21 501-08 Milieuraad

Nr. 866 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2022

Hierbij doen wij u de geannoteerde agenda van de Milieuraad van 28 juni 2022 toekomen, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, en de Minister voor Natuur en Stikstof.

De inhoud van deze geannoteerde agenda geeft de meest recente stand van zaken weer. Mocht de agenda op belangrijke punten veranderen, dan zullen wij u hierover tijdens het commissiedebat van 15 juni 2022 informeren.

Daarnaast wordt u geïnformeerd over de Nederlandse inbreng in het kader van de publieke consultaties vanuit de Europese Commissie over milieuvervuiling door microplastics, en over de herziening van de richtlijn betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur1 en biogebaseerde, bioafbreekbare en composteerbare kunststoffen. De inbreng op deze consultaties is als bijlage bijgevoegd.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

I - GEANNOTEERDE AGENDA MILIEURAAD

Op de voorlopige agenda van de Milieuraad staat hoofdzakelijk het Fit-for-55-(Ff55) pakket, waarbij het Voorzitterschap naar verwachting in zal zetten op het bereiken van algemene oriëntaties op de voorstellen die onder de Milieuraad vallen. Daarnaast is naar verwachting een algemene oriëntatie over de ontbossingsverordening voorzien. De besluitvorming op deze agendapunten geschiedt op basis van gekwalificeerde meerderheid. Ten slotte staan er enkele punten onder «Diversen» op de agenda waarbij geen discussie verwacht wordt. Dit betreft mogelijk een toelichting van het Voorzitterschap over de overige lopende onderhandelingen, een presentatie door de Commissie van enkele recente wetgevingsvoorstellen en een toelichting van Tsjechië over hun aankomende voorzitterschap.

Fit-for-55

Het Voorzitterschap heeft de afgelopen tijd veel vooruitgang weten te boeken op de verschillende Ff55-dossiers die onder de Milieuraad vallen. In aanloop naar de Raad zullen er nog discussies plaatsvinden, maar het Voorzitterschap lijkt van plan op alle voorstellen (ETS, SCF, ESR, LULUCF, CO2-normen) in te zetten op het bereiken van een algemene oriëntatie. Over het algemeen zijn de technische discussies gevoerd, waarbij grotendeels overeenstemming is gevonden, maar er staan op alle dossiers nog politieke punten open die pas op de Raad beslecht zullen kunnen worden. U ontvangt na afloop van de Raden in juni (Transportraad, Energieraad en Milieuraad) zo snel mogelijk een appreciatie van het pakket middels de 6 wekelijkse brief over de stand van zaken van het Ff55 pakket.

Inzet Nederland

De overkoepelende inzet van het kabinet is om te sturen op algemene oriëntaties op alle dossiers. Hoe sneller er een Raadspositie ligt, hoe eerder de trilogen met het Europees Parlement van start kunnen gaan, en hoe eerder de wetgeving in werking kan treden. Dat is belangrijk, omdat er zo snel mogelijk van start moet worden gegaan met de implementatie van de hogere doelstellingen. Het belangrijkste is dat de ambitie van het gehele FF55-pakket behouden blijft: de ten minste 55% reductie moet voldoende geborgd zijn. Het lijkt er op, gezien de richting waar de compromissen heen gaan, dat dit zo zal zijn. De overkoepelende doelstellingen van het emissiehandelssysteem (ETS), de Effort Sharing Regulation (ESR) en landgebruiksverordening (LULUCF) staan niet ter discussie. U bent eerder geïnformeerd over de inzet per dossier middels de verschillende BNC-fiches als ook de periodieke brieven over de stand van zaken van het FF55-pakket2. Hieronder staat de op dit moment verwachtte richting van de compromissen waar het Voorzitterschap op aanstuurt en wordt de Nederlandse inzet geschetst met inachtneming van het krachtenveld.

