Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 21501-16 nr. 324 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 21501-16 nr. 324 |
Vastgesteld 3 april 2002
De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 en de algemene commissie voor Europese Zaken2 hebben op 14 maart 2002 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over:
– de brief van de minister d.d. 6 februari 2002 inzake BSE in Nederland (24 668, nr. 82);
– de brief van de minister d.d. 7 februari 2002 inzake de maatregelen t.b.v. controle en handhaving diertransporten (28 141, nr. 2);
– de brief van de minister d.d. 20 februari 2002 inzake BSE-testen (24 668, nr. 83);
– de brief van de minister d.d. 25 februari 2002 inzake specifiek risicomateriaal (SRM) in runderkarkas afkomstig van Brada Nederland (LNV-02-141);
– het verslag van de Landbouwraad van 18 februari 2002 te Brussel (21 501-16, nr. 321);
– de agenda van de Landbouwraad van 18 en 19 maart 2002 (21 501-16, nr. 323);
– de brief van de minister d.d. 28 februari 2002 inzake oude voorraden rundvlees (LNV-02-160);
– de problematiek rond Argentijns rundvlees.
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De minister deelt mede dat het onderwerp ethylalcohol van de agenda van de komende Landbouwraad is afgevoerd. Het zal naar alle waarschijnlijkheid voor de daaropvolgende Landbouwraad worden geagendeerd.
De heer Waalkens (PvdA) vindt het terecht dat de landbouwparagraaf in het kader van de uitbreiding van de EU in de volle aandacht staat en als vast onderdeel van het acquis communautaire besproken wordt. Het is ook een goede zaak dat hierover buiten de Landbouwraad om sessies worden georganiseerd. In de kandidaat-lidstaten moeten de agrarische economieën worden omgebouwd naar economieën die zich ook op andere aspecten van de samenleving richten. De sociale dimensie op het platteland vormt in dat verband een belangrijk vraagstuk. De uitbreiding zal ook zeker consequenties hebben voor de huidige lidstaten van de EU. Dat maakt een reflectie op het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) ook noodzakelijk. Er worden thans ook enige budgettaire verschuivingen van de eerste naar de tweede pijler zichtbaar, maar dat gaat nog niet snel genoeg. Een hervormingsgezinde blik op het GLB is daarom geboden. In de besprekingen met de kandidaat-lidstaten moet nadrukkelijk naar voren worden gebracht dat het acquis communautaire ten aanzien van het GLB in beweging is. Thans wordt gewerkt aan de midterm review als onderdeel van Agenda 2000. Binnen dat kader en binnen de kaders van het akkoord van Berlijn moeten nu de afspraken in meer verplichtende zin worden ingevuld, waarbij ook de budgettaire consequenties van de uitbreiding na 2006 duidelijk moeten worden. Het is ook goed dat het productiepotentieel van de kandidaat-lidstaten op basis van reële uitgangspunten wordt vastgelegd, zodat deze landen ook de kans krijgen om hun agrarische economie om te bouwen, het platteland sterker en socialer te maken en hun burgers perspectief te bieden. Voor deze landbouwhervormingen moet gebruik worden gemaakt van de Europese structuurfondsen, waarbij de absorptiecapaciteit van de kandidaat-lidstaten (4% BNP) de leidraad dient te zijn en niet moet worden overstegen. Voorts moet sprake zijn van overgangsmaatregelen, zowel voor de huidige lidstaten als voor de toekomstige lidstaten. Daarbij kan men er rekening mee houden dat de toetreding van Spanje, Portugal en Griekenland weliswaar veel geld heeft gekost, maar dat er uiteindelijk nog veel meer aan is verdiend.
De minister heeft terecht gewezen op de risico's voor de voedselveiligheid die zijn verbonden aan de toetreding van de tien kandidaat-lidstaten. Het is echter wel te zwaar aangezet, want de melk van bijvoorbeeld een boer met twee koeien komt niet in het communautair verkeer terecht. Dat soort producten, zoals melk, vlees, zuivel en aardappelzetmeel, zal immers niet worden geaccepteerd door de organisaties die zich bezighouden met de communautaire handel in landbouwproducten. Het is in de optiek van de heer Waalkens daarentegen onverteerbaar dat voor de derde keer in Engeland specifiek risicomateriaal (SRM) is aangetroffen in vlees dat afkomstig is van Brada Nederland. Het is absoluut onbegrijpelijk dat de minister niet eerder hard heeft ingegrepen, want uit een oogpunt van voedselveiligheid is één zo'n geval al te veel.
Tot slot pleit hij ervoor om in de kandidaat-lidstaten voor de EU te starten met de productie van eiwitten, gezien het deficit in Europa op dit punt.
Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA) gaat in op de landbouwaspecten van de uitbreiding van de EU. Zij benadrukt dat eerst volstrekte duidelijkheid moet bestaan over de eisen en voorwaarden die aan de primaire en verwerkende landbouwsector worden gesteld voordat vervolgstappen kunnen worden genomen. Overigens deelt zij de zorgen van de minister over de voedselveiligheid in relatie tot de uitbreiding. Zaak is dan ook om de gezonde bedrijven in Nederland te behouden. Het is onduidelijk hoe het kabinet denkt over de quotering op middellange termijn, met name na 2006. Kamerleden van de VVD-fractie pleiten enerzijds voor handhaving van de melkquota en anderzijds voor afschaffing ervan. Waar denkt het kabinet aan? Als hierop geen helder antwoord wordt gegeven, overweegt zij hierover een motie in te dienen.
Voorts wijst zij erop dat de Verenigde Staten Nederland nog steeds niet vrij hebben verklaard van varkenspest, waardoor export van Nederland naar de VS nog steeds niet mogelijk is. Het is een absolute must dat Nederland nu eindelijk, net als Denemarken, varkenspestvrij wordt verklaard. Op welke wijze steunt de minister de inzet van de productschappen op dit punt?
Hierna geeft mevrouw Schreijer ten aanzien van de landbouwverzekeringen te kennen dat de individuele ondernemer weliswaar een grote eigen verantwoordelijkheid heeft, maar dat er altijd ook een vangnet moet zijn voor extreme situaties zoals rampen en calamiteiten. In Nederland konden tot op heden op dit punt geen afspraken met de landbouwsector worden gemaakt omdat op die sector een te hoge claim werd gelegd. Op welke wijze denkt de minister de sector tegemoet te kunnen komen, want er zijn immers voorbeelden waarin de sector niet zelf aansprakelijk kan zijn? In dat kader wijst zij op het risico van bioterrorisme en op de voorstellen uit de Vijfde nota ruimtelijke ordening om delen van Nederland onder water te zetten met alle gevolgen van dien voor de verspreiding van dierziekten. In haar optiek heeft de overheid daarin wel degelijk een rol te spelen.
Tot slot memoreert zij dat het goed is dat er meer BSE-testcapaciteit komt, maar de vraag is of dit ook leidt tot lagere prijzen. Daarvoor wordt absoluut geen garantie gegeven. Als het aan het huidige kabinet ligt, wordt de overheidsbijdrage in dezen teruggebracht tot nul. Ook na de nodige juridische procedures lijken in Nederland niet alle door de EU geaccrediteerde testen te worden toegestaan. Dat is uit een oogpunt van marktwerking ongewenst. Wat is de stand van zaken bij het testen van vlees uit derde landen, zoals Argentinië? Is het terecht dat het invoerquotum wordt vergroot? Is het onderwerp van de invoer van MKZ-gevaccineerd vlees uit Argentinië voor de minister een breekijzer om het enten binnen de EU sneller op de agenda en ingevoerd te krijgen?
De heer Geluk (VVD) vraagt naar de inbreng van Nederland in de komende Landbouwraad met betrekking tot de import van geënt Argentijns vlees. Naar zijn mening kan de import daarvan pas worden toegestaan onder de voorwaarde dat het non-vaccinatiebeleid in Europa van tafel gaat.
Hij wijst erop dat de fracties van de VVD en de PvdA bij de begrotingsbehandeling een motie hebben ingediend om een oogstschadeverzekering te entameren. In eerste instantie moet de ondernemer zelf voor een deel het risico dragen, maar er is ook sprake van risico dat het ondernemerschap overstijgt. De minister heeft dat ook erkend en een aanbod gedaan in de vorm van 50% subsidie, maar daarover is met de sector geen overeenstemming bereikt. Nu het Spaanse voorzitterschap met een voorstel komt, is het misschien mogelijk om wel overeenstemming te bereiken als Brussel het nog resterende verschil bijpast. Zaak is dan wel dat Nederland met zijn gematigde klimaat ook voor een Europese bijdrage in aanmerking komt en dat dit niet alleen van toepassing is op lidstaten die in klimatologisch hardere omstandigheden verkeren. De financiering hiervan kan uit de bestaande EU-landbouwmiddelen plaatsvinden, bijvoorbeeld uit de middelen voor directe inkomenssteun. In het kader van de uitbreiding wordt immers sowieso over de verdeling van de middelen gesproken.
De heer Geluk wijst vervolgens op het gevaar van het toenemende protectionisme in de Verenigde Staten, dat mogelijk ook naar de landbouwsector wordt uitgebreid. Europa zou daardoor ook worden gedwongen om protectionistische maatregelen te nemen, hetgeen meer geld kost en daardoor de uitbreiding van de EU zou bemoeilijken. Komen deze gevolgen ook aan de orde in de komende Landbouwraad?
