21 501-08 Milieuraad

Nr. 787 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2019

Met deze brief informeer ik u, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, over de Milieuraad die op 26 juni 2019 onder Roemeens voorzitterschap bijeenkwam in Luxemburg. De Raad bereikte een algemene oriëntatie op het voorstel voor minimumvereisten voor waterhergebruik, nam conclusies aan over chemicaliënbeleid, en voerde een gedachtewisseling over de evaluatie implementatie EU-milieubeleid.

Daarnaast koppelde de Nederlandse delegatie terug uit de conferentie over vliegbelasting en koolstofbeprijzing die op 20 en 21 juni in Den Haag plaatsvond. Bij de andere diversenpunten met betrekking tot klimaat passeerden de langetermijnstrategie voor klimaat, de integrale nationale energie- en klimaatplannen (INEKs), en monitoring, registratie en verificatie van broeikasgasemissies van maritiem vervoer de revue.

Bij diversenpunten met betrekking tot milieu werd tevens gesproken over een toekomstig milieuactieprogramma, een mogelijk fonds voor het stimuleren van elektrisch vervoer, verschillende recente internationale bijeenkomsten, de stand van zaken rond de LIFE-verordening, en over de prioriteiten van het inkomende Finse voorzitterschap.

Naar aanleiding van de Raadsconclusies over chemicaliën wil ik uw Kamer via deze brief ook informeren over een recente ontwikkeling in het dossier GenX en een toezegging uit het plenaire debat «Chemours» van 16 mei jl. gestand doen om informatie te geven over de afbraak van GenX.

I. Milieuraad

Raadsconclusies chemicaliën

De Milieuraad heeft de conclusies onder de noemer «Towards a Sustainable Chemicals Policy for the Union» aangenomen zonder nadere aanpassingen. Nederland en de meeste andere lidstaten riepen de Commissie nogmaals op dit jaar de nog uitstaande acties uit het zevende milieuactieprogramma uit te voeren, waaronder het uitbrengen van de strategie voor een non-toxische leefomgeving.

Nederland en diverse andere lidstaten brachten naar voren dat de ontwikkeling en toepassing van veilige en duurzame alternatieven nodig is voor een non-toxische leefomgeving. Dit zou met behulp van financiering voor onderzoek vanuit Horizon Europe kunnen worden gestimuleerd. De Commissie werd uitgedaagd te zorgen dat bij autorisatie-aanvragen onder de REACH-verordening meer en betere informatie over alternatieven vroeg in het proces beschikbaar komt. Onder meer Nederland benadrukte het belang van het gevraagde actieplan om PFAS uit te faseren.

Nederland en de meeste andere lidstaten ondersteunden het voornemen van de Commissie om een duurzaam financieringsmechanisme voor ECHA te creëren.

In de conclusies is verder onder meer vastgelegd dat human biomonitoring moet worden voorgezet, groene en duurzame chemie moet worden gestimuleerd, meer onderzoek nodig is naar veilige alternatieven met inbegrip van niet-chemische oplossingen, rekening gehouden moet worden met de gecombineerde blootstelling vanuit alle bronnen en voor alle stoffen. Ook wordt het mogelijk dat ECHA zelf onderzoek doet als er ernstige twijfels zijn over gegevens die een producent aanlevert. Voorts nodigen de conclusies uit het harmoniseren van definities, data-vereisten en testmethodes te verkennen. Tot slot leggen de conclusies vast dat maatregelen worden getroffen tegen medicijnresten in het milieu, dat de registratievereisten van REACH beter moeten worden nageleefd, dat voor geïmporteerde en in de Unie geproduceerde artikelen in praktijk dezelfde eisen moeten gaan gelden, dat de definitie van nanomateriaal snel moet worden vastgelegd en dat de blootstelling aan hormoonverstorende stoffen moet worden geminimaliseerd.

De Commissie gaf aan dat deze Raadsconclusies en de verschillende evaluaties die recent zijn uitgebracht een goede basis bieden voor het verder ontwikkelen van het gemeenschappelijke stoffenbeleid. Het is echter aan de nieuwe Commissie om hier verdere invulling aan te geven.

Verordening waterhergebruik

De Raad kwam een algemene oriëntatie overeen op het voorstel voor minimumvereisten voor het hergebruik van water voor irrigatiedoeleinden. Er was brede steun voor het bereikte compromis dat de overgrote meerderheid beschreef als een delicate maar goede balans tussen de posities van praktiserende en niet-praktiserende landen, en tussen het stimuleren van waterhergebruik en het beschermen van voedselveiligheid en gezondheid.