Indicatie krachtenveld

Effort Sharing Regulation (ESR)

Zoals in eerdere brieven aangegeven, is er binnen het ESR-dossier discussie over de verdeling van de opgave onder lidstaten. Een deel van de lidstaten hecht er sterk aan dat de formule op basis waarvan de nationale doelstellingen worden bepaald ongewijzigd blijft en dus met name BBP/capita als basis neemt. Een ander deel, waaronder Nederland, pleit voor meer convergentie in de nationale opgaven met het oog op klimaatneutraliteit in 2050. Het aanpassen van de nationale doelstellingen is echter een zero sum game: het verlagen van het doel voor een van de lidstaten leidt altijd tot ophoging voor een ander. Het pleiten voor een andere verdeling leidt daardoor tot veel weerstand. Tot dusver heeft geen lidstaat dit aangedurfd. Het kabinet zet er op in dat er in ieder geval verwezen wordt naar convergentie met het oog op de lange termijn en dat benadrukt wordt dat deze verordening niet alleen bij moet dragen aan de 2030-doelstelling, maar ook de 2050-doelstelling van klimaatneutraliteit waar alle lidstaten zich aan hebben gecommitteerd. De opgave die Nederland onder de ESR toebedeeld krijgt, is een forse forse, maar met de aangekondigde maatregelen in het beleidsprogramma wordt er een stap in de goede richting gezet. Het kabinet zal dan ook benadrukken dat het hiermee verwacht dat andere lidstaten ambitie zullen tonen in de overige delen van het Ff55-pakket.

De flexibiliteitsmechanismen binnen en tussen de ESR, LULUCF en ETS moeten ervoor zorgen dat lidstaten meer ruimte hebben om hun opgave zo kosteneffectief mogelijk in te vullen. Het kabinet zet er op in deze te verbeteren, met behoud van milieu-integriteit: er moet voldoende prikkel blijven in alle sectoren om te verduurzamen. In dat opzicht zet het kabinet, samen met gelijkgezinde lidstaten, er op in dat de flexibiliteit van de ESR met het LULUCF in lijn blijft met de EU-Klimaatwet en LULUCF-overschotten gerealiseerd in 2021–2025 niet ingezet mogen worden in 2026–2030, gezien de wezenlijke aanpassingen aan de LULUCF-doelstellingen en boekhouding tussen die periodes. Hier zet een aantal andere lidstaten wel op in. Daarnaast wil het kabinet vaker kunnen beslissen over het wel of niet inzetten van ETS-rechten om te voldoen aan de ESR-doelstellingen. Zo kan op basis van de meest recente emissiedata een keuze worden gemaakt. Verder pleit het kabinet met een aantal andere lidstaten ook voor meer transparantie in de handel van ESR-rechten tussen lidstaten.

Social Climate Fund (SCF)

Tijdens de Raadsvergaderingen over het SCF gaf een grote groep lidstaten aan het voorstel te beschouwen als sleutelonderdeel van het Ff55-pakket. Daarbij geldt voor vele lidstaten de noodzaak voor aandacht voor de sociale effecten van de klimaattransitie, in het bijzonder die van het ETS voor de gebouwde omgeving en transport (ETS-BRT). De meningen over de rol die het SCF daarin moet spelen zijn sterk verdeeld.

Recentelijk is meer aandacht gekomen voor de financiële architectuur van het fonds, waarbij de door de Commissie voorgestelde plaatsing van het fonds onder het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en een alternatieve vormgeving via een directe financiële koppeling met het ETS onderwerp van discussie zijn. Een aantal lidstaten pleit ervoor het SCF buiten het MFK, maar binnen de EU-begroting te plaatsen. Daarbij zou een deel van de inkomsten uit het ETS-BRT als externe ontvangsten aan de EU-begroting worden toegekend ten behoeve van de financiering van het SCF. Het SCF staat daarmee buiten de plafonds van het MFK en financiering verloopt niet via de eigen middelen van de Unie.