Vervolgens ontkent hij dat de VVD-fractie met twee monden zou spreken als het gaat over het melkquotum. De VVD-fractie pleit al lang voor afschaffing van de Europese subsidieregelingen, inclusief het melkquotum. Men moet echter geen oude schoenen weggooien voordat men nieuwe heeft. Er zal dan ook sprake moeten zijn van een overgangstermijn. In dat opzicht is er geen enkel licht tussen de verschillende woordvoerders van de VVD-fractie.
Hierna wijst hij erop dat het Nederlandse standpunt met betrekking tot de toetreding van de kandidaat-lidstaten duidelijk is: «phasing in» is ook «phasing out». De Europese Commissie denkt hier anders over want zij kijkt naar een termijn van twee jaar, terwijl Nederland met name kijkt naar de langere termijn, in casu naar de periode na 2006. Met het oog daarop dient er geen openeinderegeling te worden aangegaan. Wat is het standpunt van de andere lidstaten hierover, bijvoorbeeld van de groep van vijf die in Kopenhagen bijeen is gekomen? De vraag is ook waarom niet meer wordt gesproken over cofinanciering, want dat is een goed instrument om de financiering van de uitbreiding mogelijk te maken. Hij sluit zich ook aan bij de vragen van de minister over de Issues Paper Agriculture op het punt van de agrofoodketen en de voedselveiligheid. De Europese Commissie kijkt inderdaad veel te veel naar de primaire landbouwsector, terwijl juist bij de consument het draagvlak voor hervormingen dient te liggen. In EU-verband moet het aspect van de duurzame landbouw ook manifester aan de orde komen, want ook de toetredende landen dienen zich daarop te richten. De EU zou op dat gebied in het kader van de uitbreiding een katalyserende werking kunnen hebben. Is de minister bereid om dat in de Landbouwraad naar voren te brengen?
Tot slot zou de heer Geluk in het kader van de problematiek van de ethylalcohol ook graag de discussie verbreed zien naar de accijnzen. De productie van bio-ethanol zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren in de Europese energievoorziening, maar dat wordt nu vanwege de accijnzen onmogelijk gemaakt. In Nederland stokt een en ander op de duurzame ondernemingsaftrek (DOA). Het is zaak om in Europees verband meer in te gaan op de relatie tussen fiscaliteit en landbouw.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks) releveert dat vorig jaar in Luxemburg bij een groot aantal Nederlandse varkenstransporten is geconstateerd dat niet werd voldaan aan de Europese richtlijnen inzake de diertransporten. Uit de brief van de minister blijkt dat in overleg met de sector een aantal maatregelen is genomen om deze excessen te voorkomen. Hoe bont moet een bedrijf het maken, wil de bedrijfserkenning al dan niet tijdelijk worden ingetrokken? Welke procedure wordt hierbij gehanteerd? Volgens de minister wordt in dezen actief tussen de verschillende lidstaten samengewerkt, maar toch zijn er signalen dat Nederlandse transporteurs na het passeren van de grens dieren bijladen en de regels overtreden. Op welke wijze wordt de opsporing en controle tussen Nederland, België, Duitsland, Luxemburg en Frankrijk op elkaar afgestemd, teneinde de pakkans te vergroten en overtredingen te bestraffen? Op welke wijze wordt via samenwerking van de controlerende instanties voorkomen dat Nederlandse transporteurs de kans krijgen om na het passeren van de grens alsnog de regels te overtreden?
Vervolgens herinnert zij eraan dat haar fractie in het algemeen overleg ter voorbereiding van de Landbouwraad van 18 februari jongstleden heeft benadrukt dat het partiële ruimingsbeleid in het kader van de BSE in Nederland niet werkt. Toen stelde de minister dat hij wel anders wilde, maar dat de overige lidstaten dat afwezen. Dat was geen sterk argument voor de minister, die toch samen met de noordelijke lidstaten een koploperspositie wil innemen. Opvallend is wel dat de minister op 22 februari 2002 in een persbericht naar voren bracht af te willen van het ruimen van stalgenoten. Het is verheugend dat de minister alsnog tot dat inzicht is gekomen, al was het netter geweest als dit eerst met de Kamer was besproken. Wat moet worden verstaan onder «in bilateraal en Europees verband stappen nemen ter voorkoming van het onnodig doden van gezonde dieren», zoals in het persbericht stond? Welke kans van slagen zal dit hebben? Wanneer is export naar de in het persbericht genoemde landen dan mogelijk? Is het mogelijk om producten van partieel geruimde bedrijven af te zetten in Nederland of andere landen waar partieel wordt geruimd? In hoeverre wordt de export van de gehele sector beperkt als producten van enkele partieel geruimde bedrijven voor enige tijd binnenslands of in andere tolerante landen worden afgezet?
