21 501-12
Industrieraad

nr. 30
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 2 februari 1995

De vaste Commissie voor Economische Zaken1 heeft op 7 december 1994 overleg gevoerd met de Minister van Economische Zaken over de Industrieraad van 8 november 1994.

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Voûte-Droste (VVD) stelde vast dat het zogenaamde Bangemann-II-rapport het beleid van het ministerie van Economische Zaken ondersteunt. Overigens vond zij het belangrijk dat de lidstaten van de Europese Unie (EU) op dit terrein gezamenlijk optrekken.

Het Molitor comité is belast met de voorbereiding van maatregelen voor het terugdringen van overbodige regelgeving. Zij drong erop aan dat de minister in dit kader aandacht vraagt voor de economische meerwaarde die de EU beoogt. Bij gebrek aan een kader en een overzicht van de grote lijnen wordt nu steeds opnieuw een vlucht genomen in details. De doelmatigheid van de Europese regelgeving is hiermee niet gediend.

Het EU-budget voor R en D van 24 mld. ecu moet toegankelijker worden voor het Nederlandse bedrijfsleven. Is de minister bereid zich hiervoor in te zetten?

De herstructureringsoperatie in de staalindustrie is helaas mislukt, aldus mevrouw Voûte. Zij onderschreef de oproep van de minister aan de Europese Commissie (EC) om zich actief op te stellen en de regels voor het steunbeleid strikter toe te passen. Nationale steun wordt nu in voorkomende gevallen nog steeds oogluikend toegestaan. In de jaren tachtig is aan de steunverlening van 1 mld. ecu de voorwaarde van reductie verbonden. Ook aan die voorwaarde moet strikt de hand worden gehouden.

Zij vroeg welke gevolgen de GATT-afspraken hebben voor de importquota en de anti-dumpingmaatregelen van Nederland en de EU. Het streven om de Europese markt toegankelijker te maken voor de landen uit Midden- en Oost-Europa verdient steun, maar vormt wel een bedreiging voor de Europese staalindustrie. De nieuwe GATT-regels verruimen de handelsmogelijkheden. Hoe zal Nederlandse regering hierop reageren en welke opstelling kiest zij in de Industrieraad?

In de subsidiecodex worden uitzonderingen gemaakt voor technologie, milieu en sociale steun. Ook dit voorstel moet strikt worden nageleefd; het mag niet worden gebruikt als een voorwendsel voor vermeende steun.

In het kader van de monitoring van de artikel-95-dossiers zou de EC de rentabiliteitseisen strikter moeten naleven. Die rentabiliteit is nu zo laag, ongeveer 1%, dat de minste verstoring van de markt de bedrijven in de negatieve cijfers zal brengen.

Mevrouw Voûte vroeg of het waar is dat de aanvraag voor steunverlening voor Irish Steel niet gepaard gaat met een voorstel voor capaciteitsreductie. Dit zou opnieuw een signaal zijn van een te soepele aanpak die moet worden afgewezen.

Zij onderschreef het pleidooi van de minister om eventuele nieuwe initiatieven van het bedrijfsleven met duidelijke individuele verplichtingen positief tegemoet te treden. Wat staat de minister hierbij voor ogen en welke mogelijkheden ziet hij hiervoor? Uiteindelijk moeten die initiatieven toch uit het zelfregulerend vermogen van het bedrijfsleven kunnen voortkomen.

Hoe verhouden de EU-voornemens met betrekking tot de mededinging zich tot de voorbereiding van de wijziging van de Nederlandse mededingingswet?

De Industrieraad heeft zijdelings gesproken over de machinebouw. De Metaalunie heeft er in een brief aan de Kamer op gewezen dat de richtlijn die op 1 januari 1995 van kracht zal zijn, ook betrekking heeft op gebruikte machines. Dit doorkruist het streven van het ministerie van Economische Zaken om een goed ondernemersklimaat te scheppen. Immers, vooral kleinere bedrijven en starters maken vaak gebruik van gebruikte machines. Mevrouw Voûte drong erop aan dat de minister op korte termijn actie onderneemt om dit ongewenste gevolg van de richtlijn te ondervangen.