Het kabinet blijft terughoudend ten opzichte van nieuwe fondsen en het openbreken van het MFK, en zal op basis van de uiteindelijke klimaatambitie van het pakket (minimaal 55%) moeten bepalen in hoeverre extra financiële middelen gerechtvaardigd zijn. Het kabinet kijkt hierbij ook naar het ETS-BRT en ziet een verband tussen de eventuele omvang van het SCF en de ambitie van dit voorstel. Daarbij geldt dat de maatregelen binnen het Ff55-pakket integraal bezien worden. Bij de financiële architectuur van het SCF hecht het kabinet aan de toepasselijkheid van de MFK-rechtstaatverordening, het waarborgen van een centrale governance van het fonds zodat deze structurele klimaatmaatregelen aanmoedigt en budgetcontrole. Deze worden bij plaatsing onder de EU-begroting grotendeels geborgd.

Andere discussiepunten over het fonds zijn de bestedingsdoelen, prefinanciering, (waarmee voorafgaand aan de invoering van ETS-BRT het SCF zou worden bekostigd door een andere vorm van financiering, zodat investeringen uit het fonds eerder kunnen starten), beheermodus, doelgroep en de verdeling van de middelen. De posities van lidstaten op deze onderwerpen zijn sterk verdeeld, waarbij keuzes op elk van deze onderwerpen doorwerken op keuzes die elders gemaakt kunnen worden. Dit maakt de onderhandelingen complex en een mogelijk compromis moeilijk voorspelbaar. Wat betreft de bestedingsdoelen is de rol van directe inkomenssteun het onderwerp van discussie. Een deel van de lidstaten pleit voor het uitsluiten van inkomenssteun en prefinanciering, terwijl een ander deel aangeeft dat de mogelijkheid tot inkomenssteun en de financiering van maatregelen in vroege jaren cruciaal is voor de rol van het SCF in het realiseren van de Europese klimaatambities. De beheermodus-regels over de verdelingen van de rollen tussen Commissie en lidstaten in het beheer van het fonds, de effectiviteit van de uitvoeringseisen uit het fonds en de administratieve lasten zijn ook nog niet uitgekristalliseerd. Ten slotte moet nog duidelijk worden welke lidstaten toegang tot dit fonds moeten krijgen en op basis van welke objectieve criteria de middelen verdeeld moet worden. Duidelijk is dat verdeling van de middelen onder de lidstaten plaatsvindt op basis van verschillende criteria, onder andere gerelateerd aan armoede, het aandeel in de Europese rurale bevolking en het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking. De verdeling van SCF-middelen onder lidstaten zal in de onderhandelingen lastig aan te passen zijn.

Emissiehandelssysteem (ETS) – stationaire installaties

De aanscherping van de ambitie van het bestaande ETS voor 2030 wordt door nagenoeg alle lidstaten geaccepteerd. Het kabinet heeft hier ook vanaf de start van de onderhandelingen op ingezet. Er lopen nog discussies over de details van deze aanscherping (hoogte lineaire reductiefactor, wijze van eenmalige verlaging van het emissieplafond en in stand houden van het opnamepercentage van de marktstabiliteitsreserve) en de ambitie op andere onderdelen van de richtlijn. De discussie centreert op onderdelen die impact kunnen hebben op het reductiepad naar 2030, de ETS-prijs, de hoeveelheid gratis rechten en de omvang en condities rondom het Innovatiefonds en het Moderniseringsfonds. Zo is er een kleine, maar vocale groep lidstaten die zijn zorgen uit over de ambitieuze aanscherping van het ETS en pleit voor een minder scherpe verlaging van het emissieplafond en een minder sterke marktstabiliteitsreserve.

Een grote groep lidstaten bepleit daarnaast een aanscherping van het prijsbeheersingsmechanisme in het licht van de hoge ETS-prijs. Het kabinet is terughoudend ten aanzien van het aanscherpen hiervan, omdat de ETS-prijs vrij met de marktomstandigheden moet kunnen meebewegen om aan te zetten tot emissiereductie. Voldoende ambitie en prikkels zijn de toetsstenen van het kabinet bij de beoordeling van voorstellen voor prijsbeheersing. Een grote meerderheid van lidstaten heeft zich negatief uitgesproken over de voorgestelde energiebesparingsconditionaliteit, waardoor bedrijven minder gratis rechten zouden ontvangen wanneer ze niet zouden investeren in rendabele energiebesparingsmaatregelen. Het kabinet is positief over de introductie van deze conditionaliteit, maar kan leven met het eventueel schrappen hiervan indien de ambitie in de rest van de richtlijn voldoende hoog blijft.