In het al genoemde eerdere algemeen overleg heeft mevrouw Van Gent bepleit dat Nederland de discussie over de uitbreiding van de EU niet moet aangrijpen om te bezuinigen op de Europese uitgaven. Een van de principes van de EU is gelegen in de solidariteitsgedachte, inhoudende dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Dit dient ook het uitgangspunt te zijn bij de discussies over de uitbreiding van de EU met de Oost-Europese landen. Er dient ook het initiatief te worden genomen dat in de kandidaat-lidstaten wordt gestreefd naar duurzame landbouw in het kader van het GLB. Dat mag in haar optiek ook best wat kosten. Voor de financiering daarvan en de afweging met andere noodzakelijke uitgaven verwijst zij naar de komende doorrekening van het verkiezingsprogramma van GroenLinks. Het is zaak dat Nederland zich met andere hervormingsgezinde lidstaten, zoals Duitsland, inzet voor een groen gemeenschappelijk landbouwbeleid, waarbij landschapsbeheer, waterberging en agrarisch natuurbeheer worden ondersteund. Men moet niet uitgaan van het principe «meer, meer meer», maar van het principe «anders, anders, anders». Zij steunt de minister in zijn pleidooi voor verbetering van de voedselveiligheid in de nieuwe lidstaten, maar dat mag geen reden zijn om de landbouw daar niet te steunen. Het moet juist een stimulans zijn om te investeren in een Europa dat aandacht heeft voor nog meer kwaliteit van de landbouw op de terreinen voedselveiligheid, duurzaamheid en beheer van landschap, natuur en open ruimte.
Tot slot deelt zij mede zich te kunnen vinden in het principe dat het bedrijfsleven zich verzekert tegen inkomensdalingen, bijvoorbeeld als gevolg van waterschade, wildschade of dierziekten. Dat moet er niet toe leiden dat iedereen zich particulier en duur moet bijverzekeren. Net als bij de verzekering tegen het WAO-gat zal collectief verzekeren voordeliger blijken te zijn. In dat opzicht doet zij de suggestie van een fonds waarin de overheid een eenmalige storting doet en dat verder door het bedrijfsleven wordt beheerd. Dat voorkomt bureaucratische discussies tussen overheid en boeren over oogstschades en dergelijke.
De heer Van der Vlies (SGP) heeft altijd gedacht dat de BSE-problematiek beheersbaar zou worden door de straffe maatregelen die de minister wilde nemen. Derhalve heeft hij die maatregelen ook altijd gesteund. Het blijkt echter dat er contra-indicaties zijn op dit punt, namelijk dat ook jongere dieren met BSE besmet blijken te zijn. Zijn ongerustheid op dit punt blijkt in de Landbouwraad te worden gedeeld. Hij verzoekt de minister al het hem mogelijke te doen om het probleem beheersbaar te doen zijn. Overigens was van tevoren al bekend dat zich nu nog BSE-gevallen zouden voordoen, want dat is het gevolg van het consequent testen van alle dieren. Dat is dan ook geen reden tot ongerustheid. Het is een goede zaak dat de slachterijen zichzelf strenge eisen opleggen; het ware te wensen dat dat overal gebeurt. Voorts wijst hij op zijn motie, die door de Kamer is aangenomen, waarin werd verzocht om een oplossing te vinden voor het ruimen van stalgenoten van met BSE besmet vee. Intussen heeft de minister deze visie overgenomen. Wat is de stand van zaken op dit punt?
Vervolgens informeert hij ernaar of de aanvragen voor vestigingssteun uit de fondsen voor plattelandsontwikkeling zijn ingediend.
Tot slot memoreert de heer Van der Vlies dat tijdens een recent bezoek van studenten uit kandidaat-lidstaten bleek, dat zij diep teleurgesteld zijn over de houding van de minister inzake het verlenen van directe inkomenssteun. Het ferme standpunt van de minister in dezen werd zeer betreurd. Een van de belangrijkste motieven van de kandidaten om lid van de EU te worden, is juist gelegen in het landbouwbeleid van de EU. Daar verwacht men wonderen van, maar dat blijkt nu tegen te vallen. Is het juist dat er waarschijnlijk sprake zal zijn van een overgangsfase waarin ook aan de agrariërs in kandidaat-lidstaten directe inkomenssteun zal worden verstrekt? Het is overigens terecht dat de minister in het kader van de uitbreiding de voedselveiligheid en de herstructurering van de agrofoodketen hoog op de agenda wil plaatsen. Het inmiddels voorgestane systeem mag immers als gevolg van de vergroting van de interne markt niet diffuus worden.