De discussie ontvouwde zich daarbij alsnog langs de bekende lijnen: meerdere lidstaten benadrukten de noodzaak van waterhergebruik met het oog op toenemende waterschaarste en het belang van deze verordening om waterhergebruik te bevorderen. Enkele lidstaten, die geen waterhergebruik toepassen en ook niet van plan zijn dit te gaan doen, pleitten voor het aanscherpen van de eisen vanuit hun zorg voor een goede voedselkwaliteit. De Commissie en diverse lidstaten wezen op de solide wetenschappelijke basis van de voorgestelde minimumkwaliteitseisen en de betrokkenheid van alle lidstaten bij de totstandkoming ervan. Met de herzieningsclausule van het voorzitterschap is aan deze zorg tegemoet gekomen.

Nederland heeft aangegeven het bereikte compromis in de algemene oriëntatie te steunen. De implementeerbaarheid en handhaafbaarheid van de tekst is aanzienlijk verbeterd. Daarnaast is aangegeven dat we tevreden zijn met de ruimte die het voorstel van het voorzitterschap biedt voor innovatie en het opdoen van ervaring voor landen als Nederland, die nu (nog) niet doen aan waterhergebruik maar dit in de toekomst wel willen.

De onderhandelingen met het Europees parlement en de Commissie zullen in het najaar van start gaan onder het Finse Voorzitterschap.

Evaluatie uitvoering EU-milieubeleid

De Raad voerde een gedachtenwisseling over de tweede cyclus van de evaluatie uitvoering EU-milieubeleid (Environmental Implementation Review, EIR) die verscheen op 4 april dit jaar. Hiervoor had het voorzitterschap een drietal discussievragen verspreid over het dichten van geïdentificeerde hiaten in de implementatie, de mogelijkheden voor efficiënte en effectieve implementatie, en de integratie van gerelateerde beleidsterreinen in milieudoelstellingen.

Nederland en vrijwel alle lidstaten uitten hun waardering voor de EIR en benadrukten het belang van goede implementatie van het EU-acquis om concrete resultaten te behalen en de bestaande milieuambities te realiseren. Daarbij werden toezicht en handhaving, en samenwerking met verschillende overheidslagen onderstreept als cruciale factoren. Lidstaten waarderen de peer-to-peer reviewmogelijkheden van de EIR.

Als rode lijn in de bespreking werd er aandacht gevraagd voor beleidscoherentie en voor het zorg dragen dat andere beleidsterreinen ook consistent zijn met de milieudoelstellingen en ambities. Sectorale beleidsterreinen zouden moeten bijdragen aan het behalen van de milieudoelen, waarbij Nederland en veel andere lidstaten landbouwbeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid noemden. Een nieuw EIR zou deze interrelaties beter moeten analyseren en adresseren.

Ook kreeg het bredere meerjarig financieel kader (MFK) de nodige aandacht in de discussie. Veel lidstaten achtten het van belang dat er gepaste financiering is om de milieudoelen te behalen en dat dit onder het huidige MFK onvoldoende het geval is. Zij vroegen meer aandacht hiervoor in het nieuwe MFK.

Diversenpunten

Langetermijnstrategie voor klimaat

Het voorzitterschap presenteerde een terugblik op het afgelopen half jaar waarin in verschillende Raadsformaties discussies over de EU-langetermijnstrategie hebben plaatsgevonden, alsmede in de Europese Raad van 20-21 juni jl. De Europese Raad heeft nog geen overeenstemming bereikt over het doel van klimaatneutraliteit in 2050, maar een ruime meerderheid van 24 lidstaten staat hier inmiddels achter. Het inkomende Finse voorzitterschap zet erop in om voor het eind van het jaar alsnog tot een akkoord te komen, zodat de EU uiterlijk begin 2020 haar langetermijnstrategie kan indienen bij de VN.

Een grote meerderheid van lidstaten gaf aan het te betreuren dat er in de Europese Raad nog geen overeenstemming kon worden bereikt omtrent de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050, maar er is wel belangrijke vooruitgang geboekt. Lidstaten zijn het eens over het belang dat alle sectoren bijdragen aan de transitie naar klimaatneutraliteit. Dit vereist aanzienlijke aanvullende investeringen, maar er staan belangrijke kansen tegenover, waaronder extra werkgelegenheid, verbetering van de luchtkwaliteit en het versterken van het concurrentievermogen van de EU op de lange termijn.

