21 501–12
Industrieraad

21 501–14
Energieraad

nr. 38
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 december 1996

De algemene commissie voor Europese Zaken1 en de vaste commissie voor Economische Zaken2 hebben op 26 september 1996 overleg gevoerd met minister Wijers van Economische Zaken over:

– het verslag van de Energieraad van 20 juni 1996 (21 501–14, nr. 34);

– het verslag van de Industrieraad van 20 september 1996;

– de agenda voor de Industrieraad van 8 oktober 1996.

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Voûte (VVD) vond het een positief experiment om met de regering te overleggen naar aanleiding van de vergaderingen van de europese raden en de geannoteerde agenda's daarvoor, mits de organisatie van een en ander nog wat verbeterd zou worden. Haar fractie zou daartoe nog voorstellen doen.

Zij kon instemmen met de procedure in verband met het stappenplan en de reciprociteit, vooral in verband met de liberalisering. Zij zou een en ander wel graag wat duidelijker geformuleerd zien.

Verder was mevrouw Voûte het wat de geannoteerde agenda voor de Industrieraad van 8 oktober betreft eens met de herziening van het actieplan voor de informatiemaatschappij, waarbij zij hechtte aan de inbreng van Nederland bij het vijfde kaderprogramma. Het plan dient gericht te zijn op doelmatigheid, snellere procedures en het voorkomen van verschuivingen in de budgetten.

Mevrouw Voûte vroeg zich af, hoe men in Brussel denkt te kunnen regelen dat de lidstaten de groei van ICT-industrie gaan stimuleren, met name in het MKB. Zij wilde ook graag weten, welke initiatieven op communautair gebied zouden moeten worden genomen en welke initiatieven de lidstaten zouden moeten nemen. Naar haar mening is een actieplan om de burger beter bij de informatiemaatschappij te betrekken echt iets voor het nationale niveau, vooral in verband met de acceptatiegraad.

Ten slotte gaf mevrouw Voûte aan dat zij het er weliswaar mee eens is dat de taalverscheidenheid in de informatiemaatschappij belangrijk is,

maar dat dit probleem vanwege de problemen met de financiering van dit actieprogramma ook maar op nationaal niveau moet worden opgelost.

De heer Crone (PvdA) gaf aan dat ook zijn fractie de reciprociteit bij de vrijmaking van de Europese markt een centraal punt vindt. Ook hij zou de uitleg van wat er op dit stuk zal gaan gebeuren, wat duidelijker geformuleerd willen zien, waarbij hij de nadruk legde op de reciprociteit op het gebied van de milieueisen, om «eco-dumping» te voorkomen. Hij vroeg om een notitie in aanvulling op de stroomlijnennotitie, waarin ook aangegeven zou moeten worden, of Nederland bij de huidige gang van zaken nog wel voorop moet blijven lopen.

De heer Crone vond technologie minder een knelpunt dan de positie van de mens in het proces en de toegankelijkheid voor de verschillende bevolkingsgroepen.

Mevrouw Roethof (D66) wees in aansluiting op de laatste opmerking van de heer Crone op het groenboek «de mens voorop», waarin allerlei zaken staan die weliswaar van groot belang zijn, maar niet voor Europese regelgeving. Het gaat om dingen die nationaal of zelfs bij voorkeur lokaal geregeld zouden moeten worden. Zij vroeg in dit verband naar de initiatieven om het telewerken te bevorderen, vooral op het punt van het wegnemen van juridische belemmeringen. Uit berekeningen van TNO blijkt dat er zo'n honderdduizend telewerkers zijn, terwijl er een potentieel van een kwart miljoen is. Mevrouw Roethof vroeg ook om meer informatie over de aansluiting van scholen op netwerken in het kader van de follow-up van het actieprogramma elektronische snelwegen.

Verder wees zij erop dat het document «Van Korfoe tot Dublin, nieuwe prioriteiten» heel veel nobele voornemens bevat, maar totaal geen uitwerking daarvan. Zij noemde de consumentenbescherming en de voorlichting over het tempo van de digitalisering als belangrijke punten.

Van Europees belang achtte mevrouw Roethof wel de vraag of er in dit verband een toezichthoudend orgaan op Europees niveau komt. Zij verwees hierbij naar de Amerikaanse wetgeving en zij vroeg naar de Nederlandse houding bij de uitwerking van de Bangemannrapporten.

Mevrouw Roethof was ook benieuwd naar de prioriteiten van het Nederlandse voorzitterschap, als de elektronische snelweg als een van de speerpunten gezien wordt. Zij vond het bijzonder zinnig om in Europees verband te bekijken, wat er op het gebied van encryptie toegestaan zou moeten worden. Zij maakte duidelijk dat de raad van de ministers van Economische Zaken bij die van de ministers van Justitie op haast zou moeten aandringen op dit cruciale punt.