De heer Ter Veer (D66) is van opvatting dat de zorgen over de kosten van de uitbreiding van de EU op landbouwgebied niet zo hevig behoeven te zijn als thans het geval lijkt, aangezien de landbouw in de kandidaat-lidstaten in feite een vorm van zelfvoorziening is op beperkte schaal. De concurrentiekracht van deze landen zal in de sector dierlijke productie, die technisch buitengewoon ingewikkeld is, minder groot zijn dan sommigen vrezen. Er wordt ook terecht gesteld dat in de EU niet mag worden gemarchandeerd met de standaarden voor de voedselveiligheid. Het is in zijn optiek wel noodzakelijk om ervoor te zorgen dat in de nieuwe lidstaten geen sprake zal zijn van een sociale ontwrichting op het platteland. Er moeten dan ook mogelijkheden worden gevonden om de nood op dat platteland te lenigen, los van de overige herstructurering die verder in die landen noodzakelijk is. Overigens verwacht hij de komende tijd in de EU weinig vorderingen op dit dossier, gezien de komende presidentsverkiezingen in Frankrijk. Dat leidt ertoe dat men weinig durft te zeggen om de Franse kiezers op het platteland niet af te schrikken. Is het overigens juist dat de regering-Schröder op dit dossier met een voorstel zal komen? Zo ja, heeft dat nog effect op de voortgang van de discussies? Komt landbouwcommissaris Fischler nog dit jaar met voorstellen om de discussie over de uitbreiding in een volgende etappe te brengen? Tijdens een diapresentatie in de vorige Landbouwraad heeft de commissaris gesteld: «direct payments of the 1992 reform have lost some of their compensatory character». Wat is met die passage bedoeld?
Ook de heer Ter Veer benadrukt dat de Verenigde Staten met hun nieuwe landbouwpolitiek een zeer slechte weg inslaan. De president, het Congres en de Senaat bieden tegen elkaar op als het gaat om de miljarden directe inkomenssteun die aan de boeren in de Verenigde Staten zal worden uitgekeerd, inclusief de intentie om de met deze subsidie geproduceerde producten op de wereldmarkt te dumpen. Het is zaak dat ook dat in de Landbouwraad wordt besproken.
Ten aanzien van de agrofoodketen heeft Cap Gemini een uitvoerige studie gedaan met als uitkomst dat in de toekomst wereldwijd tien grootgrutters overblijven en tien voedselmultinationals die A-merken produceren. Wat is dan het lot van al diegenen die bulk produceren? Worden zij dan aanbieders op een markt waarin de koper uiteindelijk de situatie dicteert? Is landbouwcommissaris Fischler daar tijdens zijn diapresentatie ook op ingegaan onder het kopje «processing and marketing»?
De minister onderschrijft dat het van belang is om de uitbreiding van de EU in een breder verband te bezien. De mogelijkheid van uitbreiding van de EU tot geheel continentaal Europa is een historische kans die moet worden benut, want daarmee wordt in Europa een zone van vrede, veiligheid en welvaart geschapen. De uitbreiding is voor veel van de kandidaat-lidstaten ook van belang, omdat zij deel willen uitmaken van het acquis communautaire. De discussie daarover heeft inderdaad een sociale dimensie, niet alleen voor de kandidaat-lidstaten maar ook voor de huidige lidstaten. In dat verband wordt in de EU thans gesproken over een verschuiving van de eerste naar de tweede pijler, van een markt- en prijsbeleid naar een plattelandsbeleid dat niet noodzakelijkerwijs alleen op de boeren is gericht.