De heer Mateman (CDA) betreurde het dat de herstructureringsoperatie van de staalindustrie is mislukt, alleen al vanwege het unieke karakter van die operatie. Door samenwerking van het bedrijfsleven met een toeslag van de EC in ruil voor het goedkeuringsbeleid, werd een situatie nagestreefd waarin nationale overheden niet langer hun staalindustrie zouden subsidiëren. Wat zijn de consequenties van het besluit van de Commissie? Wordt het begeleidingsprogramma met onmiddellijke ingang stopgezet? Zo niet, dan is dat vervelend voor het Nederlandse bedrijfsleven dat nu niet van dit programma profiteert.

Het is begrijpelijk dat de minister akkoord is gegaan met de situatie die hij bij zijn aantreden aantrof. Toch maakt de Nederlandse inbreng in de Industrieraad het nog steeds mogelijk dat, in afwijking van het EGKS-verdrag, überhaupt wordt meegewerkt aan vormen van steunverlening. Elke nationale overheid kan op elk moment zijn medewerking aan de Steuncodex weigeren en voor Nederland is dat moment misschien nu aangebroken, omdat het niet direct profiteert van het voorgestelde beleid. Op die manier wordt alsnog de situatie bereikt die met de herstructureringsoperatie werd beoogd. Acht de minister dit een haalbare weg of zal Nederland met een dergelijke opstelling in eigen vlees snijden? De heer Mateman wees erop dat de Nederlandse regering op tal van terreinen een voorzichtige lijn volgt bij overtredingen van de «level playing field». Zo opereert Nederland redelijk «braaf» in de luchtvaartsector, terwijl de zuidelijke landen zich protectionistisch opstellen. Frankrijk bijvoorbeeld verleent, alleen op basis van zijn machtspositie in Europa, alle mogelijke steun aan Air France. Een van de Nederlandse luchtvaartondernemingen heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Nederlandse regering heeft zich hierbij om politieke redenen niet aangesloten. Hij herhaalde daarom zijn vraag of het EGKS-verdrag niet moet worden toegepast zoals het bedoeld is, of dat er Nederlandse belangen zijn die rechtvaardigen dat Nederland zich niet op een uitzonderingspositie beroept.

De heer Van Walsem (D66) zei dat hij er niet vrolijker van wordt als de EU-subsidiemaatregelen ter sprake komen. Hij had de indruk dat de handigste lidstaat het meeste profijt trekt van die maatregelen en Nederland behoort daar over het algemeen niet toe.

De herstructureringsoperatie is mislukt, maar een aantal landen heeft niettemin van de maatregelen geprofiteerd. Hij betreurde het dat er nog geen besluit is genomen over eventuele voortzetting van de maatregelen. Hetzelfde geldt voor de scheepsbouw.

Overigens sloot hij zich aan bij de vragen over de gevolgen van de implementatie van de richtlijn voor machines.

De heer Vos (PvdA) wees erop dat de Metaalunie geen bezwaar maakt tegen de EU-regelgeving, maar tegen het feit dat de Nederlandse regelgeving verder gaat, terwijl de veiligheidsnormen van de richtlijn al in Nederland gelden. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft inmiddels laten weten dat hij het bezwaar van de Metaalunie zal onderzoeken. Is de minister van EZ bereid hierover contact op te nemen met zijn ambtgenoot?

De opstelling van Italië vormt een belemmering voor het streven naar een lange-termijnpolitiek in de staalindustrie. De heer Vos herinnerde eraan dat de lidstaten in de tweede helft van de jaren tachtig hebben gezegd dat ieder land zijn eigen verantwoordelijkheid zou nemen. In Italië is vervolgens 12 mld. in de staalindustrie geïnvesteerd, maar in plaats van de flinke reductie die daarbij hoorde, is er nieuwe capaciteit bijgekomen en zijn er nieuwe fabrieken gebouwd.