Zij vond het geen goed idee om de structuurfondsen te gebruiken om de informatiemaatschappij op lokale schaal te bevorderen.

Ten slotte meende zij dat het voor een land met een klein taalgebied altijd van belang is om aan programma's over taalverscheidenheid mee te doen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA) miste in de geannoteerde agenda het Nederlandse uitgangspunt op verschillende onderdelen. Zij zou hierop voortaan graag een nadere toelichting zien om een betere discussie mogelijk te maken.

Zij was het ermee eens dat er een goed onderscheid gemaakt moet worden tussen zaken die op Europees niveau geregeld moeten worden en zaken die aan de lidstaten moeten worden overgelaten. Europa zou zich naar haar mening vooral moeten concentreren op wat er onder het tweede gedachtestreepje op pag. 3 van de geannoteerde agenda staat.

Verder vroeg mevrouw Van der Hoeven naar een reactie op de kritiek van Jane Petterson op wat Nederland doet ter stimulering van de informatie- en communicatie-infrastructuur. In Amerika kiest men voor een sterke overheidsbemoeienis, terwijl dit hier meer aan de markt wordt overgelaten.

De Commissie heeft vier hoofdlijnen aangegeven, maar zonder prioriteiten aan te geven. Mevrouw Van der Hoeven zou graag ook met de minister van Economische Zaken discussiëren over de prioriteiten van Nederland tijdens het Nederlandse voorzitterschap.

Mevrouw Van der Hoeven onderschreef de opmerkingen van mevrouw Roethof over de taalverscheidenheid. Zij wees erop dat het niet alleen om het geld gaat, maar ook om het belang voor Nederland om een rol in dit geheel te kunnen blijven spelen.

Ten slotte gaf mevrouw Van der Hoeven aan dat zij zou willen waken voor nieuwe vormen van protectionisme, omdat die haaks staan op de Europese gedachte en op het begrip subsidiariteit.

De heer Lansink (CDA) had ook moeite met de passage over reciprociteit in het verslag van de Energieraad. Hij constateerde een zekere spanning tussen de inhoud van de notitie van de minister en de toelichting op de algemene regels voor de organisatie van de elektriciteitssector. Volgens de heer Lansink zal er geen sprake zijn van gelijkwaardige economische resultaten van de lidstaten en daardoor van een rechtstreeks vergelijkbaar niveau van openstelling van de markten. Hij stemde in met de analyse van VNO en NCW op dit stuk, die de vloer met deze richtlijn hebben aangeveegd, en hij vroeg de minister, in de nieuwe versie van de Stroomlijnennotitie nader in te gaan op allerlei aspecten van deze zaak.

Antwoord van de regering

De minister van Economische Zaken gaf aan dat het bij dit overleg nog een kwestie van zoeken naar de juiste vorm is, ook al om te grote papierbergen te voorkomen en de discussie te beperken tot de politiek interessante thema's.

Wat de Energieraad betreft wees de minister erop dat er in de richtlijn al een heroïsche poging is gedaan om het concept van de «single buyer» te combineren met dat van de vrije markt. Het proces in Europa bestaat veelal uit het laten convergeren van ideeën, culturen en opvattingen over de rol van de staat in de economie. De regering heeft zich ook afgevraagd of dit wel een stap in de goede richting was, gelet op het resultaat dat na negen jaar bereikt wordt.

Het vraagstuk van de reciprociteit is heel complex en dus ook heel moeilijk eenvoudig te beschrijven. De minister sprak van de eerste barsten in het systeem van de single buyer; hij wees erop dat veel van zijn Europese collega's er een geleidelijke automatische ontwikkeling in de goede richting in zien. Het beginsel van reciprociteit komt op het volgende neer. Een partij in Nederland kan een contract afsluiten dat zij attractief vindt. Als een partij in een ander land in dezelfde positie niet eenzelfde contract zou kunnen afsluiten, dan mag dat land of de belanghebbende partij zich daartegen verzetten, overigens wel met de mogelijkheid van beroep in Brussel. Het aanbrengen van de juridische finesses zal overigens nog «a hell of a job» worden. De richtlijn is nu bij het Europees Parlement voor de tweede lezing en verder zullen de nationale regeringen deze moeten gaan verwerken in de nationale regelgeving. Nederland zal verder gaan dan de richtlijn, zoals uit de discussienota stroomlijnen blijkt. Deze nota is het land ingestuurd om reacties op te roepen en er zal sprake zijn van een goede communicatie met de Kamer over het vervolg hiervan. Hetzelfde geldt voor de milieureciprociteit, waarbij ook het voorkomen van milieudumping aan de orde zal komen. De richtlijn biedt in ieder geval voldoende aanknopingspunten voor de Deense en de Nederlandse regering om dit laatste te bewerkstelligen.

