief van 24 augustus 2000 (26 800 XIV, nr. 124) respectievelijk
30 oktober 2000 (27 400 XIV, nr. 11). Ik heb u bericht dat een wetenschappelijke
analyse van de tot nu toe door de diverse belangenorganisaties aangedragen
opties dient plaats te vinden. Hiertoe is opdracht gegeven aan prof.dr. W.J.
Wolff van de Rijks Universiteit Groningen.
Daarnaast is in deel 1 pkb Derde Nota Waddenzee opgenomen dat, «indien door grenscorrecties of uitruil van (delen van) gesloten
gebieden winst voor de natuur en voor de schelpdiersector kan worden bereikt,
dit kan worden overwogen».
De rapportage van prof. Wolff is inmiddels voor een belangrijk deel gereed
in de vorm van een kernrapport (zie bijlage)1.
De conclusies uit het kernrapport zijn dat de opties
• geografische uitruil van gebieden
• het anders organiseren van de schelpdiervisserij en
• het verzaaien van kokkels
geen of slechts pas na een lange periode (enige) winst voor de natuur
bieden. De optie betreffende het vrijgeven van de mosselzaadvisserij in niet-kansrijke
gebieden op de platen in ruil voor reservering van mosselzaadbestanden beneden
de laagwaterlijn, wordt voor de komende jaren het meest kansrijk geacht.
Heden heb ik met de visserijsector en natuur- en milieuorganisaties overleg
gevoerd over de conclusies van het rapport. Tijdens het overleg is door de
sectoren aangegeven het rapport nader te willen bestuderen en met de heer
Wolff te willen overleggen. Tevens heeft de visserijsector aangegeven behoefte
te hebben aan de nog ontbrekende economische analyse. Tijdens het overleg
is gezamenlijk geconcludeerd dat een aanpassing van het beleid op korte termijn
niet te verantwoorden is op basis van de nu voorliggende rapportage.
Ik heb met de visserijsector en de natuur- en milieuorganisaties afgesproken
om de komende maanden nader overleg te voeren over de resultaten van het onderzoek
van prof. Wolff. Mijn inzet zal daarbij zijn om in het verlengde van de conclusies
van prof. Wolff voor de komende jaren met name te kijken naar een win-winoptie
voor de mosselzaadvisserij.
Over de resultaten van het vervolgoverleg zal ik u voor het zomerreces
informeren.
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
G. H. Faber