Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 21501-08 nr. 105 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 21501-08 nr. 105 |
Vastgesteld 23 december 1999
De algemene commissie voor Europese Zaken1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 9 december 1999 overleg gevoerd met minister Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:
– het verslag van de Milieuraad van 12 oktober 1999 (21 501-08, nr. 103);
– de geannoteerde agenda voor de Milieuraad van 13 en 14 december 1999 (21 501-08, nr. 104).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De voorzitter heette de heer Blokland, lid van de RPF/SGP/GPV-fractie van het Europees Parlement, welkom en kondigde aan dat ook hij het woord zal voeren.
De heer Klein Molekamp (VVD) merkte op dat op de geannoteerde agenda niets staat over het onder het voorbehoud van een goed Europees level playing field openstellen van de Europese grenzen voor afval en het werken aan een Europees instrumentarium inzake het klimaatbeleid. Hoe denkt de minister deze punten alsnog te kunnen agenderen in Europees verband en op welke termijn zal dat kunnen gebeuren?
Het is uitermate belangrijk dat er een goed Europees milieubeleid gevoerd wordt. Een aantal onderwerpen op de geannoteerde agenda heeft een hoog technisch karakter. Hoe beoordeelt de minister de voortgang van het scheppen van een Europees kader voor milieubeleid en hoe wordt dit politiek vertaald? De heer Klein Molekamp wilde weten welke landen niet meewerken aan de herziening van de richtlijn inzake de beperking van verontreinigde emissies naar de lucht door grote stookinstallaties, de richtlijn grote stookinstallaties. In het kader van de richtlijn inzake grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide vroeg hij waarom de Nederlandse norm voor uitstoot van benzeen wordt aangescherpt. Hoe betrouwbaar zijn de cijfers van het RIVM terzake? Hoe verhouden de kosten van die aanscherping zich tot het rendement daarvan voor het milieu? Waarom spreekt de World Health Organisation in dit licht over advieswaarden, terwijl in Europees verband over grenswaarden wordt gesproken?
Op 1 december is in Göteborg een protocol ondertekend inzake nationale emissieplafonds. Waarom heeft de Europese Commissie die nu alweer aangescherpt? Aangezien bijvoorbeeld het emissieplafond voor ammoniak moeilijk te halen zal zijn, vroeg de heer Klein Molekamp zich af hoe realistisch de NMP 3-doelstellingen zijn. Hoe verhouden de diverse Europese emissierichtlijnen zich overigens tot elkaar?
De heer Feenstra (PvdA) wilde weten wat de consequenties voor het milieubeleid zijn van het vastlopen van de WTO-onderhandelingen in Seattle. Het was de bedoeling om het voorzorgbeginsel vast te leggen uit een oogpunt van volksgezondheid en milieubescherming.
Helaas is de invoering van een Europese accijns op kerosine van de baan. De minister van Financiën en de minister van Verkeer en Waterstaat hebben evenwel aangekondigd, in dit verband een kopgroep te willen formeren. Hoe zal daaraan vorm worden gegeven? Is het overigens mogelijk om op langere termijn te komen tot een richtlijn voor milieu-inspecties?
De heer Feenstra sprak de hoop uit dat in het kader van de herziening van de richtlijn grote stookinstallaties zal worden voorgesteld om ook voor bestaande grote stookinstallaties de emissie-eisen aan te scherpen. Wanneer het overigens mogelijk is om in EU-verband strengere emissieplafonds af te spreken dan in het Göteborgprotocol, dan zou daar ook naar gestreefd moeten worden. Welke tijdpad wordt voor de richtlijn inzake ozon uitgezet om de WHO-norm te kunnen halen? Voorts zou onder het Finse voorzitterschap voortgegaan moeten worden met de richtlijn strategische MER. Wat de richtlijn inzake grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide betreft, hield de heer Feenstra vast aan zijn standpunt dat er geen uitzonderingspositie gecreëerd mag worden voor zwaar vervuilde stedelijke gebieden. De gemeenschapsstrategie inzake chemische stoffen is toe aan een spoedige herziening, ook in het licht van de OSPAR-conventie. Hoe staat het in dit verband met de harmonisatie van het Europese beleid inzake bestrijdingsmiddelen? Tot slot vroeg de heer Feenstra naar de ecologische gevolgen van het VN-ingrijpen in Kosovo.
