21 501-16
Landbouwraad

22 705
Wijziging van de Pachtwet

23 900 XIV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 1995

nr. 120
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 maart 1995

De vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft op 16 februari 1995 overleg gevoerd met de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over:

1. de brief inzake de nulkorting pluimveemestexport (23 900-XIV, nr. 32);

2. de brief over de aanpassing van de Uitvoeringsregeling superheffing 1988 (23 900-XIV, nr. 32) en de notitie over de verdeling van melkproduktierechten in pachtsituaties naar aanleiding van de motie-Huys c.s. (22 705, nr. 28);

3. de geannoteerde agenda voor de Landbouwraad van 20 en 21 februari 1995, alsmede het verslag van de Landbouwraad van 23 januari 1995 (21 501-16, nr. 117).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

1. De nulkorting

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Huys (PvdA) herinnerde eraan, dat de Kamer bij de behandeling van de derde fase mestbeleid op grond van een aantal overwegingen voor de nulkorting heeft gepleit. In de eerste plaats biedt deze korting de mogelijkheid droge mest te exporteren, waardoor het Nederlandse milieu minder wordt belast. Wordt maximaal van de nulkorting gebruik gemaakt, dan kan per jaar ongeveer 17 mln. kg fosfaat worden geëxporteerd. Volgens de gestelde normen voor 1995 heeft Nederland dan geen teveel aan fosfaat meer. In de tweede plaats stimuleert de nulkorting tot het doen van bedrijfsinvesteringen die leiden tot droge mest, waardoor de ammoniakproduktie wordt gereduceerd. In de derde plaats kan met de nulkorting tegemoet worden gekomen aan de problemen die pluimveehouderijen ondervinden bij het bereiken van de 30%-korting via voeraanpassing. Hoewel de ministers van Landbouw en van VROM op basis van deze overwegingen akkoord gingen met de nulkorting, was het de heer Huys gebleken dat zij zodanige voorwaarden aan de nulkorting hebben gesteld, dat van de 1900 potentiële bedrijven er slechts 60 aan de regeling deelnemen. Dat vond hij heel jammer. De heer Huys deelde de zorgen van de minister over een goede uitvoerbaarheid en een goede controle. Het argument van de minister dat strikte voorwaarden nodig zijn omdat een uitzondering op de 30%-korting een afzwakking van het uitbreidingsverbod inhoudt, kon hij evenwel niet begrijpen. Omdat de mestreferentiehoeveelheden in fosfaat en de aantallen dieren vastliggen, kan het wel of niet gebruiken van de nulkorting volgens de heer Huys op een uitbreiding helemaal niet van invloed zijn. De door de minister gestelde voorwaarden vond hij niet praktisch. Hij gaf aan, dat het bedrijfsleven duidelijk heeft gemaakt welke punten aanpassing behoeven. Daarmee wilde hij niet zeggen dat hij het volledig eens is met het bedrijfsleven, maar wel dat de doelstelling, namelijk export van mest, alleen kan worden bereikt met praktische regels. De heer Huys begreep dat nu niet van het KB kan worden afgeweken. Hij drong er daarom bij de minister op aan, nogmaals met het bedrijfsleven overleg te voeren, de voorgenomen evaluatie over enkele maanden te houden en de regeling nog dit jaar aan te passen.

De heer Ter Veer (D66) steunde het betoog van de heer Huys. Hij betreurde het dat aan de uitvoering van de duidelijke politieke intentie, namelijk export van kippemest, zoveel haken en ogen zitten, dat in de praktijk minder wordt geëxporteerd dan mogelijk is. Scharrelkippenhouderijen kunnen volgens hem met de nulkorting niet uit de voeten, omdat in sommige kalenderjaren geen mest uit de hokken wordt afgevoerd. Aangezien het door hen gehanteerde systeem zeer gewenst is, dient voor deze kippenhouderijen naar een oplossing te worden gezocht. Verder meende de heer Ter Veer dat pluimveehouders die de export van mest zelf verzorgen, hun connecties in het buitenland moeten kunnen behouden. Hij was het met de regering eens, dat controle in dezen belangrijk is. Ook bij een gedetailleerde aanpassing van de regeling dient hierop te worden gelet. Volgens de heer Ter Veer is er thans een driedubbele controle: het Bureau heffingen weet waar, hoeveel en welke mest wordt geproduceerd, met het systeem Koppel identificatie pluimvee (KIP-systeem) kan een vergelijking met de maandstaat voor de mestboekhouding worden gemaakt en voor de export dient een CMR-formulier te worden ingevuld. Hij meende dat de AID daarom zeker kon zijn van een goede controle en dat voor de problemen bij de uitvoering zo spoedig mogelijk naar een oplossing moet worden gezocht.