Ten aanzien van het Moderniseringsfonds, bedoeld voor transitiegerelateerde investeringssubsidies in 12 relatief arme lidstaten, zijn lidstaten nog verdeeld. Enerzijds zijn er enkele lidstaten, waaronder Nederland, die terughoudend staan tegenover de voorgestelde vergroting van het fonds. Anderzijds zijn er lidstaten die bepleiten dat het fonds nog verder moet worden vergroot en dat de voorgestelde uitsluiting van aardgasinvesteringen van tafel moet. Vooralsnog lijkt het compromis af te stevenen op behoud van het Commissievoorstel.

Emissiehandelssysteem (ETS) – luchtvaart

De meeste lidstaten steunen de aanscherpingen voor de luchtvaart, waarbij ook afspraken gemaakt worden over de Europese implementatie van CORSIA. Het belangrijkste discussiepunt is de manier waarop vluchten binnen de EER behandeld worden, die uitgevoerd worden door luchtvaartmaatschappijen uit derde landen. Het lijkt erop dat het voorstel van de Commissie overeind zal blijven. Dit betekent dat luchtvaartmaatschappijen uit derde landen voor vluchten binnen de EER in beginsel moeten betalen voor zowel CORSIA én het ETS als zij geen afwijking notificeren bij ICAO. Als deze wel een afwijking notificeren bij ICAO, is alleen het ETS van toepassing. Het kabinet kan hiermee instemmen, maar ziet ook dat dit een politiek ongewenst signaal af kan geven over CORSIA vanwege de dubbele verplichting. Ook is er verdeeldheid ten aanzien van het uitfaseren van de gratis rechten voor de luchtvaart. Enerzijds is er een groep lidstaten, waaronder Nederland, die pleit voor versnelling van de uitfasering van de gratis rechten, en anderzijds zijn er lidstaten die de uitfasering liever uitstellen of zelfs geheel schrappen. Het compromis lijkt daarom af te stevenen op behoud van het Commissievoorstel (geleidelijke uitfasering van 2024 tot 2027). Het kabinet blijft pleiten voor versnelling van de uitfasering van gratis rechten in lijn met de motie Kröger en Boucke3, maar ziet behoud van het Commissievoorstel als een acceptabel compromis. Hiermee is er nog steeds zekerheid dat de gratis rechten binnen afzienbare tijd uitgefaseerd worden.

Emissiehandelssystemen (ETS) – zeevaart

De meeste lidstaten steunen in algemene zin de uitbreiding van het bestaande ETS naar de zeevaart, ondanks de zorgen van enkele lidstaten over de effecten op perifere regio’s en het concurrentievermogen van de sector. Het kabinet herkent deze laatste zorgen, en vraagt hier ook aandacht voor. Het kabinet pleit voor uitbreiding van de scope met schepen tussen 400 en 5000 bruto tonnage (GT). Dit voorkomt ontwijking door gebruik van schepen net onder de voorgestelde 5000 GT-grens en is nodig om ook dit voor Nederland (en Europa) belangrijke segment in staat te stellen te verduurzamen. Hier is weerstand tegen, maar een aantal lidstaten steunt de Nederlandse inzet op een compromis om deze schepen direct in de monitoringsverordening mee te nemen en eventuele opname van deze schepen in het ETS te laten afhangen van een herzieningsclausule in 2026. Een aantal zuidelijke lidstaten zet in op een veilingverdeelsleutel geënt op het maritieme aandeel en aanwending van middelen voor de zeevaart. Het kabinet maakt zich zorgen over een voorstel van een aantal lidstaten om de doorbelasting van de kosten van ETS van de reder naar degene waar hij zijn schip operationeel aan beschikking heeft gesteld te verplichten, wat grote gevolgen kan hebben voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het voorstel.