De heer Van den Akker (CDA) complimenteerde de minister met de toevoeging van de woorden «onder andere» aan het voorstel van het voorzitterschap tijdens de Milieuraad van 12 oktober jl. Duurzame ontwikkeling en integratie van milieu zijn hierdoor niet gelimiteerd tot het milieu. Verder waardeerde hij dat internationale verdragen gelijk zijn gesteld aan andere verdragen.
De EU-milieuregelgeving moet consistent gehandhaafd worden door bestaande inspecties. Om de verschillen tussen die instanties in de diverse lidstaten weg te werken, kan wellicht beter gekozen worden voor een richtlijn in plaats van een aanbeveling. Hoe denkt de minister overigens over het in het kader van de herziening van de richtlijn grote stookinstallaties voorgestelde compromis om de tegenstellingen over het al dan niet opnemen van scherpere eisen voor bestaande installaties te overbruggen? Wat de richtlijn strategische MER betreft, ligt er een compromis dat uitgaat van een vaste lijst, maar dat daarnaast ruimte biedt voor flexibiliteit. Welke projecten en sectoren komen er op die vaste lijst te staan?
Uit onderzoek van het RIVM is gebleken dat de grenswaarden voor koolmonoxide en benzeen met het voorgenomen EU-auto-emissiebeleid in Nederland in respectievelijk 2005 en 2010 haalbaar zouden zijn. Hoe betrouwbaar is deze prognose? Aangezien de huidige Nederlandse normstelling voor benzeen voldoet aan het gestelde risicoprofiel, is het overigens de vraag waarom er nog weer scherpere eisen gesteld moeten worden. Welke bedragen zijn daarmee gemoeid en worden daar eventueel Europese stimuleringsprogramma's voor opgezet?
Het compromis waaraan thans wordt gewerkt voor het Bioveiligheidsprotocol, mag er niet toe leiden dat dit protocol ondergeschikt wordt aan de WTO. Deelt de minister overigens het optimisme van de Commissie over de evaluatie van het vijfde milieuactieprogramma (MAP)? Hoe staat het verder met de onderhandelingen over een Europese energieheffing en de onderhandelingen over bijvoorbeeld Europese accijnzen op kerosine? Wordt er bij het vliegverkeer een level playing field gecreëerd ten opzichte van andere vervoersmogelijkheden?
Het is vreemd dat het rekenmodel vanwege het verschil in aantal deelnemende landen voor sommige landen verschillende waarden voor bepaalde stoffen aangeeft. Waar het gaat om de richtlijn inzake nationale emissieplafonds, zou Nederland dan ook moeten vasthouden aan de emissieplafonds die zijn vastgelegd in het UN/ECE-protocol van Göteborg. Het lijkt in dit licht tweeslachtig dat in NMP 4 mogelijk nog veel scherpere plafonds worden vastgelegd. Bovendien is het hanteren van verschillende normen en waarden uitermate verwarrend. Hoe nauwkeurig is overigens het Europese rekenmodel waarop die emissieplafonds zijn gebaseerd en waarom worden die niet periodiek geëvalueerd? Moet niet eerst het effect van de implementatie van de diverse Europese richtlijnen voor SOx, NOx, VOS en NH3 worden afgewacht?
Voor de richtlijn inzake ozon is een luchtkwaliteitsdoelstelling van 120 microgram per m3 met twintig overschrijdingen per jaar voorgesteld. Waarom is er niet gekozen voor de hogere waarde zonder overschrijdingen, zoals die in de Verenigde Staten wordt gehanteerd en door de WHO wordt aanbevolen? Tot slot vroeg de heer Van den Akker waarom Nederland, als de broomhoudende brandvertragers inderdaad zo schadelijk zijn als door Zweden wordt beweerd, dan geen eigen wet- en regelgeving heeft op dit gebied en waarom het dan niet het Zweedse voorstel steunt.