De heer Reitsma (CDA) meldde dat het CDA ongelukkig is met de regeling die de minister heeft opgesteld. Hoewel het de bedoeling van de Kamer is, de bedrijven voldoende ruimte te geven voor export, wordt de export door deze regelgeving juist belemmerd. Als de Kamer de nulkorting indertijd te beperkt heeft geformuleerd, hoorde hij dat graag van de minister. Die zou dan opnieuw bekeken moeten worden. Het argument van de minister dat de regeling moeilijk te controleren is, vond hij niet houdbaar, omdat volgens hem door de sector voldoende alternatieven worden aangedragen. Hij verzocht de minister daarom dringend op heel korte termijn overleg te voeren met het bedrijfsleven en de regelgeving aan te passen.

De heer Blauw (VVD) erkende dat de nulkorting in overleg met het bedrijfsleven tot stand is gekomen, maar nu het landbouwbedrijfsleven met de opgestelde regeling niet uit de voeten kan, vroeg hij zich af, of de overlegpartijen elkaar niet hebben verstaan. Hij maakte duidelijk dat de huidige regeling een andere doelstelling van het regeerakkoord, vermindering van de administratieve-lastendruk, frustreert. De controle van regelgeving moet volgens de VVD-fractie sluitend zijn. Nu echter vaak dubbel bewijs moet worden geleverd, wordt het apparaat aanzienlijk belast en dat is volgens de heer Blauw nooit de bedoeling van de Kamer geweest. Hij riep de minister dan ook op, binnen redelijk korte termijn te evalueren, overleg te voeren met het bedrijfsleven en de regeling te verbeteren.

Het antwoord van de minister

De minister was het ermee eens, dat het doel van de nulkorting, het exporteren van mest, telkens voor ogen moet worden gehouden. Hij plaatste de nulkorting in het bredere kader van het algemene mest- en ammoniakbeleid en verwees naar de lange voorgeschiedenis ervan. Het georganiseerde landbouwbedrijfsleven, maar ook de boeren en tuinders willen in feite algemene, niet ingewikkelde regelgeving. Bij het concretiseren van zulke regelgeving wordt echter vaak om maatwerk gevraagd, waarvoor toch weer gedetailleerde regelgeving nodig is. Het leek de minister dat ook de nulkorting een uiting is van het streven naar perfectie en voortvloeit uit de manier waarop tot heden het mest- en ammoniakbeleid is aangepakt. Hij deelde mede dat de minister van VROM en hij er daarom naar streefden voor het toekomstige mestbeleid een globalere, robuustere regelgeving te maken. Het leek hem verstandig, pluimveemest onderdeel te laten zijn van de discussie over de herijking van het hele mest- en ammoniakbeleid. De ministers van VROM en van LNV zullen waarschijnlijk in mei hierover een notitie uitbrengen, waarin ook een tijdschema is opgenomen. Daarna wilde de minister hierover met de Kamer discussiëren. De vraag hoe het mogelijk is dat na intensief overleg met het georganiseerde landbouwbedrijfsleven ontevredenheid over de regeling bestaat, kon de minister niet sluitend beantwoorden. Hij gaf wel aan, dat overleg met het bedrijfsleven alleen niet in alle gevallen voldoende is en dat hij samen met de minister van VROM een discussie met alle betrokkenen zal openen over het mest- en ammoniakbeleid. Hij voelde zich ertoe aangezet, bij het formuleren van toekomstig beleid vooral met de praktijk rekening te houden.