In dezen laat het kabinet zich door twee hoofduitgangspunten leiden. Ten eerste is dat het non-discriminatieprincipe, want het is ondenkbaar dat het Europees beleid op termijn gestalte krijgt als er eerste- en tweedeklas Europeanen zijn. Nieuwe politieke groeperingen spelen dan ook met vuur als zij Nederland op dat punt willen afgrendelen van de rest van Europa. Dat geldt des te meer als dergelijke partijen bovendien democratische instellingen in Europees verband willen afschaffen. Ten tweede steunt het kabinet het uitgangspunt dat in beginsel geen inkomenssteun wordt gegeven aan de nieuwe lidstaten conform de afspraken van Berlijn. De Europese Commissie heeft daarentegen kortgeleden voorgesteld om wel een bepaalde vorm van inkomenssteun te geven; de onderhandelingen daarover zijn nog gaande. Het is een misverstand dat het Nederlandse kabinet een hervorming van het landbouwbeleid als voorwaarde zou stellen voor de uitbreiding van de EU. Feit is echter wel dat aan de twee hoofduitgangspunten van het kabinet alleen recht kan worden gedaan als ook een hervorming van het landbouwbeleid aan de orde komt. In het huidige financiële perspectief zou 100% inkomenssteun voor de nieuwe lidstaten immers boven de financiële mogelijkheden uitgaan, nog los van de sociale ontwrichting die zou optreden als in die landen één sector plotseling een geweldige economische impuls krijgt in de inkomenssfeer. Verstandiger is om de Europese structuurfondsen in te zetten voor versterking van de infrastructuur van die landen, want daarmee kan op termijn de basis worden gecreëerd die in West-Europa tot welvaart heeft geleid op het platteland. De absorptiecapaciteit van de betrokken landen speelt daarbij ook een rol. Het is verder evident dat sprake zal moeten zijn van overgangsmaatregelen. De uitgangspunten van Nederland worden in grote lijnen gesteund door de groep van vijf die recent in Kopenhagen bijeen is gekomen. De inzet is erop gericht dat voor eind 2002 over een en ander helderheid bestaat. Tijdens de top van Kopenhagen zal de midterm review worden besproken en dan komt ook de hervorming van het landbouwbeleid in relatie tot de uitbreiding van de EU aan de orde. Nederland denkt daarbij aan het principe van degressiviteit om mede de uitbreiding te financieren, aan de versterking van de tweede pijler, aan de versnelling van de hervorming van het zuivelbeleid en aan een kleinere nadruk op het prijsbeleid als geheel. Bij de verschuiving van de eerste naar de tweede pijler komt de cofinanciering volop aan de orde, want deze financieringsbron ligt dan meer voor de hand. Commissaris Fischler pleit niet voor grote veranderingen van het GLB, maar wenst wel een evaluatie van Agenda 2000. Voor de Franse verkiezingen zal er evenwel weinig veranderen. Fischler heeft wel voorstellen aangekondigd voor aanpassingen op het gebied van rundvlees, een lagere premie voor durumtarwe, het afschaffen van de interventie voor rogge en het verplicht stellen van modulatie per 2003.
Hij heeft met erkentelijkheid kennisgenomen van de steun uit de Kamer voor het benadrukken van het belang van voedselveiligheid in het kader van de uitbreiding van de EU. In dat verband denkt hij met name aan de kwaliteit van de slachterijen in kandidaat-lidstaten, want duidelijk is dat een deel van deze slachterijen nog niet voldoet aan de Europese normen op dit punt. De diergezondheidssituatie is in veel van deze landen evenwel bepaald niet slechter dan in de rest van Europa.
Voorts zegt hij toe dat de Kamer op korte termijn een rapport ontvangt van een studiereis van ambtenaren van LNV en agrariërs naar de Verenigde Staten. Daaruit komt bepaald geen vrolijk patroon naar voren, want het Amerikaanse denken wordt thans op een groot aantal gebieden gekenmerkt door een trend naar unilateralisme. Het is evident dat de directe inkomenssteun in de Verenigde Staten grote vormen begint aan te nemen; tussen 1995 en 2000 was sprake van een verzesvoudiging. De vraag is ook of dat allemaal compatibel is met de WTO. Het zou niet goed zijn om nu dan maar te pleiten voor het stopzetten van de voorgestane liberalisering van de wereldhandel, want daarmee zou de duurzame landbouw in Nederland niet zijn gediend. Dat laat onverlet dat in harde termen zal worden onderhandeld, ook gezien de gevolgen van de liberalisering voor ontwikkelingslanden. De toegang van ontwikkelingslanden tot de wereldmarkt wordt evenwel niet alleen maar bepaald door de ontwikkelingen in het Amerikaanse landbouwbeleid.
Hierna spreekt de minister uit dat de melkquota naar verwachting niet voor 2006 zullen worden afgeschaft, ook niet na de vervroeging van de zuivelhervorming en de daarmee samenhangende prijsverlaging. Nederland zal ook niet voor afschaffing op korte termijn pleiten. Het is voor hem een open vraag wat er na 2006 zal moeten gebeuren, zeker als op langere termijn nogmaals een prijsverlaging optreedt. Het bijzondere van de Nederlandse situatie is dat de enorm hoge quotumprijzen bedrijfsovernames en de vestiging van nieuwe bedrijven afremmen en bemoeilijken. Derhalve is de doelstelling van het handhaven van een quotum op termijn voor Nederland ongunstig. De kracht van de Nederlandse zuivelsector is zodanig groot, dat Nederland profijt heeft bij een liberalisering van de zuivelsector. Naarmate dat proces verder voortschrijdt, komt de vraag naar afschaffing van de melkquota prangender aan de orde.