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) betreurde het dat inzake de minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten wordt gekozen voor een aanbeveling in plaats van een richtlijn, omdat dit een zekere vrijblijvendheid in zich bergt. In hoeverre is het mogelijk om toch te blijven streven naar een richtlijn terzake? Wat de herziening van de richtlijn grote stookinstallaties betreft, kan voor bestaande installaties een compromis gevonden worden in kostenverevening. Een aanscherping van de eisen was echter wel degelijk mogelijk geweest. In de loop der tijd is het voorstel voor de richtlijn strategische MER diverse keren aangepast. Het is natuurlijk van belang dat hier een gemeenschappelijk standpunt over wordt bereikt, maar de tekst lijkt nu wel erg zwak geworden te zijn.
Tijdens de WTO-onderhandelingen in Seattle is veel te doen geweest over het Bioveiligheidsprotocol. Is het waar dat een EU-delegatie ingestemd heeft met de instelling van een GGO-werkgroep? Hoe stelt Nederland zich op dit punt op? Nederland zou overigens scherpere emissieplafonds moeten opnemen, eventueel met zijn buurlanden. Ziet de minister hier mogelijkheden toe? Er zijn technisch veel mogelijkheden om tot emissiereductie te komen, als men maar wil en daar geld voor over heeft. Mevrouw Augusteijn wees in dit verband op het technische procédé dat bij Hoogovens de NOx-emissie aanzienlijk zou kunnen terugbrengen. Is er in de richtlijn inzake ozon een tijdpad en een einddatum opgenomen? Mevrouw Augusteijn kon van harte instemmen met het door Zweden aangekondigde verbod op broomhoudende brandvertragers. Welke mogelijkheden ziet de minister om zo'n verbod te realiseren?
De heer Van der Steenhoven (GroenLinks) was ook benieuwd naar de opvatting van de minister over het mislukken van de WTO-onderhandelingen, een brandstofheffing voor vliegtuigen en de milieuschade als gevolg van de oorlog in Kosovo.
In het licht van het Bioveiligheidsprotocol hebben de Miami group en de Like-minded group een verschil van mening over de bulktransporten van onder meer maïs en soja en de beoordeling daarvan vooraf op de aanwezigheid van genetisch gemodificeerde organismen, GGO's. Nederland zou zich moeten uitspreken voor zo'n beoordeling vooraf. Wat zijn de gevolgen van het mislukken van de WTO-onderhandelingen voor het Bioveiligheidsprotocol?
Wat de nationale emissieplafonds betreft, moet Nederland zich vooral concentreren op de NMP-doelen. Wanneer in Europees verband tot afspraken gekomen wordt, dan moeten daarbij de EU-doelstellingen gehanteerd worden, niet de veel slapper geformuleerde VN-doelstellingen. De in de Europese richtlijn terzake genoemde emissieplafonds kunnen ook door Nederland gehaald worden.
Recent onderzoek van Greenpeace toont allerlei hormoonverstorende stoffen op de Noordpool aan. Die stoffen kunnen daar alleen maar terechtgekomen zijn via verspreiding door onder andere broomhoudende brandvertragers. Aangezien dit probleem snel aangepakt moet worden, zou de minister zich nadrukkelijk moeten uitspreken voor de door Zweden terzake voorgestelde aanpak.
De heer Blokland merkte op dat het Europees Parlement niet voor een aanbeveling, maar voor een richtlijn voor milieu-inspecties heeft gekozen om de huidige vrijblijvendheid bij inspecties tegen te gaan. Daarbij moet voldoende oog zijn voor de subsidiariteit. De handhaving blijft dan ook een taak van de lidstaten. De lidstaten die akkoord gaan met die richtlijn, dwingen zichzelf daarmee overigens wel om iets te doen.
Het doel van de herziening van de richtlijn grote stookinstallaties is aanpassing aan de stand van de techniek. Ook in het huidige voorstel is daar nog lang geen rekening mee gehouden. Kennelijk is de Raad allergisch voor best available techniques. De zuidelijke lidstaten zien dit ook als een verkapte poging van de noordelijke lidstaten om hun technologie op te dringen. Nederland kent terzake terecht scherpere nationale eisen. De Raad moet nog wel de emissie-eisen uit 1989 voor bestaande installaties aanscherpen.