In verband met de Industrieraad zei de minister dat hij het vanzelfsprekend vindt dat het actieplan binnen de budgetten blijft. Er zijn in het kabinet afspraken over gemaakt om alle betrokken ministers dezelfde lijn te laten volgen.

Op het punt van de subsidiariteit wees de minister op de ambivalentie: er worden doorgaans stevige teksten op papier gezet, die allengs slapper worden als het om de operationalisering gaat. Uiteindelijk vinden vele lidstaten dat het overgrote deel van de betrokken activiteiten op nationaal niveau zou moeten worden ondernomen. Toch zijn alle rapporten terzake wel nuttig, omdat ze veel op gang brengen. Wellicht stelt het kwantitatief allemaal niet zoveel voor, wat er in Brussel gedaan wordt, maar kwalitatief kun je zeggen dat Brussel op een aantal gebieden essentieel is. De minister was het ermee eens dat zeker zaken die op nationaal niveau goed geregeld kunnen worden, gelet op de culturele diversiteit die toch eigenlijk ook de kracht van Europa vormt, niet naar het Europese niveau getild moeten worden als daarmee het risico ontstaat dat ze ten onder gaan in grijze nietszeggendheid.

Ook bij het midden- en kleinbedrijf zijn er wel degelijk bij uitzondering grensoverschrijdende activiteiten waarbij het een Nederlands belang is dat er af en toe initiatieven op Europees niveau worden genomen, zoals het ervoor zorgen dat het midden- en kleinbedrijf voldoende aan bod komt bij het vijfde kaderprogramma: drempels verlagen, «red tapes» zoveel mogelijk weghalen en het midden- en kleinbedrijf zo dicht mogelijk bij de Europese potten brengen. De meeste aspecten zijn echter zo specifiek Nederlands dat het een grote fout zou zijn, te proberen om deze met Europese richtlijnen te behandelen. Europa is weer wel van belang voor de standaardisatie van de normen en de regelgeving; dat zou de kracht van Europa moeten zijn. Juist bij de elektronische snelweg geldt bijvoorbeeld dat nationale standaards vrijwel irrelevant zijn als ze niet aansluiten op internationale systemen. Het bedrijfsleven speelt hierin natuurlijk een belangrijke rol, maar op een gegeven moment moeten ze toch vastgesteld worden. Dat is uitermate belangrijk, ook voor de industrie, waarbij encryptie als voorbeeld genoemd zou kunnen worden.

Het document van de Commissie over de burger en de informatiemaatschappij is een discussiestuk. Sociale Zaken en Economische Zaken nemen deel in een werkgroep om een Nederlands standpunt terzake te bepalen, waarbij het vraagstuk van de subsidiariteit zeker aan de orde komt. Het gaat er volgens de minister meer om, wat men in Europees verband van elkaar kan leren, bijvoorbeeld op het punt van de werkgelegenheid, dan om Europese richtlijnen voor het oplossen van vraagstukken op dit terrein.

Naar aanleiding van de veronderstelling van de heer Crone dat nadrukkelijk de technische invalshoek wordt gekozen, terwijl de mens eigenlijk het middelpunt zou moeten zijn, wees de minister erop dat er niet bepaald beweerd kan worden dat in het nationale actieplan de technologische of de infrastructurele kant de leidraad vormt. Het dichter bij de burger brengen van de informatiemaatschappij wordt in hoge mate als een organisatievraagstuk gedefinieerd, zoals dat van het in elkaar schuiven van de Telecommunicatiewet en de Mediawet, het verkrijgen van een consortium van aanbieders van infrastructuur die ervoor zorgen dat ze standaards ontwikkelen en afspraken maken over financiële transacties via de kabel en het samenbrengen van aanbieders van diensten.

De minister gaf verder aan dat het kabinet over zo'n vier weken in een brief de verschillende beleidsprioriteiten tijdens het Nederlandse voorzitterschap zal aangeven. Vooral buiten de Kamer wordt wel eens verondersteld dat het voorzitterschap de Nederlandse regering de kans zou geven, extra invloed op de uitkomsten van de processen in Brussel uit te oefenen, maar het tegenovergestelde is het geval, omdat Nederland een extra verantwoordelijkheid krijgt voor de voortgang van het proces, wat het moeilijker maakt om het eigen standpunt te profileren. Nederland zal zich dus meer dienend dan eisend moeten opstellen, maar volgens de minister kan het voorzitterschap wel bekijken of er allerlei zaken op de agenda te zetten zijn waarvoor de Commissie en ook andere landen belangstelling hebben. De regering heeft het voornemen, een Informele raad te organiseren, een combinatie van de Industrieraad en de Interne raad, om te bekijken wat de voortgang is die Europa maakt op het gebied van informatie- en communicatietechnologie. In goede samenwerking met de Commissie is daartoe een benchmarkstudie opgezet naar de prestaties op het gebied van de software, de diensten en de componenten.