De minister gaf aan dat 300 bedrijven zich hebben aangemeld voor de nulkorting. Bij inwilliging van hun aanvragen zou ca. 5 mln. kg fosfaat kunnen worden geëxporteerd. Een aparte regeling voor scharrelpluimveehouderijen is volgens de minister moeilijk te controleren. Verder kunnen bij een versoepeling van de doorstroomeis problemen met de verjaringstermijn ontstaan. Het KIP-systeem, dat de heer Ter Veer als controlemiddel aangaf voor bedrijven die de export zelf verzorgen, was de minister onbekend. Hij zegde toe deze aspecten te betrekken bij de evaluatie. Hij was bereid deze evaluatie op redelijk korte termijn te houden. Hierbij tekende hij aan, dat wel eerst moet worden afgewacht hoe de regeling de komende maanden in de praktijk uitwerkt en dat aan een eventuele wijziging van de AMvB ook haken en ogen zitten. Het leek hem in ieder geval niet mogelijk, tijdens een kalenderjaar of tijdens een mestjaar aanpassingen door te voeren.

Tweede termijn

De heer Huys verzocht de minister aan te geven, waarom hij meent dat door de nulkorting het uitbreidingsverbod wordt overschreden.

De heer Ter Veer wilde graag weten of de gesignaleerde knelpunten nog in het lopende jaar tot maatregelen kunnen leiden.

De heer Reitsma vond het een slechte zaak dat de minister niet van plan is in het lopende mestjaar de regeling te wijzigen. Daarmee verspeelt hij een jaar. Nu slechts een zesde deel van de pluimveehouders zich voor de nulkorting heeft ingeschreven omdat het zo'n slechte regeling is, moet de politiek zich volgens hem niet achter procedurele zaken verschuilen en de moed hebben, de regeling op heel korte termijn aan te passen en de uiterste inschrijfdatum te verplaatsen. De wens van de sector en de politieke intentie zijn duidelijk; de toegezegde evaluatie hoeft daarop geen betrekking te hebben. Hij meende dan ook dat het KB direct kon worden gewijzigd en deed een dringend beroep op de minister, dit vraagstuk met spoed aan te pakken. Hij gaf aan dat het CDA overweegt het verslag volgende week op de kameragenda te plaatsen als de minister een jaar voorbij wil laten gaan voordat maatregelen worden genomen.

De heer Huys wees erop dat de bedrijven die zich niet voor de nulkorting hebben aangemeld, voor het realiseren van de 30%-korting andere maatregelen hebben genomen. Voor hen heeft het verplaatsen van de inschrijfdatum geen zin. Een aanpassing kan volgens hem pas met ingang van een nieuw mestjaar van kracht worden. Het leek hem wel verstandig, in de tussenliggende periode een regelgeving te ontwerpen waardoor het huidige probleem wordt opgelost.

De heer Blauw deelde de vrees van de commissie dat de zaak op de lange baan wordt geschoven. Een aantal zaken kan volgens hem op korte termijn worden geregeld. Het leek hem dat de huidige regeling te veel achter het bureau tot stand is gekomen en dat er te weinig overleg met de sector is gevoerd. Hij verzocht de minister met het oog op de rechtsgelijkheid snel tot evaluatie over te gaan en spoedig een procedure tot wijziging te starten. Tegenover de heer Reitsma wees hij erop, dat aanpassing van de regeling in het lopend mestjaar rechtsongelijkheid inhoudt voor pluimveehouders die geen gebruik hebben gemaakt van de nulkorting en op basis daarvan hebben geïnvesteerd.

De minister was bereid bij het aanpassen van de regeling spoed te betrachten. Hij merkte daarbij wel op dat de huidige regeling voor het lopende jaar zal gelden en een nieuwe regeling niet eerder dan 1 januari 1996 zal ingaan. Hij wist overigens niet zeker of deze datum wel gehaald kon worden. De nieuwe regeling moet volgens hem in ieder geval uitvoerbaar en handhaafbaar zijn, omdat het totale uitbreidingsverbod anders toch in gevaar komt. Het leek hem verstandig hierover met de praktijk, inclusief de AID, overleg te voeren. Een debat met de Kamer hierover zag hij graag tegemoet.