De richtlijn strategische MER is door het Europees Parlement afgedwongen bij de behandeling van de herziening van de MER-richtlijn. Het voorstel dat er nu ligt, is helaas sterk afgezwakt ten opzichte van het standpunt van de Europese Commissie en de rapporteur. In de toekomst zouden ook beleidsvoornemens opgenomen moeten worden in een strategische MER, aangezien sommige lidstaten zeer inventief zijn in het vermijden van de termen plan en programma. Een strategische MER beperkt zich terecht niet tot de ruimtelijke ordening. Als dat wel zo zou zijn, zou de rechtsgrondslag gewijzigd moeten worden. Aangezien de Raad daar met unanimiteit over zou moeten besluiten, zal dat niet lukken. In een strategische MER moet in ieder geval sprake zijn van het bestuderen van het nulalternatief, het meest milieuvriendelijke alternatief en het compensatieprincipe.
De in de richtlijn inzake grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide voorgestelde mogelijkheid tot vijf jaar uitstel is door het Europees Parlement geschrapt. Het Europees Parlement heeft overigens nog geen advies gegeven over de richtlijn inzake nationale emissieplafonds. De heer Blokland drong erop aan dat de Raad het voorstel van de Europese Commissie niet afzwakt. Tot slot vroeg hij waarom het emissieplafond van 104 in 2010 voor ammoniak niet gehaald zou kunnen worden, zeker gezien de NMP-doelstelling van 54.
De minister merkte op dat er een internationaal proces van besprekingen en onderhandelingen voorafgaat aan het op de agenda van een Europese ministerraad plaatsen van een onderwerp als het afvalbeleid. Alvorens het openstellen van de grenzen voor afval in Europees verband aan te kaarten, wilde de minister eerst ervaring opdoen met het openstellen van de provinciegrenzen hiervoor in Nederland. Voordat het voorzitterschap in andere handen overgaat, krijgen de lidstaten de kans om hun wensen voor een volgende agenda bij het nieuwe voorzitterschap in te brengen. Desgevraagd zei de minister dat zijn eerste prioriteit natuurlijk bij het klimaat ligt. Als een punt niet op de geannoteerde agenda staat, betekent dat overigens niet dat daar geen aandacht aan wordt besteed. Bepaalde punten worden ook niet iedere keer geagendeerd. Dat geldt bijvoorbeeld voor het klimaatbeleid dat voor de top van Bonn uitvoerig op de agenda heeft gestaan. De ontwikkeling van een gezamenlijk Europees beleid terzake zal nauwgezet gevolgd worden en ook beïnvloed worden door de Nederlandse regering. Het Europese instrumentarium inzake het milieubeleid staat trouwens niet alleen op de agenda van de Milieuraad, want het raakt ook aan energiebeleid, belastingbeleid en transportbeleid. Wanneer de onderhandelingen over het Europese belastingplan tijdens de top van Helsinki mislukken, wil de minister van Financiën een kopgroep formeren die reeds maatregelen neemt om bijvoorbeeld de uitstoot van CO2 terug te dringen.
In Europees verband wordt ook gesproken over de inbreng in internationale conferenties, niet alleen op het punt van klimaatbeleid, maar bijvoorbeeld ook op het punt van biosafety. Tijdens onderhandelingen over de bijeenkomst in Montreal over genetisch gemodificeerde organismen is van de kant van de Europese Commissie op een onbewaakt ogenblik voorgesteld om in het kader van de WTO een speciale werkgroep op dit punt in te stellen. Dit voorstel is op instigatie van de daar aanwezige Europese milieuministers weer ingetrokken, omdat niet de indruk moet ontstaan dat hierover wel valt te praten met Europa. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft het Nederlandse standpunt terzake overigens duidelijk verwoord in Seattle. Hetzelfde voorstel is nu door een aantal andere onderhandelingspartners in de WTO ingebracht en zal in Montreal door de milieuministers besproken worden. Het mislukken van de WTO-onderhandelingen in Seattle heeft trouwens geen nadelige gevolgen voor het milieu. Aan het internationale milieubeleid zijn natuurlijk handelsaspecten verbonden. Die aspecten zullen nu aan de orde komen in internationale discussies over het milieu, het klimaat en de GGO's. Die zaken moeten uiteraard geïntegreerd benaderd worden, maar dan moet er wel overeenstemming bestaan over de gelijkwaardigheid daarvan. Desgevraagd zei de minister dat het voorstel inzake genetisch gemodificeerde organismen natuurlijk in het WTO-panel aan de orde kan komen. In internationale onderhandelingen is het altijd een kwestie van geven en nemen. Het ontbreken van een goede uitgangspositie op dit punt in Europa kan er mede toe geleid hebben dat de WTO-onderhandelingen zijn mislukt. Daar komt bij dat de nieuwe structuur van de WTO er nog niet in geresulteerd heeft dat de WTO nu een wereldwijde geïntegreerde ontwikkelingsorganisatie is, inclusief handel. De wereldhandel zal trouwens ook zonder verdergaande liberalisatie wel blijven groeien.