Emissiehandelssysteem (ETS) – gebouwde omgeving en wegtransport

Het nieuwe ETS voor de gebouwde omgeving en wegtransport (ETS-BRT) blijft het meest gevoelige onderdeel van het ETS-voorstel. Nagenoeg alle lidstaten, waaronder Nederland, spreken uit dat de sociaaleconomische impact van het ETS-BRT bijzondere aandacht verdient. Diverse lidstaten zien het voorstel als een belangrijk onderdeel van het Ff55-pakket en zien geen realistische of wenselijke alternatieven om dezelfde klimaatambitie te bereiken. Een grote groep lidstaten pleit voor aanscherping van het mechanisme om excessieve prijsstijgingen tegen te gaan of voor uitstel van de datum van inwerkingtreding (in het Commissievoorstel voorzien voor 2026) in het licht van de huidige hoge energieprijzen. Ook zoeken sommige lidstaten naar een beperking van de reikwijdte van het systeem.

Het kabinet zet zich – ook gelet op de motie Erkens en Leijten4 – actief in voor verbetering van het voorstel zodat het een verduurzaming ondersteunt waar iedereen aan mee kan doen. Het kabinet heeft een kritische opstelling ten aanzien van de uitwerking van het voorstel, mede in het licht van de hoge energieprijzen. Het kabinet zet zich constructief in om de betaalbaarheid voor huishoudens en mkb te waarborgen. Daarbij blijft het voor het kabinet van belang dat het voorstel voldoende blijft bijdragen aan het bereiken van de klimaatdoelen. Het nationale klimaatbeleid zal na vaststelling van het pakket worden herijkt aan de hand van de verwachte effecten op CO2-uitstoot en de betaalbaarheid voor huishoudens, maatschappelijke organisaties en het mkb. Het kabinet houdt de koopkrachtontwikkeling van huishoudens scherp in de gaten en kan, indien daar aanleiding voor is, zowel generieke als gerichte maatregelen overwegen, zoals bijvoorbeeld ook is gebeurd in reactie op de hoge energieprijzen5. Het kabinet zet zich, samen met enkele andere lidstaten, tevens in voor een verbreding (op termijn) van ETS-BRT naar alle fossiele brandstoffen, om te voorkomen dat Nederlandse koplopers benadeeld worden binnen het Europese speelveld.

CO2-normen voertuigen

Wat betreft de CO2-normen voor personen en bestelauto’s heeft het kabinet met een aantal gelijkgestemde lidstaten gepleit voor uitfasering per 2030 (in plaats van 2035, zoals voorgesteld door de Commissie), en hogere tussendoelen op weg daar naartoe om zo vroeg mogelijk CO2-winst te kunnen boeken6. Tegelijkertijd pleit een andere groep lidstaten voor minder ambitie en kan een grote middengroep het Commissievoorstel steunen.

Het kabinet verwacht dat het krachtenveld niet meer zal kantelen ten gunste van een eerdere uitfaseerdatum, en dat uitfasering per 2035, in lijn met het Commissievoorstel, het hoogst haalbare zal blijken. Hoewel het kabinet zal blijven inzetten op een uitkomst die leidt tot zoveel mogelijk CO2-reductie, is ook het bereiken van akkoord op korte termijn over een uitfaseerdatum cruciaal.

LULUCF

Het Voorzitterschap heeft progressie geboekt met een nieuw compromisvoorstel voor de herziening van de LULUCF-verordening. Het is onduidelijk of er een algemene oriëntatie zal worden bereikt tijdens de Raad. Het ambitieniveau van het EC-voorstel voor 2030 is nog niet ter discussie gekomen. Het Voorzitterschap tracht de lidstaten met zorgen over de nationale doelstellingen voor 2030 tegemoet te komen. Het kabinet begrijpt deze zorgen, maar wil er voor behoeden dat dit ten koste gaat van de realisatie van de EU-doelstelling voor 2030. Het kabinet zet in op overeenstemming met de flexibiliteit van de EU-klimaatwet en met behoud van milieu-integriteit. Dit is met name belangrijk om in 2030 een goede uitgangspositie te hebben om het doel van klimaatneutraliteit van de EU als geheel in 2050 te kunnen bereiken.