2. De aanpassing van de Uitvoeringsregeling superheffing 1988, de verdeling van melkproduktierechten in pachtsituaties

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Huys legde uit dat aan natuur- en milieubeleid positieve invulling kan worden gegeven door bedrijven in verband met de landinrichting of de ecologische hoofdstructuur te verplaatsen. Het toekennen van een verhoogd melkquotum kan de verplaatsing stimuleren. Hij vond het jammer dat de minister dit instrument heeft verspeeld door de verhoging van het nationaal melkquotum met 0,6% zover mogelijk lineair te verdelen over de producenten. Hij had vooral bezwaar tegen de hoge mate waarin lineair is verdeeld. Een verhoging van het individueel melkquotum met 0,5% in plaats van 0,53% had volgens hem al een reserve van 3 miljoen liter opgeleverd die goed als instrument kan worden gebruikt. Hij verzocht de minister een klein deel van een toekomstige ruimte binnen het melkquotum te reserveren voor dit soort goede doeleinden. Verder pleitte hij ervoor, de maximumquotumuitgifte in het kader van landinrichting in ieder geval te stellen op 50 000 kg en zo mogelijk te handhaven op 100 000 kg of zelfs te verbreden.

De Kamer heeft volgens de heer Huys niet gevraagd of, maar gezegd dat er thans aanleiding is tot nadere regelgeving voor het verdelen van het melkquotum bij pachtbeëindiging. Hij wees daarbij vooral op de verdeling bij het beëindigen van pachtovereenkomsten die voor de inwerkingtreding van de Beschikking superheffing werden gesloten. Omdat er nu zelfs geen begin van regelgeving is, leek hem nadere regelgeving noodzakelijk. Hij stelde voor, zijn eigen opvattingen daarover op een nader moment aan de minister voor te leggen.

De heer Ter Veer was het eens met de generieke toedeling van het nationale quotum, omdat het aanbrengen van gradaties daarin volgens hem tot een huis vol herrie leidt. Omdat bedrijfsverplaatsingen in het kader van landinrichting goed kunnen zijn voor natuur en milieu, wilde hij daarvoor een uitzondering maken. Het instrument ter stimulering hiervan, het melkquotum met 100 000 kg verhogen, wilde hij dan ook per se behouden of eventueel uitbreiden.

Het leek hem verder dat de invoering van de superheffing al zo lang geleden is, dat gewoonterecht is ontstaan over de verdeling van het quotum tussen pachter en verpachter en over de verkoop ervan. Uit een notitie van het Landbouwschap was hem gebleken, dat zoveel complexe situaties denkbaar zijn, dat ieder geval om een individuele beoordeling vraagt. Soms rest daarbij geen andere weg dan die naar de pachtrechter. Hij vond dat de politiek uit de praktijk geen algemene richtlijn kan afleiden en in dezen niet meer richtinggevend kan zijn dan zij nu is.

De heer Keur (VVD) had het verrast, dat het bedrijfsleven erop heeft aangedrongen, de verhoging van het landenquotum te gebruiken voor een zo hoog mogelijke lineaire verdeling over alle producenten. Daardoor is er geen enkele mogelijkheid meer om bedrijfsverplaatsingen door verhoging van de melkquota te stimuleren, terwijl met de verplaatsing wel het maatschappelijk belang wordt gediend en boerderijen bij verplaatsing enorme investeringen moeten doen. Nu de EG-landbouwcommissaris heeft gemeld dat de 2% korting inzake het voorstel van MacSharry niet doorgaat, vroeg hij de minister of die ruimte kan worden gebruikt om in specifieke gevallen het quotum te verhogen. Het antwoord van de minister over de verdeling van de melkproduktierechten in pachtsituaties vond hij helder. Omdat hierover al in tal van gevallen jurisprudentie bestaat en de problematiek te divers is, leek het hem niet goed de wet- en regelgeving op dit gebied te intensiveren. Volgens de heer Keur hebben de partijen hiermee al zoveel ervaring opgedaan, dat zij in staat zijn de verdeling zelf te bepalen.