Een aantal landen, waaronder Nederland, voldoet al aan de geformuleerde minimumcriteria voor milieu-inspecties. Om andere landen hier ook aan te laten voldoen, zouden op basis van aanbevelingen inspanningsverplichtingen geformuleerd moeten worden. Door een level playing field te creëren, niet alleen in economische zin, maar ook qua capaciteit en politieke mogelijkheden, kan op den duur tot een richtlijn voor milieu-inspecties gekomen worden. De geformuleerde criteria vormen een stap op weg naar gezamenlijke handhaving van EU-milieuregelgeving. Aan de hand van een evaluatie na twee jaar kan de situatie terzake in de verschillende lidstaten vergeleken worden.
Het Göteborgprotocol is het resultaat van jarenlange onderhandelingen over de vaststelling van nationale emissieplafonds binnen het grondgebied van de ECE, de economische commissie voor Europa van de Verenigde Naties. Aangezien de vele landen die hieronder vallen, niet allemaal hetzelfde niveau van economische ontwikkeling kennen, kunnen in dit kader niet zulke strenge eisen gesteld worden als in EU-kader. De doelstellingen die in het NMP 3 voor 2010 voor Nederland zijn geformuleerd, zijn heel erg ambitieus en zullen op basis van evaluatie door het RIVM wellicht bijgesteld moeten worden in het kader van het NMP 4. Nederland is bereid om in Europees verband verder te gaan dan de doelstellingen die in het Göteborgprotocol voor Nederland zijn vastgelegd, mits andere landen, met name de buurlanden dat ook willen doen. De uitstoot van de in het geding zijnde stoffen blijft namelijk niet beperkt tot het eigen grondgebied. Hier komt nog bij dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen een internationale resultaatsverplichting en een binnenlandse inspanningsverplichting. Wat dat betreft, heeft Nederland lering getrokken uit de nitraatrichtlijn. Om nationale en internationale problemen te voorkomen, moet Nederland dus niet instemmen met emissieplafonds waarvan niet 100% zeker is dat die gehaald kunnen worden. Er mag best gemikt worden op ambitieuze inspanningsverplichtingen, maar die moeten niet als zodanig vastgelegd worden.
In het licht van de terugdringing van de NOx-uitstoot moet niet alleen gekeken worden naar bestaande en nieuwe technieken, maar ook naar de beleidsinstrumenten terzake. In Nederland kan via een kostenvereveningssysteem uiteindelijk macro tot een lagere NOx-emissie gekomen worden dan door middel van specifieke criteria voor ieder van de afzonderlijke nieuwe en bestaande installaties. Aangezien in EU-verband nu eenmaal geen scherpe criteria voor bestaande installaties overeengekomen kunnen worden, heeft Nederland gepleit voor flexibiliteit bij de keuze van het instrumentarium. Als de doelstellingen maar gehaald worden, kan hier best sprake zijn van enige subsidiariteit. De politieke relevantie van een en ander is gelegen in verbetering van de huidige situatie op het punt van nitraat. Daarbij gaat het om het te bereiken doel, de richting die ingeslagen moet worden, en het tempo dat daarbij aangehouden moet worden. Om zo'n doel te verwezenlijken, heeft de overheid over het algemeen de medewerking van de maatschappij nodig. Wanneer de overheid te scherpe eisen stelt, hoe terecht ook gezien het verleden, zal het beoogde tempo waarschijnlijk niet gehaald worden. De minister wilde ook voorkomen dat te strenge plafonds ertoe leiden dat de overheid weer voor de Europese en de nationale rechter gedaagd wordt en dat het beleid dan niet meer uitgevoerd kan worden.
