nr. 338
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 3 september 2002
Van 8 tot en met 10 september vindt in Nyborg, Denemarken, de Informele
Landbouwraad plaats van de ministers van landbouw van de Europese Unie.
Het thema van deze Raad zal zijn «Innovatie in de Europese landbouw-
en levensmiddelensector». Ten behoeve van de discussie heeft het Voorzitterschap
een gelijknamig werkdocument gepresenteerd. In het werkdocument zijn een drietal
vragen geformuleerd om het debat in de Raad te structureren.
Innovatie in de Europese landbouw- en levensmiddelensector
In het werkdocument stelt het Voorzitterschap dat innovatie steeds belangrijker
is voor het concurrentievermogen van de Europese landbouw- en levensmiddelensector.
Dit mede met het oog op de uitbreiding van de Europese Unie met landen van
Midden- en Oost-Europa, de onderhandelingen in WTO-verband als ook de aandacht
voor de eisen van de samenleving inzake marktgerichtheid, voedselveiligheid,
kwaliteit, milieu, productdiversificatie en plattelandsontwikkeling zoals
aangegeven in de Mid Term Review. Dit vraagt om een gecoördineerde inzet
van het bedrijfsleven, de lidstaten en de gemeenschapsinstellingen.
Versterking van de innovatie in het landbouw- en levensmiddelenbeleid
past ook binnen de afspraken die onder andere gemaakt zijn in Lissabon (2000)
en Barcelona (2002) om de EU in tien jaar tot de meest concurrerende economie
ter wereld te maken. Volgens het Deense werkdocument dient innovatie binnen
het landbouw- en levensmiddelenbeleid gericht te zijn op het waarborgen van
een concurrerende, multifunctionele en duurzame landbouw en het verbeteren
van de voedselveiligheid en de gezondheid van de bevolking. In het nieuwe
zesde kaderprogramma, gericht op onderzoek, technologische ontwikkeling en
demonstratie krijgt voedselveiligheid bijvoorbeeld hoge prioriteit.
Wat de concrete vormgeving van het beleid betreft, denkt het Voorzitterschap
aan kaderprogramma's voor innovatie en een subsidieregeling voor projecten
die bijdragen tot de uitvoering en integratie van een aantal prioritaire thema's
van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Dit nieuwe initiatief moet complementair
zijn ten opzichte van het bestaande landbouw- en structuurfondsenbeleid. Het
Voorzitterschap hoopt dat op deze manier in Europa sectoroverschrijdende samenwerking
op het gebied van innovatie, onderzoek en ontwikkeling tot stand zal komen.
Het werkdocument eindigt met een drietal vragen om het debat in de Raad
te richting te geven. Deze vragen hebben betrekking op (1) de rol van een
Europese innovatieprestatie op de versterking van het concurrentievermogen
van de Europese landbouw- en levensmiddelensector, (2) de meest efficiënte
manier om deze inspanningen vorm te geven en (3) de mogelijkheden voor overheveling
van begrotingsmiddelen van de eerste pijler naar zowel het plattelandsbeleid
als naar maatregelen voor innovatie op het gebied van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid.
In mijn inbreng tijdens de Informele Raad zal ik aandacht vragen voor
de volgende zaken, mede in reactie op de gestelde vragen:
1. Het werkdocument van het Voorzitterschap bevat een visie op innovatie
die sterk uitgaat van de gedachte dat innovatie het resultaat is van nieuwe
kennis en technologie die door middel van onderzoek te verwerven is.
Ik wil naar voren brengen dat daadwerkelijke innovatie heel vaak het gevolg
is van nieuwe concepten die in nieuwe samenwerkingsverbanden, veelal bij verrassing,
ontstaan.
2. Verder wil ik naar voren brengen dat het Voorzitterschap in het werkdocument
enerzijds de nadruk legt op het concurrerende karakter van de Europese landbouw
en anderzijds spreekt over het belang van een multifunctionele landbouw, waarbij
het de vraag is in hoeverre de multifunctionele aspecten in economische zin
concurrerend kunnen zijn.
Het is daarom van belang helder te krijgen wat precies de doelen zijn
van innovatie binnen het landbouw- en levensmiddelenbeleid. Afhankelijk van
de vaststelling van die doelen is het ook mogelijk de doelgroepen te bepalen.
3. Dat brengt mij bij een volgend aandachtspunt. Het gaat bij innovatie
niet alleen om enkelvoudige innovatie, bijvoorbeeld een technologische vernieuwing,
maar evenzeer om innovaties op systeemniveau.
De overheidstaak zie ik ook eerder liggen bij het scheppen van voorwaarden
voor systeeminnovaties dan bij het mede financieren van enkelvoudige innovaties.
Op het gebied van de landbouw- en levensmiddelensector betekent dit dat gezocht
zal moeten worden naar de betrokkenheid van brede allianties van maatschappelijke
actoren bij innovatie. Dat betekent ook dat het innovatiebeleid voor de landbouw-
en levensmiddelensector een brede groep van begunstigden zal kennen.
4. Bij innovatie is het van groot belang ook te letten op wet- en regelgeving
die vernieuwingen hindert. Dat is in Nederland een actueel punt, maar evenzeer
zal daar vanuit Europees perspectief naar gekeken dienen te worden.
5. Nederland kan zich voorstellen dat in lijn met een verschuiving van
middelen van de eerste naar de tweede pijler, zoals voorgesteld in de plannen voor de Mid Term Review, er middelen beschikbaar komen voor
de stimulering van innovatie. Nederland wil daarbij wel aantekenen dat het
van het grootste belang is dan de juiste criteria te ontwikkelen, zodat zeker
ook die systeeminnovaties steun ontvangen, die zijn gericht op een versterking
van de relatie tussen landbouw en samenleving.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
C. P. Veerman