De heer Reitsma maakte zich zorgen over de uitspraak van de minister dat de regeling voor bedrijfsverplaatsing ondanks de beëindiging van de quotumuitgifte in het kader van landinrichting voldoende aantrekkelijk blijft. In de afgelopen jaren was volgens hem juist gebleken, dat een verhoging van het melkquotum een aantal bedrijven ertoe heeft bewogen te verhuizen. Hij vroeg zich af, of het besluit tot beëindiging van de quotumuitgifte niet ongedaan kon worden gemaakt. Mocht dat niet mogelijk zijn, dan pleitte hij voor een geleidelijke afschaffing. Nu aan ondernemers al toezeggingen zijn gedaan, zou je er volgens de heer Reitsma op z'n minst voor moeten kiezen de halvering niet per 1 februari, maar halverwege het jaar door te voeren. In dat geval kan de minister in een tussentijdse rapportage aan de Kamer het effect van de halvering op het aantal verplaatsingen aangeven. Op basis daarvan kan dan een oordeel worden gevormd over een eventuele definitieve afschaffing. Hij meldde van een gewestelijke landbouworganisatie te hebben vernomen, dat een halvering van het quotum per 1 februari 1995 niet meer in lopende landinrichtingsprojecten kon worden verwerkt. Hierop hoorde hij graag een reactie van de minister. Voorts herinnerde de heer Reitsma eraan, dat de Kamer inzake de verdeling van de melkproduktierechten in pachtsituaties aan de minister een notitie had gevraagd waarin bouwstenen werden aangedragen voor het oplossen van knelpunten op dit gebied. Nu worden problemen veelal voorgelegd aan de pachtrechter. Het was de heer Reitsma gebleken, dat de benadering waarvoor de rechter kiest, vaak niet billijk is. Hij deed daarom het beroep op de minister, extra objectieve criteria aan te geven op basis waarvan de rechter, ook bij het leveren van maatwerk, mede zijn oordeel kan vormen.

Het antwoord van de minister

De minister benadrukte dat de beëindiging van de quotumuitgifte alleen betrekking heeft op gemiddeld twintig bedrijfsverplaatsingen per jaar in het kader van door colleges van GS goedgekeurde landinrichtingsplannen. Het gaat dus niet om verplaatsingen ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur en dergelijke; deze worden volgens de minister op een andere manier gesubsidieerd zonder dat daarbij een extra quotum wordt toegestaan. Hij wees erop, dat het voornemen om de quotumuitgifte bij landinrichting af te schaffen, al bekend was voor de Beschikking Superheffing 1993 en gaf aan, dat dit voornemen nu door hem is geconcretiseerd. Volgens de minister is uit studies gebleken, dat het gewenste aantal bedrijfsverplaatsingen in landinrichtingsverband ook te realiseren is zonder de quotumtoekenning. Het toekennen van een extra melkquotum is volgens hem daarom niet nodig.

De minister gaf aan dat de belangrijkste drijfveer achter deze beëindiging het in stand houden van de nationale reserve is. Wordt de quotumuitgifte niet afgeschaft of later gehalveerd, dan zullen de individuele quota per 1 april 1995 lineair moeten worden gekort. Het maken van een keuze was volgens hem daarom noodzakelijk. De minister voelde dan ook niets voor de suggestie van de heer Reitsma, de halvering pas medio 1995 in te laten gaan. Daarbij wees hij erop, dat hij aan het verzoek van de Kamer om de halvering per 1 februari 1995 op te schorten, al tegemoet was gekomen.

Tegenover de heer Keur zegde de minister toe, na te gaan wat de landbouwcommissaris van de EG precies heeft bedoeld met de door hem genoemde 2% korting. Zijn eerste indruk was echter, dat deze korting geen ruimte voor het toekennen van een extra quotum zou opleveren. De problemen die de gewestelijke landbouworganisaties volgens de heer Reitsma ondervinden bij een halvering van het quotum, waren de minister niet bekend. Hij zegde evenwel toe, hier nog een keer naar te kijken en de Kamer van het resultaat op de hoogte te stellen.

De uitspraken van de rechter in zaken over de verdeling van de melkproduktierechten in pachtsituaties gaven de minister niet de indruk, dat er werkelijk problemen zijn. Hij herinnerde de leden eraan, dat hij zijn argumenten om af te zien van nadere regelgeving reeds mondeling en schriftelijk uiteen had gezet. Het leek hem overigens dat de rechter niet veel boodschap zal hebben aan bouwstenen, omdat de rechter uiteindelijk af zal moeten gaan op bestaande wetgeving op dit gebied. De minister verzocht de Kamer dringend, op dit gebied de rechterlijke macht haar werk te laten doen.

Tweede termijn

De heer Huys besefte dat door de lineaire toedeling van het landenquotum de nationale reserve was verspeeld. Hij verzocht de minister bij een toekomstig te verdelen quotum overleg te voeren met de Kamer, rekening te houden met haar politieke wens en een klein gedeelte daarvan te reserveren voor belangrijke doeleinden. Hoewel volgens de heer Huys veel aan de rechter kan worden overgelaten, vond hij ook dat de overheid de plicht heeft regels te maken als dat nodig is. Hij vond het evident dat sommige uitspraken van de rechter over quotumverdeling in pachtsituaties onbillijk zijn. Hij kondigde nogmaals aan, na overleg met de commissieleden voorstellen te doen.