De minister was voorstander van de richtlijn strategische MER. Aan de Nederlandse wens voor voldoende flexibiliteit in dezen wordt tegemoetgekomen met het voorgestelde compromis, waarbij wordt uitgegaan van een vaste lijst, aangevuld met een specifieke werkingssfeer en een beoordeling door de lidstaten zelf of een MER nodig is. In het verslag van de Milieuraad van 13 en 14 december zullen de onderdelen van die vaste lijst worden opgenomen. In een strategische MER moet natuurlijk rekening gehouden worden met een nulalternatief en het meest milieuvriendelijke alternatief. De minister was voorstander van het hanteren van het beginsel «de vervuiler betaalt». Van compensatie zou slechts sprake moeten zijn in geval van hinder.
Het is van groot belang om de grenswaarden voor benzeen vast te leggen in een richtlijn, omdat de uitstoot grensoverschrijdende effecten heeft voor Nederland. De voorgestelde grenswaarden zijn in overeenstemming met de advieswaarden van de WHO, die door de vastlegging ervan grenswaarden worden. Het is natuurlijk niet in het belang van Nederland, wanneer de zuidelijke lidstaten de mogelijkheid tot uitstel krijgen. Aangezien het Europees Parlement hier een vraagteken bij geplaatst heeft, kan er tijdens de onderhandelingen in de Milieuraad wellicht nog iets bereikt worden op dit punt.
De minister kon instemmen met de door de Commissie gepresenteerde mededeling inzake de evaluatie van het vijfde MAP. Op het punt van het vliegverkeer zal in de aanstaande Milieuraad waarschijnlijk niets bereikt worden, maar het is natuurlijk ondenkbaar dat het vliegverkeer buiten de internationale klimaatdiscussie blijft. Het Nederlandse model met CO2-plafonds voor binnenlandse vluchten is een instrument dat alsdan internationaal besproken kan worden.
Het verzoek van Zweden om te komen tot een verbod van het gebruik van broomhoudende brandvertragers, is waarschijnlijk ingegeven door de geografische ligging van dat land. Zweden wil dit punt, dat al onderdeel uitmaakt van het afgesproken programma in het kader van de bestaandestoffenverordening, naar voren halen. Daar liggen mogelijk binnenlandspolitieke overwegingen aan ten grondslag. Zweden had er namelijk al mee ingestemd dat terzake een standpunt zou worden bepaald op basis van de rapporten die medio 2000 zullen verschijnen over het Europese onderzoek naar de betreffende stoffen. Tijdens de onderhandelingen in Brussel kan hier waarschijnlijk wel een oplossing voor gevonden worden. Nederland gaf echter de voorkeur aan blijft een Europese aanpak.
De Kamer heeft een rapport gekregen over de milieuschade als gevolg van het VN-ingrijpen in Kosovo. De schriftelijke vragen hierover, onder meer die over de opstelling van de NAVO, zijn mede namens de minister van VROM beantwoord. De minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd dat een en ander in de NAVO aan de orde zal worden gesteld. Verder is op basis van het rapport van de UNEP een steunprogramma geformuleerd. Nederland zal daar mede aan bijdragen. De Kamer zal geïnformeerd worden over de voortgang van een en ander. Tot slot zegde de minister toe dat de nog niet behandelde punten meegenomen zullen worden bij de besprekingen in de Milieuraad en dat de Kamer hier een verslag van zal krijgen.
Samenstelling: Leden: Weisglas (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), ondervoorzitter, De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Patijn (VVD), voorzitter, Van den Akker (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Bos (PvdA), Weekers (VVD), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Van Baalen (VVD).
Plv. leden: Blaauw (VVD), Dittrich (D66), Van den Berg (SGP), Wilders (VVD), Remak (VVD), Ter Veer (D66), Van Bommel (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), De Graaf (D66), Valk (PvdA), Van der Knaap (CDA), Waalkens (PvdA), Verbugt (VVD), Balkenende (CDA), Mosterd (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Feenstra (PvdA), Zijlstra (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Crone (PvdA), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Örgü (VVD), Gortzak (PvdA).
Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Van Middelkoop (GPV), Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD).
Plv. leden: Leers (CDA), Stellingwerf (RPF), Dijksma (PvdA), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Bos (PvdA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), M. B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Spoelman (PvdA), Hindriks (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-08-105.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.