Hij ontkent op het gebied van de ruimingen tot andere inzichten te zijn gekomen. Het was echter vanwege de internationale marktstructuren niet mogelijk om te kiezen voor partiële ruimingen, hetgeen in EU-kader uitvoerig aan de orde is gesteld. In februari deed zich in Barneveld een extreem geval voor dat de randen van het BSE-ruimingssysteem duidelijk markeerde. Frankrijk en Ierland verkeren op dit punt in dezelfde situatie als Nederland. Met het oog daarop wordt met deze lidstaten geprobeerd om op één lijn te komen om meer steun te verkrijgen voor het Nederlandse standpunt ten aanzien van partiële ruimingen. In nauw overleg met de twee grote coöperaties Coberco en Campina wordt ook contact gezocht met een aantal importerende derde landen. Inmiddels wordt overwogen om dieren die vanaf 1 januari zijn geboren, niet meer te ruimen. De inzet is er dus op gericht om het ruimingsbeleid van de EU binnen de komende twee jaar te herzien.
Bij het testen op BSE worden thans, mede op sterke aandrang van de Kamer, ook vijf private laboratoria ingeschakeld. De zorgvuldigheid staat daarbij voorop. Eén van de private laboratoria in Nederland heeft kortgeleden in strijd met de erkenningsvoorschriften bewust rechtstreeks informatie over de uitslag aan een slachterij verstrekt; op grond daarvan is de erkenning van dat laboratorium per 15 maart ingetrokken. In verband met klachten over de hoge kosten van het testen in Nederland verwijst hij naar de situatie in Duitsland, waar bij 17 laboratoria tekortkomingen zijn geconstateerd in die zin dat de testen in strijd met de voorschriften niet in duplo en dus goedkoper werd uitgevoerd. Derhalve hebben de Duitse autoriteiten de testuitslagen van die laboratoria achteraf onbetrouwbaar verklaard. In het totaal betreffen deze meldingen meer dan 1000 ton vlees. Het nog te traceren vlees in Nederland wordt teruggehaald en vernietigd. Het risico voor de volksgezondheid is evenwel beperkt, want het gaat om uitslagen die achteraf niet met zekerheid negatief kunnen worden verklaard. De kans dat onder de betrokken runderen een geval van BSE is opgetreden, is heel klein. Daar komt bij dat bij al die runderen het SRM is verwijderd. In de huidige situatie worden de kosten van het testen zelf nog gefinancierd door de Europese Unie, maar aan het eind van 2002 zullen deze voor rekening komen van de sector zelf.
De problematiek van de invoer van MKZ-gevaccineerd vlees uit Argentinië zou in de optiek van de minister niet werken als breekijzer om het enten in EU-verband aan de orde te stellen en ingevoerd te krijgen. Nederland heeft conform de vigerende regelgeving net als Argentinië altijd de mogelijkheid gehad om na 30 dagen MKZ-vlees te exporteren, mits aan een aantal voorwaarden was voldaan. Het grote verschil is echter dat het Argentijnse vlees van veel hogere kwaliteit is dan het Nederlandse en dat er derhalve geen markt was voor het Nederlandse vlees. De problematiek van het op slot zetten van de export had echter te maken met het niet herbevolken van de gemengde bedrijven en met het verbod op de export van zuivelproducten en van levende dieren. Dat mag men niet vergelijken met de situatie inzake de export van MKZ-vlees. De regelgeving is inmiddels enigszins aangepast en wordt eind mei geratificeerd.
Het onderwerp van de export van varkensvlees naar de Verenigde Staten is aan de orde gesteld bij het welkomstbezoek van de nieuwe ambassadeur van de VS in Nederland. Daarop volgde een college waaruit bleek dat de Verenigde Staten allerlei problemen hadden met veterinaire en fytosanitaire situatie in Europa. Op basis daarvan concludeert de minister dat een oplossing nog wel enige tijd in het verschiet zal liggen. Dat vormt ook enige belasting in de verhoudingen tussen de Verenigde Staten en Nederland op landbouwkundig gebied.
Hij releveert voorts dat hij in het verleden niet heeft geschroomd om de productie bij Brada Nederland twee keer stil te leggen. Sindsdien is bij dat bedrijf de productie structureel gewijzigd. In het derde geval is niet tot stillegging overgegaan, omdat de structuurwijzigingen net van kracht waren en de RVV van opvatting was dat een en ander sluitend was. In een eventueel volgend geval zal echter wel tot schorsing worden overgegaan.