De heer Reitsma verzocht de minister over anderhalf jaar een rapportage uit te brengen, waaruit blijkt wat het effect is van de halvering dan wel de afschaffing van de extra quotumuitgifte bij landinrichting. Aan de hand daarvan kan dan een oordeel worden gevormd over het wegvallen van dit instrument. Hij sloot zich verder aan bij de opmerking van de heer Huys over de regels voor de verdeling van de melkproduktierechten.

De minister leek het verstandig de afschaffing nu in te zetten en de Kamer over het resultaat hiervan over anderhalf jaar te rapporteren. Het resultaat van het overleg tussen de heren Huys en Reitsma en de leden van de commissie wacht hij af.

3. De Landbouwraad

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Van der Linden (CDA) was het eens met de op de Landbouwraad van 23 januari 1995 genomen beslissing over de voortzetting van de suikermarktordening. Nu echter uit de concept-prioriteitennota blijkt dat de minister de suiker zo snel mogelijk onder de marktwerking wil brengen, kon hij niet begrijpen waarom de minister zich op deze Raad niet achter de mening van de Britse en Zweedse delegatie heeft geschaard. Dat zou immers consistent zijn geweest. Wellicht is in de concept-prioriteitennota op dat punt wat te hard van stapel gelopen. De definitieve prioriteitennota zag hij dan ook graag tegemoet. Hoewel op de Landbouwraad de afbouw van de nationale steunprogramma's met instemming door de delegaties werd ontvangen, lijkt het er volgens de heer Van der Linden op, dat de Nederlandse minister van Financiën in de nota netto-bijdrageregeling juist een opening laat voor renationalisatie van de landbouw. Het CDA deelt in dezen de mening van de delegaties. Graag vernam hij hierop een reactie van de minister. Hij verzocht de minister voorts nader in te gaan op diens gesprek met de delegatie van het Verenigd Koninkrijk over de bescherming van dieren tijdens transport. Hij hoopte niet dat hiermee het gezamenlijke standpunt van de Benelux is verlaten. De benadering van de minister in dezen kreeg overigens zijn steun. De heer Van der Linden had respect voor de actievoerders voor het verbod op kistkalveren; hij hoopte dat men zich in het Verenigd Koninkrijk ook eens zo druk zou maken over de mensen die in Londen in kartonnen dozen leven.

De heer Keur pleitte ervoor het transport van dieren en de wijze waarop kalveren worden gehouden, te verbinden aan onvoorwaardelijke Europese regelgeving. Volgens hem kon alleen regelgeving voor alle landen tot verbetering leiden. Over kistkalveren dient vooral geen paniek te ontstaan. In Nederland bijvoorbeeld vindt al een omschakeling plaats naar het houden van kalveren in groepsverband. Hij sprak zich ervoor uit, veehouders voor verandering de tijd te geven.

Aangezien binnen de Nederlandse akkerbouw vrijwel alleen over de suikermarkt zekerheid bestaat, was hij er gelukkig mee dat de bestaande regeling hiervoor wordt gehandhaafd. Voor de Nederlandse afwijzing van het memorandum van de Italiaanse delegatie over landbouw in berggebieden op de Landbouwraad van 23 januari toonde de heer Keur begrip. Er moet immers voor worden gewaakt, geen zaken op gang te brengen die alleen maar in fraude kunnen eindigen.

De heer Ter Veer herinnerde de minister aan zijn toezegging, overleg te voeren met de Europese Landbouwcommissaris over de uitzonderingspositie voor gewetensbezwaarden binnen de I en R-regeling voor oormerken. Hij verzocht de minister de Kamer hierover binnenkort te rapporteren.