Naar aanleiding van een nadere vraag van mevrouw Roethof over Internet zei de minister dat inspelen op de snelle veranderingen op dit terrein wederom veelal een kwestie van organisatie is. Bij het actieplan voor de nationale elektronische snelweg zitten vijf bewindslieden aan de tafel omdat er zoveel kanten aan zitten. Internet is een te algemeen onderwerp om in Europa aan de orde te stellen, maar verdergaande liberalisering zou daar wel besproken kunnen worden. En de minister zou een toezichthoudend orgaan eerst op nationaal niveau van de grond willen zien komen voordat hij het op Europees niveau zou durven aankaarten. Kortom, allerlei zaken zouden volgens de minister eerst op nationaal niveau in beeld moeten worden gebracht, ook al omdat sommige onderdelen van de huidige wetgeving door ontwikkelingen als Internet op losse schroeven komen te staan.

Hij zei verder nog dat vele aspecten van het telewerken bij het nationaal platform op dit gebied aan de orde zijn geweest. Het leek hem wel goed om in samenwerking met Verkeer en Waterstaat een korte notitie over de stand van zaken te maken.

Wat de kritiek van mevrouw Petterson betreft, wees de minister erop dat er in Nederland door de overheid toch ook aardig wat miljoenen gestoken worden in voorbeeldprojecten. Hij vond dat de regering maar gewoon zou moeten doorgaan met het nationale actieprogramma, omdat daarmee vele vraagstukken kunnen worden opgelost die samenhangen met het organisatieprobleem op het gebied van de elektronische snelweg. Hij sloot persoonlijk niet uit dat de Nederlandse overheid wellicht wat meer geld zou moeten steken in haar rol als aanbieder van diensten of als vragende partij. Hij zei ook dat hij zich regelmatig afvraagt waarom er in dit land niet wordt gediscussieerd over het aan Internet hangen van alle scholen en bibliotheken, waarbij het niet zozeer om de hardware gaat, als wel om de training van de leerkrachten, het maken van de juiste software, het onderhoud van het systeem, het aanpassen van de leerprogramma's enz. De minister verwachtte dat de rol van de overheid wat «opgedikt» zou moeten worden als volgend jaar de te verwachten investeringen in diensten en infrastructuur eenmaal zullen worden gerealiseerd. Al met al vond de minister de kritiek van mevrouw Petterson gelet op de verhouding van Amerika en Nederland niet in alle opzichten even reëel, maar hij had er toch ook zijn voordeel mee gedaan.

Ten slotte zei hij dat Nederland altijd heeft ingestemd met een programma om meertaligheid in de informatiemaatschappij te bevorderen. Duitsland is akkoord gegaan met het toekennen van een budget en nu zo'n programma daardoor past in de financiële perspectieven, een keihard uitgangspunt, zal er binnen Europa waarschijnlijk wel een oplossing worden gevonden.

De voorzitter van de algemene commissie voor Europese Zaken,

Ter Veer

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

H. Vos

De griffier van de algemene commissie voor Europese Zaken,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Weisglas (VVD), Terpstra (CDA), Verspaget (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Ter Veer (D66), voorzitter, Ybema (D66), Van Middelkoop (GPV), Leers (CDA), Sipkes (GroenLinks), Van Rooy (CDA), Woltjer (PvdA), ondervoorzitter, Hendriks, Voûte-Droste (VVD), Schuurman (CD), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Rouvoet (RPF), Van Waning (D66), Houda (PvdA) en Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Bukman (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van Traa (PvdA), Blaauw (VVD), Verhagen (CDA), Van der Ploeg (PvdA), De Jong (CDA), De Haan (CDA), De Graaf (D66), Van den Berg (SGP), Van der Hoeven (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Hillen (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), R. A. Meijer (groep-Nijpels), O. P. G. Vos (VVD), Poppe (SP), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Roethof (D66), Crone (PvdA), Verbugt (VVD), Leerkes (Unie 55+), Hoekema (D66), Adelmund (PvdA) en Lilipaly (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66) en Houda (PvdA).

Plv. leden: Passtoors (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Van Rooy (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), R. A. Meijer (Groep Nijpels), M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Jeekel (D66) en Crone (PvdA).

Naar boven