Onderwerp van discussie in de recente onderhandelingen zijn onder meer hoe invulling wordt gegeven aan de tussentijdse bindende doelen van de lidstaten in de periode van 2026–2029 en op welke wijze emissies veroorzaakt door natuurlijke verstoringen gerapporteerd kunnen worden. De toegevoegde passages over de gevolgen van het niet halen van de nationale doelen zijn zorgelijk, aangezien hierdoor het risico ontstaat dat lidstaten minder urgentie zullen hechten aan het behalen van deze doelstellingen. De inzet van het kabinet blijft er daarom op gericht het ambitieniveau van de herziene LULUCF-verordening hoog te houden en dat de verordening bepalingen met sterke waarborgen bevat om lidstaten ertoe te bewegen hun nationale doelstellingen te behalen.

Ontbossingsverordening

Op 17 november jl. heeft de Commissie het voorstel voor een Verordening over ontbossingsvrije producten op de interne markt uitgebracht7. Eerste presentaties van het voorstel door de Commissie hebben in december jl. al plaatsgevonden in respectievelijk de Landbouw- en Visserijraad en de Milieuraad8. Een eerste discussie over het voorstel vond plaats tijdens de informele Milieuraad in januari jl. Het Voorzitterschap heeft de onderhandeling van het voorstel voortvarend opgepakt door een ad hoc raadswerkgroep in te stellen onder de Milieuraad, met als doel om op 28 juni tijdens de Milieuraad tot een akkoord te komen.

Inzet Nederland

Het kabinet beschouwt het voorstel als een resultaat van jarenlange inzet van een groep gelijkgezinde landen, waaronder Nederland, voor verduurzaming van agrogrondstoffen- en houtketens en deze te verbreden naar een Europees en mondiaal perspectief, om zo een bijdrage te leveren aan het afremmen en het uiteindelijk stoppen van wereldwijde ontbossing en bosdegradatie. Een van de hoofddoelen van het Nederlandse internationale bosbeleid is het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie uiterlijk in 2030.

In het bijzonder verwelkomt het kabinet dat er in het voorstel ook aandacht wordt besteed aan het belang van flankerend beleid voor samenwerking met productielanden, om hen in staat te stellen aan de nieuwe EU-voorwaarden voor markttoegang te kunnen voldoen. Dat geldt ook voor de inzet op samenwerking met andere belangrijke consumptielanden, zodat ook daar de geïmporteerde ontbossing stopt. Het kabinet is bezorgd dat de Commissie parallel aan deze verordening geen concrete voorstellen heeft gedaan om adequaat invulling te geven aan met name de ondersteuning van en samenwerking met productielanden. In dat kader zal het kabinet ook uitvoering geven aan de motie van de leden Wassenberg en Teunissen over het opnemen van afgeleide producten van soja en palmolie in de Ontbossingsverordening, en de motie van de leden Boswijk c.s. over het opnemen van aanvullende ecosystemen in de verordening9.

Indicatie krachtenveld

Het voorstel voor een verordening over ontbossingsvrije producten is over het algemeen positief ontvangen door de lidstaten, hoewel een aanzienlijk aantal aanstuurt op afzwakking van de verplichtingen voor bedrijven en overheden. Een kleine groep landen, waaronder Nederland, pleit juist voor uitbreiding van de verordening.

Diversen

- Lopende onderhandelingen en presentatie recente voorstellen

Naar verwachting zal het Voorzitterschap onder dit AOB-punt kort de stand van zaken schetsen over een aantal lopende milieudossiers in de gewone wetgevingsprocedure. Mogelijk dat het Voorzitterschap of de Commissie hierbij ook ingaat op recent gepresenteerde wetgevingsvoorstellen. Hierover wordt geen discussie verwacht tijdens de Raad. Verwacht wordt dat hier mogelijk ingegaan wordt op:

Verordening gefluoreerde broeikasgassen

Op 5 april jl. heeft de Commissie het voorstel tot herziening van de F-gassen Verordening gepresenteerd. Het Franse Voorzitterschap heeft aangegeven voorbereidende werkzaamheden voor het Tsjechisch voorzitterschap vorm te geven. Het kabinet is positief over het voorstel van de Commissie tot terugfasering van HFK’s (fluorkoolwaterstoffen). Het kabinet steunt de hogere ambitie richting 2050 met bovendien forse reducties van deze sterke broeikasgassen al op korte termijn. Over het algemeen is het voorstel positief ontvangen door de lidstaten, maar zijn er wel nog verschillen over het ambitieniveau dat de Commissie voorstelt. De komende periode zal duidelijk worden wat de posities van lidstaten zijn.