Het vetmesten van kalveren in boxen zal op de Landbouwraad van 20 en 21 februari 1995 zeker worden besproken. De Nederlandse minister zal zich daarbij inzetten voor de omschakeling naar het systeem van groepshuisvesting van kalveren en daarmee was de heer Ter Veer het eens. Hij vroeg de minister wel of een eventuele Europese afspraak tot het houden van kalveren in groepsverband kan inhouden, dat op een later moment wederom afspraken moeten worden gemaakt voor het vergroten van het welzijn van kalveren of koeien. Hoewel er altijd mensen zullen zijn die een grotere mate van welzijn nastreven, was hij van mening dat het ook eens genoeg moet kunnen zijn. Een te treffen regeling op dit gebied dient volgens hem voor alle landen binnen de EU te gelden. Hij duidde er verder op, dat er ondanks een beslissing tot groepshuisvesting van kalveren behoefte kan zijn aan couveuses voor kalveren die bijvoorbeeld door ziekte van de groep afgezonderd moeten worden. 100% groepshuisvesting kan dus nooit worden bereikt.

De heer Huys was van mening dat het Benelux-compromis over het transport van dieren een opening heeft geboden voor verdergaand overleg en handelen op dit gebied. Hij vond het wenselijk dat op termijn betere regelgeving voor dit transport tot stand komt. Wordt daarbij steeds voor het zetten van kleine stappen gekozen, dan blijft het een onderwerp van discussie. Het leek hem daarom beter, nu vast te stellen dat het transport per bepaalde datum bijvoorbeeld maximaal twaalf uur mag duren. Het bedrijfsleven kan zich daarop dan instellen. Deze benadering leek hem ook wenselijk bij het stellen van normen voor kistkalveren: je kunt beter nu een grote stap zetten en vaststellen dat kalveren over een bepaalde periode in groepen moeten worden gehuisvest dan ieder jaar bepalen dat de box van het kalf een centimeter breder moet worden. De heer Huys meende overigens dat in 1985 al was afgesproken, dat het houden van kalveren in groepsverband in 1994 normaal zou moeten zijn. Hij was het met de heer Ter Veer eens, dat de opvattingen over de mate van dierenwelzijn altijd zullen verschillen, maar dat eens een bepaald eindpunt is bereikt. De opvatting van de heer Van der Linden over renationalisatie onderschreef hij: de uitvoering zal veelal op nationaal niveau plaatsvinden, maar de beleidslijnen dienen centraal te worden vastgesteld.

Mevrouw Vos (GroenLinks) had begrepen dat het gezamenlijke voorstel van de Benelux voor het transport van dieren de inzet van de minister zal zijn op de Landbouwraad in februari. Met het huidige voorstel wordt volgens haar echter nog steeds geweld gedaan aan fatsoenlijke transportomstandigheden voor dieren. De transportduur van 24 uur ligt immers nog aanzienlijk boven de door de vorige minister bepleitte twaalf uur. Aangezien de drie nieuwe lidstaten op dit terrein een stringenter beleid willen voeren, vroeg zij aan de minister of dit wellicht de ruimte biedt om het compromis anders te formuleren. Zij sloot zich aan bij het voorstel van de heer Huys om op langere termijn een grote en goede stap te zetten. Mevrouw Vos vond het lovenswaardig dat de minister op de komende Raad zal strijden voor het verbod op kistkalveren. Zij vroeg de minister mee te delen of hij wellicht samen met anderen op de aanstaande Raad voorstellen zal doen voor acceptabele normen voor de groepshuisvesting van kalveren.

Het antwoord van de minister

De minister vond het niet verstandig aan de hand van de agenda voor de komende Landbouwraad een discussie te voeren over de prioriteitennota. Hij wees erop, dat hij zich tijdens de Raad van januari wel achter de Britse en Zweedse delegatie had geschaard. Ten principale verzetten zij zich niet tegen de huidige voorstellen inzake de suikermarktordening. Beide hebben alleen, net als de minister, aandacht gevraagd voor meer marktwerking in het systeem. Volgens de minister hadden zij nog niet aangegeven hoe zij uiteindelijk over de verordening zullen oordelen. Hij meende dat de discussie over dit gevoelige thema niet voor deze periode, maar voor het begin van de volgende eeuw gevoerd zou moeten worden. Daarover wilde hij nu nadenken, zodat hij niet voor verrassingen zou komen te staan. De minister gaf wel aan dat het huidige voorstel behoorlijk spoort met het Nederlandse belang. Op de Landbouwraad in februari zal Nederland zich overigens tegen het memorandum over landbouw in berggebieden keren.