Integrale nationale energie- en klimaatplannen (INEKs)

De Commissie presenteerde haar bevindingen over de ontvangen concept-integrale nationale energie- en klimaatplannen (INEKs). De Commissie gaf aan in algemene zin tevreden te zijn over de kwaliteit van het werk dat lidstaten in korte tijd hebben verricht, met name in het verbinden van de verschillende sectoren. Tegelijkertijd gaf de Commissie aan ook ruimte voor verbetering te zien. Het overkoepelende doel van ten minste 40% broeikasgasreductie in 2030 lijkt weliswaar binnen bereik, maar de sectoren die niet onder het emissiehandels-systeem (ETS) vallen lopen achter, met name transport, gebouwde omgeving en landgebruik. Ook op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie is aanvullende ambitie nodig om de overkoepelende EU-doelen voor 2030 te kunnen halen.

Monitoring, registratie en verificatie van broeikasgasemissies maritiem vervoer

Het voorzitterschap schetste de voortgang die geboekt is sinds de publicatie van het Commissievoorstel in februari van dit jaar. De discussie over de stroomlijning van de rapportageverplichtingen van de IMO met die van de bestaande EU-wetgeving is teruggebracht tot slechts een paar elementen. Enkele lidstaten gaven aan zorgen te hebben dat deze stroomlijning nog niet ver genoeg ging, en dat dit meer administratie tot gevolg heeft. De Commissie gaf hierop aan dat nog verdere stroomlijning minder inzicht zou geven in CO2-emissies van de scheepvaart en daarmee zou informatie verloren gaan waar verdere emissiereductie mogelijk is.

Terugkoppeling conferentie vliegbelasting en koolstofbeprijzing

Nederland gaf een korte terugkoppeling van de conferentie over vliegbelasting en koolstofbeprijzing die op 20 en 21 juni in Den Haag heeft plaatsgevonden. De meeste deelnemers waren het erover eens dat er mogelijkheden bestaan om negatieve externe kosten in de prijs van vliegen mee te nemen. Het liefst vindt dit in Europees of mondiaal verband plaats, maar mogelijk ook via een «coalition of the willing». Staatssecretaris Snel zal een brief met de uitkomsten van de conferentie aan de nieuwe Commissie sturen.

Een enkele lidstaat nam het woord en steunde dit Nederlandse initiatief, evenals de Commissie die daarnaast aangaf dat stijgende emissies van de luchtvaartsector zorgen baren en dat fiscale maatregelen een belangrijk instrument zijn voor het bereiken van milieudoelstellingen. Er wordt nu een pakket aan mogelijke maatregelen in kaart gebracht voor de nieuwe Commissie. Hierbij wordt onder andere gekeken naar duurzame brandstoffen en operationele maatregelen, en moet er een combinatie van maatregelen gevonden worden die zo min mogelijk impact heeft op het Europese concurrentievermogen.

Terugkoppeling workshop toekomstig milieuactieprogramma

Oostenrijk gaf informatie over een informele workshop voor lidstaten met betrekking tot een toekomstig (achtste) milieuactieprogramma. Het nieuwe actieprogramma zal een belangrijk overkoepelend raamwerk vormen voor EU-milieubeleid en zal moeten samenhangen met de 2030-agenda voor SDG’s (sustainable development goals).

Europese maatregelen voor elektrische mobiliteit

Bulgarije introduceerde een voorstel voor een apart fonds binnen het MFK met het doel om duurzaam en met name elektrisch vervoer te stimuleren en de import van oude, vervuilende auto’s uit west-Europa te voorkomen. Daarvoor was steun van andere midden- en oost-Europese lidstaten, die de Commissie zullen vragen dit verder te onderzoeken. De Commissie gaf aan dat er inderdaad in sommige lidstaten zeer weinig elektrische voertuigen en laadpunten zijn, wat geen vertrouwen geeft aan de consument. Er moet overal in Europa flink geïnvesteerd worden in toegankelijke infrastructuur en duurzame brandstoffen – de Commisie stelde dat hiervoor reeds significante middelen gereserveerd worden in het CEF-fonds en EFRO/CF.

Terugkoppeling uit recente internationale vergaderingen

Het voorzitterschap koppelde terug over de bereikte resultaten in de drievoudige Conferentie van Partijen (triple COPs) voor Chemicaliën en Afval, en de vierde United Nations Environment Assembly (UNEA-4). Over deze bijeenkomsten heb ik uw kamer geïnformeerd in mijn brief van 6 juni jl.1 Nederland gaf aan dat met name de aanpassingen onder het verdrag van Bazel significant zijn, maar dat we nog een stap verder moeten gaan om de export van plastic afval te beëindigen en dat het volgende Europese actieplan voor circulaire economie dat moet prioriteren. Een toekomstig Europees Plastic Pact zal ook kunnen bijdragen aan de opbouw van recyclingcapaciteit in de EU. Andere lidstaten en de Commissie benoemden daarnaast de goede EU-samenwerking binnen UNEA.