De sociale fondsen van de EGKS zouden alleen voor die bedrijven mogen worden aangesproken die vrijwillig zijn overgegaan tot capaciteitsreductie, zo vervolgde hij. Welke consequenties heeft de beslissing van de EC om het pakket flankerende maatregelen van tafel te halen? Tot dit pakket behoorden onder meer handelspolitieke maatregelen om de invoer uit bepaalde derde landen het hoofd te bieden. De invoer uit Oost-Europa is inderdaad een probleem, maar niet de oorzaak van de overcapaciteit op de Westeuropese markt. Toch gebruiken de Westeuropese ondernemingen dit argument vaak als een alibi om zelf niet tot reductie over te gaan. Overigens blijft de import uit Oosteuropese landen beperkt door het duidelijk kwaliteitsverschil tussen het West- en Oosteuropese staal. De vraag is wat de wens om kwalitatief hoogwaardig staal te leveren betekent voor de handelspolitieke maatregelen om de invoer uit bepaalde derde landen te beperken. De heer Vos drong erop aan dat zeer terughoudend wordt opgetreden, zeker nu die maatregelen min of meer worden bestempeld als bedoeld ter gezondmaking van de Europese staalindustrie. De kern van de problematiek is dat de Westeuropese landen niet tot afspraken kunnen komen om de eigen staalindustrie op langere termijn weer gezond te maken. Desgevraagd voegde hij hieraan toe dat de openstelling van de markt voor staal uit Oost- en Centraal-Europa geen gevolgen zal hebben voor Hoogovens, omdat Hoogovens zich heeft gespecialiseerd, een hoge kwaliteit levert en de weg naar de toekomst voor zichzelf duidelijk heeft uitgezet.

De minister schrijft dat de besluiten opnieuw moeten worden getoetst na het toetreden van nieuwe lidstaten. Wat bedoelt hij daarmee? Welke invloed kan de situatie in de staalindustrie in Zweden nog uitoefenen op een discussie die is stilgevallen? Verwacht hij dat die toetreding tot nieuwe ontwikkelingen zal leiden?

De Franse delegatie heeft meer tijd gevraagd voor bestudering van het Eko-Stahl-dossier, zo blijkt uit het verslag. Kan de minister dit toelichten?

De heer Vos was verheugd over de beslissing van de OESO om de generieke steunregimes per 1 januari 1996 af te schaffen. Tot die tijd gelden steunplafonds van 9,5% voor schepen boven 10 mln. ecu en 5% voor schepen onder dat bedrag. De beslissing van de OESO is voor Frankrijk en Duitsland reden om de middelen die waren gereserveerd voor de generieke steunverlening in 1996, 1997 en 1998, in één keer uit te keren in 1995. Nederland heeft die mogelijkheid niet en kan dus volgend jaar onmogelijk met deze landen concurreren. Alleen door een consequente toepassing van de steunplafonds kan dit probleem worden ondervangen. Nog beter zou het zijn als het steunplafond voor alle categorieën schepen op 5% werd vastgesteld, want dan kunnen de andere lidstaten hun extra steun Überhaupt niet uitgeven. Het is daarom goed dat de discussie over de verlenging van de zevende richtlijn voor 1995 nog niet is afgerond. Het kan toch niet zo zijn dat de lidstaat die de meeste energie heeft gestoken in de herstructurering van de scheepsbouwindustrie, struikelt over de interpretatie van een maatregel die nooit als zodanig was bedoeld. Frankrijk heeft zich oorspronkelijk verzet tegen de OESO-maatregel. Hoe denkt het daar nu over? In dit verband vroeg de heer Vos ten slotte wat de minister bekend is van de voornemens van de VS met betrekking tot de «Jones-act».

Antwoord van de Minister van Economische Zaken

De Industrieraad heeft de balans opgemaakt na twee jaar discussie over de herstructurering van de staalindustrie, zo begon de minister. In 1992 heeft de staalindustrie gewezen op het capaciteitsprobleem in de sector; er was sprake van een overcapaciteit van circa 26 miljoen ton. Het herstructureringsplan was gebaseerd op vrijwilligheid; de EC heeft geprobeerd dit aantrekkelijk te maken door een pakket flankerende maatregelen. Daarnaast zou een einde worden gemaakt aan de staatssteun die op dat moment al aardig uit de hand liep. Zoals bekend is de voorgenomen capaciteitsreductie niet verwezenlijkt. De EC meldt weliswaar dat 16,2 miljoen aan sluitingen is of zal worden gerealiseerd, maar dat is nog maar de vraag, want over de 5 miljoen ton van Bresciani bestaat geen zekerheid. Enige achterdocht lijkt hier, gelet op de geschiedenis, op zijn plaats. De operatie moet sowieso als mislukt worden beschouwd, want al benadert een reductie van 16,2 miljoen bijna de beoogde 19 miljoen ton, ook dat was een compromis dat niet het gehele capaciteitsvraagstuk omvatte. Er is geen structurele aanpak van de overcapaciteit in de sector tot stand gekomen en het flankerend beleid heeft er niet toe geleid dat de particuliere sector nog verdere maatregelen heeft getroffen na de eerdere reductie van 5,8 miljoen ton. De minister steunde de opvatting van de EC dat verdere verlenging van de termijn voor vrijwillige capaciteitreducties zinloos is en de geloofwaardigheid van de EC in het geding brengt. Aan de andere kant meende hij dat nieuwe plannen van de sector voor verdere capaciteitsreductie niet zonder meer van de hand moeten worden gewezen. Daarom had hij aan de EC gevraagd in voorkomende gevallen een positieve houding in te nemen, maar alleen dan als er concrete, haalbare plannen met harde toezeggingen worden voorgelegd. De overcapaciteit is immers niet verdwenen, terwijl de inrichting van de zogenaamde «mini-mills» in de toekomst nog voor uitbreiding van de capaciteit zal zorgen.