Vervolgens onderschrijft minister Brinkhorst de opmerkingen van mevrouw Van Gent over diertransporten. Hij zegt toe dat de Kamer schriftelijk op de hoogte zal worden gesteld van de administratieve en welzijnseisen die daarop van toepassing zijn. In één geval is een transportbedrijf een schorsing opgelegd, bij één bedrijf bestaat de intentie tot schorsing, aan vier bedrijven is een officiële waarschuwing gegeven en bij 18 bedrijven wordt een officiële waarschuwing overwogen. Er is in dezen sprake van een goede samenwerking tussen Verkeer en Waterstaat en LNV. Vanaf 1 april zal LNV standaard niet alleen de hoeveelheid dieren, maar ook de tonnages beoordelen. Er wordt gesproken over een afstemming van de controles tussen de verschillende lidstaten en over het invoeren van een lik-op-stukbeleid. Het onderhavige beleid blijft in 2002 een speerpunt van de AID, inclusief eventuele strafrechtelijke vervolging. De controle via de RVV is ook aangescherpt en de handhaving is met beleidsregels ingezet. Overtredingen in het buitenland kunnen leiden tot schorsingen in Nederland.
Hij steunt het initiatief van Spanje om de landbouwverzekeringen op de agenda van de Landbouwraad te zetten. Nederland, Spanje en Oostenrijk zullen medio mei ook een conferentie op dit punt organiseren. De vraag in dezen is hoeveel de overheid dient in te zetten en hoeveel de sector zelf. De lijn van het kabinet is dat in het kader van het risicomanagement de eerste verantwoordelijkheid bij het bedrijfsleven ligt om verzekerd te zijn. Er is in Nederland geen sector waarin zo weinig verzekeringen worden gesloten als de primaire landbouwsector. Er is slechts sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid met de overheid in geval van calamiteiten en rampen, waarin met het Diergezondheidsfonds, de oogstschadeverzekering en de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen ook is voorzien. Er is geen reden om voor alle andere situaties een apart instrument te creëren. Hij verklaart zich nog steeds bereid om met de sector overleg te voeren over het instellen van een nieuwe verzekeringsvorm, waartoe het kabinet ook al een aanbod voor een bijdrage had gedaan. Het is ook best mogelijk dat bij een geleidelijke afbouw van het GLB een zekere overheidsbijdrage mogelijk is. Dat moet echter als een aanvullende bijdrage worden gezien en niet als een permanente bijdrage, want dat zou in de plaats treden van de eigen verantwoordelijkheid die de sector dient te nemen.
De minister betreurt het dat in de EU nog onvoldoende aandacht bestaat voor de vergroening van het fiscale stelsel. Hij is graag bereid om met minister Zalm te bespreken hoe daarin verbetering kan worden gebracht. Nederland heeft overigens zelf bij het instellen van de DOA onvoldoende rekening gehouden met het feit dat exploitatiesteun in Brussel op meer weerstanden stuit dan investeringssteun. Binnen LNV is thans een kleine afdeling ingesteld die alle nationale voornemens toetst op hun eurocompatibiliteit, teneinde dit soort complicaties te voorkomen.
Tot slot sluit hij zich aan bij het pleidooi van de heer Waalkens voor meer eiwithoudende productie in de kandidaat-lidstaten van de EU, want het is van belang dat Europa op dat gebied meer in zijn eigen behoefte kan voorzien. Hij is ook bereid om de mogelijkheden daartoe nader te onderzoeken. Tevens spreekt hij de verwachting uit dat er altijd bulkproductie zal plaatsvinden, maar verwacht mag worden dat dit meer in Oost-Europa zal plaatsvinden dan in West-Europa.
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), M. B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Th. A. M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Udo (VVD), Herrebrugh (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Bolhuis (PvdA).
Plv. leden: Van Vliet (D66), Depla (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Rietkerk (CDA), Pitstra (GroenLinks), Kamp (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van Wijmen (CDA), Buijs (CDA), Weekers (VVD), Dijksma (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Te Veldhuis (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Duivesteijn (PvdA).
Samenstelling: Leden: Te Veldhuis (VVD), voorzitter, Weisglas (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van Oven (PvdA), ondervoorzitter, Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Rouvoet (ChristenUnie), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Van den Akker (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Weekers (VVD), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Van Baalen (VVD), Molenaar (PvdA).
Plv. leden: Verbugt (VVD), Blaauw (VVD), Dittrich (D66), Van den Berg (SGP), Valk (PvdA), Wilders (VVD), Remak (VVD), Ter Veer (D66), Van Bommel (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), De Graaf (D66), Van der Hoeven (CDA), Waalkens (PvdA), Balkenende (CDA), Çörüz (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Feenstra (PvdA), Zijlstra (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Örgü (VVD), Gortzak (PvdA), Crone (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-16-324.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.