Terugkoppeling uit de G7 vergadering van milieuministers

Bij de G7-vergadering van milieuministers in Metz is het Charter van Metz opgesteld over biodiversiteit. Frankrijk vroeg andere lidstaten zich daarbij aan te sluiten. De Commissie voegde hieraan toe dat de Strategische Agenda 2019–2024 bevestigt dat de EU biodiversiteitsverlies zal aanpakken.

LIFE-verordening 2021–2027

Het voorzitterschap gaf de stand van zaken aan van deze deelverordening van het MFK. Hierop is een gedeeltelijk akkoord bereikt met de Commissie en het Europees parlement, in afwachting op een horizontaal akkoord op het nieuwe MFK. De Commissie gaf aan te hopen dat hierbij het gedeeltelijke akkoord op de LIFE-verordening niet opengebroken wordt, zodat eind dit jaar een definitief akkoord bereikt kan worden.

Werkprogramma van het inkomend voorzitterschap

Van 1 juli tot en met 31 december 2019 vervult Finland het Voorzitterschap van de Raad van de EU. Finland maakt onderdeel uit van een trio met Roemenië en Kroatië. Op het gebied van milieubeleid zal Finland de nadruk leggen op klimaatverandering, circulaire economie en biodiversiteit. De eerste Milieuraad onder Fins voorzitterschap is op vrijdag 4 oktober.

Concreet streeft Finland naar afronding van de trilogen over de drinkwaterrichtlijn en de verordening waterhergebruik, verdere bespreking van de langetermijnstrategie voor klimaat, en vier of vijf sets raadsconclusies over: een 8e milieuactieprogramma, de COP25 klimaattop, circulaire economie, biodiversiteit en mogelijk over luchtkwaliteit.

II. Recente ontwikkelingen met betrekking tot GenX

Naar aanleiding van de Raadsconclusies over chemicaliën wil ik uw Kamer graag ook informeren over een recente ontwikkeling in het dossier GenX en een toezegging uit het plenaire debat «Chemours» van 16 mei jl. gestand doen om informatie te geven over de afbraak van GenX.

Allereerst verheugt het mij te kunnen melden dat 26 juni jl. in een bijeenkomst van het lidstatencomité van ECHA (het Europese Agentschap voor chemische stoffen) het door Nederland voorbereide voorstel is aangenomen om de FRD-stoffen uit de GenX-technologie aan te wijzen als SVHC (substance of very high concern) onder de REACH-verordening. Met name het RIVM heeft veel aan dit voorstel bijgedragen. Het is een mijlpaal, en daarmee een goed precedent, dat een stof de SVHC-status krijgt vanwege de combinatie van persistentie (niet of nauwelijks afbreekbaar in het milieu) en het feit dat de stof zeer mobiel is in het milieu. Het besluit zal binnen enkele weken gepubliceerd worden. De stoffen gelden daarmee automatisch als zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) in Nederland. Daarmee krijgen bevoegde gezagen ook de bij die status behorende middelen in handen, zoals de minimalisatieplicht, om emissies terug te dringen.

In het plenaire debat van 16 mei jongstleden is tevens gevraagd in hoeverre er in het vergunningsverleningsproces rekening wordt gehouden met het ontstaan van mogelijk gevaarlijke afbraakproducten, zeker als die afbraakproducten (potentieel) ZZS kunnen zijn. Daarbij werd, in de aangehouden motie Kröger-Van Eijs2, verondersteld dat in het geval van GenX andere PFAS-stoffen als afbraakproduct in het water kunnen ontstaan. Zoals toegezegd kom ik daar hierbij schriftelijk op terug.

In de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 28 mei jl.3 is al aangegeven dat er bij het ministerie en bij het RIVM geen onderzoeken bekend zijn die laten zien dat GenX in het milieu uiteenvalt in andere persistente stoffen. In het Activiteitenbesluit is vastgelegd hoe de emissie van een stof beoordeeld moet worden. Bij het vaststellen van grenswaarden en bij het beoordelen van een aanvraag voor een emissie wordt rekening gehouden met het gedrag van een stof in het milieu, zoals het eventuele ontstaan van afbraakproducten. In de situaties waarin er toch aanleiding is tot meer zorg, kan het bevoegd gezag op basis van het voorzorgsprincipe en door middel van maatwerk aanvullende maatregelen eisen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-08, nr. 776.

X Noot
2

Kamerstuk 28 089, nr. 129.

X Noot
3

Kamerstuk 28 089 en 27 625, nr. 136.

Naar boven