De minister merkte vervolgens op dat eerdere toezeggingen zullen worden nagekomen. Het budget dat is uitgetrokken voor sociale maatregelen mag worden uitgeput voor bestaande afspraken. Nieuwe afspraken worden niet gehonoreerd: daarvoor is nieuw beleid van de EC nodig. Overigens achtte hij de kans klein dat de industrie op korte termijn nieuwe plannen zal indienen.

De argumenten op basis waarvan eerder quota zijn vastgesteld, zijn nu vervallen. Bovendien bestaat er geen rechtstreekse relatie tussen het vraagstuk van de overcapaciteit in West-Europa en de Oosteuropese staalindustrie. Toch heeft een aantal lidstaten zich beroepen op het gedeeltelijke succes van de herstructurering en ervoor gepleit dat de quota om die reden worden gehandhaafd. Nederland heeft die mening niet gesteund, maar het bezwaar van Nederlandse zijde was onvoldoende om de quota op te heffen. De minister wees erop dat het slechts om tienden van de vraag in Europa gaat, terwijl Tsjechië zijn quotum niet eens uitput. De beslissing van de Raad zal dan ook geen rampzalige gevolgen hebben, maar van deze beslissing zal in de handelsrelaties met deze landen een principieel verkeerd signaal uitgaan. Hij verwachtte niet dat opheffing van de quota nadelige gevolgen zal hebben voor Hoogovens of andere Nederlandse bedrijven, omdat de gevolgen worden gespreid over de hele sector. Bij de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Unie zal de omvang van de quota worden aangepast.

De minister ging vervolgens in op de vraag waarom de operatie is mislukt. De industrie verwijt de Commissie en de Raad een slappe houding in de artikel-95-dossiers. Dit verwijt heeft een kern van waarheid, want de manier waarop de steun is verleend (de relatie tussen de omvang van de financiële steun en de capaciteitsreductie) heeft het klimaat voor vrijwillige capaciteitsreductie in de private sector verslechterd. De vraag is wat deze wetenschap oplevert. De lidstaten stellen zich bij dit soort vraagstukken vaak zeer opportunistisch op. Nederland maakt zich daar soms ook schuldig aan, maar zelfs dan zal het opportunisme van de grotere lidstaten de overhand hebben.

Desgevraagd merkte de minister op dat er geen nieuwe gevallen van staatssteun zullen worden geaccepteerd. Hij zei dat hij in de Raad heeft gewezen op de kracht van het EGKS-verdrag en op het feit dat dit verdrag in het begin van de volgende eeuw afloopt. Dan zal het nog veel lastiger worden om het vraagstuk van de capaciteit op te lossen.

Ierland heeft in de Raad aangekondigd dat het een aanvraag voor een artikel-95-steunverlening voor Irish Steel zou indienen. Er werd op dat moment geen andere informatie verschaft dan dat het over geringe bedragen zou gaan. Ierland wijst in dit verband op afspraken die in februari 1993 zijn gemaakt, toen de Commissie werd gevraagd onderzoek te doen naar de problemen van de lidstaten met slechts één kleine staalindustrie. Het is niet duidelijk waarom Ierland nu pas met dit dossier naar voren komt. Dit punt zal in de komende Raad op 21 december a.s. opnieuw aan de orde komen. De minister voegde hieraan toe dat hij ervan uitgaat dat deze aanvraag wordt gecompenseerd door capaciteitsreductie. Eerst moet echter de vraag worden beantwoord of dit dossier, gelet op het proces tot nu toe, nog wel wordt geaccepteerd. De Raad heeft er overigens bij de EC op aangedrongen dat de verschillende dossiers streng en nauwgezet worden gevolgd.