Richtlijn Industriële Emissies (IED)

De Commissie heeft op 5 april jl. een ambitieus voorstel uitgebracht tot herziening van de Richtlijn Industriële Emissies als onderdeel van de Europese Green Deal. Deze richtlijn is van groot belang voor het terugdringen van schadelijke emissies naar lucht, water en bodem van grote industriële installaties en veehouderijen. De richtlijn heeft enerzijds bijgedragen aan een belangrijke emissiereductie in Europa, anderzijds is de weg naar nul vervuiling in 2050 nog lang. Met het oog hierop is het voor Nederland belangrijk om in te blijven zetten op het reduceren van schadelijke emissies, met specifieke aandacht voor het zo veel mogelijk beperken van de emissies van zeer zorgwekkende stoffen.

Het kabinet heeft een eerste beoordeling uitgevoerd die is verwoord in een BNC-fiche dat begin mei aan uw Kamer is gestuurd10. In het algemeen staat het kabinet positief tegenover de ambitie om meer industriële activiteiten onder de reikwijdte van de IED te brengen, wanneer deze een belangrijke impact hebben op gezondheid en milieu en deze in verhouding staat tot de lasten. Aandachtspunten van het voorstel zijn de toename van lasten voor overheden en bedrijfsleven (o.a. voor veehouderijen). Voor de verdere uitwerking van de regels wil het kabinet graag een actieve inbreng leveren, met name ten aanzien van veehouderijen.

Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA)

Op 17 november 2021 heeft de Commissie het voorstel voor de herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) gepubliceerd. Mogelijk zal het Voorzitterschap aan de hand van een voortgangsverslag een korte toelichting geven over de stand van zaken van de bespreking van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Een inhoudelijke bespreking is niet voorzien.

Uw Kamer is via het BNC-fiche geïnformeerd over de positie van het kabinet ten aanzien van de herziening van de EVOA11. De inzet van het kabinet is onveranderd. Het kabinet is positief over de herziening waarbij een belangrijk doel is om middels de EVOA de Europese recyclingmarkt – en (daarmee) het behalen van de circulaire doelstellingen van de Unie – te bevorderen. Ook is het kabinet positief over het beoogde doel om de export van afval uit de EU verder te beperken en om toezicht en handhaving te versterken en illegale export en handel tegen te gaan.

De Lidstaten hebben het voorstel positief ontvangen. Lidstaten hebben aandachtspunten aangedragen ten aanzien van het stroomlijnen en digitaliseren van procedures, de termijnen behorende bij procedures en het stimuleren van hoogwaardige verwerking van afval. Een aantal lidstaten staat, evenals het kabinet, terughoudend tegenover het voorstel om bevoegdheden aan de Commissie (OLAF) toe te kennen om zelfstandig onderzoek en inspecties uit te voeren naar illegale overbrenging in de lidstaten.

De inhoudelijke bespreking zal onder het inkomend Tsjechisch Voorzitterschap voortgezet worden.

- Presentatie door de Commissie van recente wetgevingsvoorstellen

Kaderverordening Ecodesign voor duurzame producten (ESPR)

Op 30 maart heeft de Commissie het voorstel voor een Kaderverordening Ecodesign voor duurzame producten (ESPR) gepubliceerd. Mogelijk zal de Commissie een presentatie geven over het voorstel. Een inhoudelijke bespreking is niet voorzien.