De bedoelde passages in de nota van de minister van Financiën moeten volgens de minister goed gelezen worden, want zij komen niet uit op een pleidooi tout court voor renationalisatie. Zij hebben juist de bedoeling de vraag op te werpen of renationalisatie in wezen wel een oplossing is. Hij meende dat de minister van Financiën in dezen geen andere mening had dan hij zelf. Aan het opstellen van de passages had hij trouwens zelf meegewerkt. Hij herinnerde eraan, al eerder te hebben aangekondigd in de loop van dit jaar een notitie over dit onderwerp uit te brengen.

Het gesprek dat de minister tijdens de Landbouwraad van januari met de Britse delegatie heeft gevoerd, ging over het transport en de kistkalveren. De minister verklaarde dat hij in dat gesprek geen afstand had genomen van het voorstel van de Benelux inzake het transport van dieren. Dit alternatief had hij ook met de Franse minister besproken. Deze wilde proberen, op de Landbouwraad in februari een oplossing voor deze kwestie te vinden, maar de minister gaf aan, dat het moeilijk zal zijn om een gemeenschappelijk standpunt te bereiken. De gedachte die de heer Huys en mevrouw Vos hebben geventileerd, een doel stellen en daar gefaseerd naartoe werken, sprak de minister wel aan en kan volgens hem worden gebruikt om een oplossing te bereiken. In een gesprek met de Zweedse landbouwminister kwamen soortgelijke ideeën naar voren. De minister achtte het daarbij van groot belang, zeker te weten dat het gestelde doel in communautair verband ook wordt gehaald. Anders worden slechts kleine stappen gezet die vervolgens in het niets eindigen. In ieder geval zal op de Raad niet te snel naar bepaalde compromissen moeten worden gezocht.

De minister verklaarde dat de EG-landbouwcommissaris op de Landbouwraad in januari heeft toegezegd, het verslag in het kader van EG-richtlijn nr. 91/629 te vervroegen naar 1995. In dit verslag zullen nadere wetenschappelijke aanbevelingen worden gedaan voor het verscherpen van de minimumnormen voor de huisvesting van kalveren. De EG-commissaris heeft daartoe al opdracht gegeven aan het Wetenschappelijk veterinair comité. Dit onderwerp zal regelmatig op de agenda van de Raad verschijnen, opdat over deze richtlijn in de loop van 1995 een discussie kan worden gevoerd. Uit het gesprek met de Britse onderminister was de minister gebleken, dat zij zich ook zou inzetten voor het voeren van een discussie over de groepshuisvesting van kalveren. Nederland zal op de Landbouwraad in dezen zeker bondgenoten hebben. De minister achtte het een voorwaarde dat een te stellen doel voor het houden van kalveren communautair wordt nageleefd. Daarbij dient volgens hem wel rekening te worden gehouden met praktische elementen zoals de heer Ter Veer die noemde. De minister nam zich overigens voor, hierover in Nederland met de sector overleg te voeren omdat er een zekere tendens is om los van Europese maatregelen om te schakelen naar huisvesting van kalveren in groepen.

Over de I en R-regeling had de minister informeel met de EG-landbouwcommissaris gesproken. Ambtenaren van het ministerie van LNV en van de Commissie werken op dit moment aan een voorstel hieromtrent. De minister zegde toe, hierover met de Europese Commissaris overleg te voeren zodra het voorstel gereed is.

De voorzitter van de commissie,

Blauw

De griffier voor dit verslag,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, M. M. H. Kamp (VVD), Esselink (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), Van Zijl (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Aiking-van Wageningen (AOV), Woltjer (PvdA), Schuurman (CD), Augusteijn-Esser (D66), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), Rijpstra (VVD), M. B. Vos (GroenLinks), Van Waning (D66), Keur (VVD), O. P. G. Vos (VVD).

Plv. leden: Bukman (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van Middelkoop (GPV), Remkes (VVD), Beinema (CDA), Leers (CDA), Biesheuvel (CDA), Van Gijzel (PvdA), Liemburg (PvdA), Hoekema (D66), M. M. van der Burg (PvdA), Verspaget (PvdA), Verkerk (AOV), Zijlstra (PvdA), Poppe (SP), Jorritsma-van Oosten (D66), Gabor (CDA), Leerkes (Unie 55+), De Cloe (PvdA), H. G. J. Kamp (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Doelman-Pel (CDA), Cornielje (VVD), Verbugt (VVD).

Naar boven