Hij zegde toe contact op te nemen met zijn ambtgenoot van SoZaWe om te bezien hoe moet worden gehandeld met de regelgeving voor de machinebouw. Uitgangspunt zal zijn dat onnodige regelgeving moet worden vermeden of afgeschaft. Hij beaamde dat gebruikte machines zeer bruikbaar kunnen zijn voor kleine ondernemers of starters.

De Raad heeft warme maar nietszeggende woorden gewijd aan het zogenaamde Bangemann-II-rapport. De minister zegde toe ook in Brussel aan te dringen op doelmatige regelgeving die zich niet in details verliest. De Nederlandse vertegenwoordiger in het Molitor comité, de heer Rinnooy Kan, wordt op alle manieren gesteund om die doelstelling te bereiken. Overigens valt aan sommige regels niet te ontkomen, zelfs niet als ze leiden tot nieuwe administratieve lasten of belemmering van de flexibiliteit. Dit proces moet bij de bron worden gestopt.

De heer Mateman vroeg of de minister de Kamer wil informeren welke bewindslieden namens de lidstaten aan de Interne marktraad deelnemen. Hij vond de Nederlandse situatie waarin de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken namens de regering zitting heeft in de IM een anomalie.

De minister antwoordde dat de standpuntbepalingen van bewindslieden in Europese raden in de ministerraad worden doorgesproken en gecoördineerd. De uitgebreide voorbereiding van de verschillende raden biedt daarnaast een goed platform voor het afstemmen van ideeën. Overigens zal de praktijk uitwijzen welke effect de steeds kritischer houding van Nederland zal hebben op de wijze waarop Brussel bepaalde regels formuleert. Dit proces zal kritisch worden gevolgd.

Hij ging vervolgens in op het 23ste mededingingsverslag en het niveau van de steun. Hij was het ermee eens dat de steunverlening in Europa zorgen baart, maar van geval tot geval moet worden afgewogen of een interventie effectief is. In het geval van Air France werd dit, gelet op de juridische argumenten, niet zinvol geacht en daarnaast speelden nog een aantal politieke overwegingen een rol. Van de EC mag worden verwacht dat zij haar rug recht houdt en een duidelijke positie inneemt. Vooralsnog lijkt de opstelling van de EC redelijk effectief om een «schatkistoorlog» in Europa te voorkomen en dat is, gegeven de schaal van Nederland, zeker in Nederlands belang. Dit laat onverlet dat er soms dingen gebeuren die Nederland betreurt. De regering zal niet nalaten daar steeds opnieuw op te wijzen.

Nederland is nooit voorstander geweest van de voornemens van Eko-Stahl, ook niet toen RIVA nog de overname overwoog. In de plannen komt de feitelijke produktie niet boven 1,2 miljoen ton, maar de vraag is hoe daarop zal worden toegezien. Over de overname door RIVA bestond overeenstemming. Nu RIVA heeft afgehaakt en Cockerill-Sambre Eko-Stahl heeft overgenomen neemt de omvang van de staatssteun weliswaar toe, maar ook de capaciteitsreductie. Omdat de geest van die overeenkomst aansluit op de eerdere afspraak met RIVA is positief gereageerd. Frankrijk en de VK stellen nu een analyse op van de cijfers. Wat dit betekent, zal tijdens de volgende Industrieraad blijken.

Het OESO-akkoord over de afbouw van steun aan de scheepsbouw wordt door alle lidstaten onderschreven, zij het dat Frankrijk in feite tegen is. Op 21 december moet hierover een besluit worden genomen. De minister zei dat hij in zijn pleidooi voor verlaging van de steunpercentages werd gesteund door de enkele noordelijke delegaties. De EC heeft echter laten doorschemeren dat zij hier niet veel voor voelt. De kans dat het Nederlands pleidooi wordt overgenomen lijkt dan ook niet groot. Hij betreurde dit ten zeerste, want verlaging van de steunpercentages is in het belang van de industrie als zodanig, maar zeker ook in het belang van Nederland.

De voorzitter van de commissie,

H. Vos

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Boers-Wijnberg (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Houda (PvdA).

Plv. leden: De Korte (VVD), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Brinkman (CDA), Mateman (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Nijpels-Hezemans (AOV), M.B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Crone (PvdA).

Naar boven