Uw Kamer is via het BNC-fiche12 geïnformeerd over de positie van het kabinet. Het kabinet is positief over het pakket dat de urgentie van de transitie naar een circulaire economie onderstreept. De voorgestelde maatregelen dragen bij aan het aanzienlijk verminderen van de CO2-uitstoot, het aanpakken van verlies aan biodiversiteit, het verminderen van afval en het verhogen van de voorzieningszekerheid van grondstoffen in de EU. Zeker de verbreding en verdieping van de Ecodesign richtlijn is iets waar Nederland al geruime tijd voor pleit en het kabinet verwelkomt dan ook dat dit nu verwezenlijkt kan worden.

De inhoudelijke besprekingen van het voorstel zullen naar verwachting tijdens het Tsjechisch Voorzitterschap starten.

- Werkprogramma inkomend voorzitter Tsjechië

Het inkomende Tsjechische Voorzitterschap zal zijn inhoudelijke prioriteiten voor de aankomende zes maanden presenteren. Tsjechië neemt per juli het Voorzitterschap over van Frankrijk. Hierover wordt verder geen discussie verwacht.

II - PUBLIEKE CONSULTATIES

- Publieke Consultatie Milieuvervuiling door Microplastics

In februari 2022 startte de Europese Commissie een publieke consultatie over mogelijke maatregelen om milieuvervuiling door microplastics tegen te gaan. De Nederlandse inbreng op deze consultatie is als bijlage bijgevoegd. Nederland steunt de ambitie van de Commissie van 30% reductie van de hoeveelheid microplastics in 2030, en kijkt uit naar de uitwerking hiervan en hoe de Commissie monitoring hiervan voor ogen heeft. De consultatie zal als input dienen voor een voorgenomen maatregelenpakket van de Commissie gericht op het verminderen van microplastics die onbedoeld in het milieu terechtkomen als gevolg van bijvoorbeeld fragmentatie of slijtage van bepaalde producten.

- Publieke Consultatie Herziening RoHS-Richtlijn

In april 2022 startte de Europese Commissie zowel een publieke consultatie als een voor Lidstaten specifieke consultatie voor de herziening van de RoHS-Richtlijn13 (Richtlijn betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur). De Nederlandse reactie op deze consultaties zijn als bijlage bijgevoegd. Nederland ziet op veel gebieden kansen om beginselen van een circulaire economie meer gewicht te geven in de RoHS-Richtlijn. Daarom ondersteunt Nederland een ambitieus herzieningsvoorstel van de RoHS Richtlijn. De consultaties zullen als input dienen voor de impact assessment en het uiteindelijke herzieningsvoorstel. De Commissie zal het herzieningsvoorstel vermoedelijk in het tweede kwartaal van 2023 publiceren.

- Publieke Consultatie Biogebaseerde kunststoffen

Op 18 januari 2022 startte de Europese Commissie een publieke consultatie over biogebaseerde, bioafbreekbare en composteerbare kunststoffen. De Nederlandse inbreng op deze consultatie is als bijlage toegevoegd. Hierin pleit Nederland onder andere voor beleid ter ondersteuning van biogebaseerde kunststoffen en een minimumaandeel duurzaam geproduceerde, recyclebare, biogebaseerde plastics in nieuwe producten. De consultatie zal door de Commissie gebruikt worden als input bij het opstellen van een beleidskader voor het verwerven, etiketteren en gebruiken van biogebaseerde, bioafbreekbare en composteerbare kunststoffen.


X Noot
1

Richtlijn 2011/65/EU.

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 3409.

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 3365.

X Noot
4

Kamerstuk 22 112, nr. 3358.

X Noot
5

Kamerstuk 35 925 XV, nr. 111.

X Noot
6

Motie Boucke c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 886).

X Noot
7

COM (2021) 706.

X Noot
8

Kamerstuk 21 501-08, nr. 849.

X Noot
9

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1395; Kamerstuk 21 501-32, nr. 1392.

X Noot
10

Kamerstuk 22 112, nr. 3416.

X Noot
11

Kamerstuk 22 112, nr. 3259.

X Noot
12

Kamerstuk 22 112, nr. 3422.

X Noot
13

Richtlijn 2011/65/EU.

Naar boven