21 501-08
Milieuraad

nr. 103
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 1999

Hierbij zend ik u, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, het verslag van de Milieuraad van 12 oktober jl. te Luxemburg.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Verslag aan de Tweede Kamer over de EU-Milieuraad d.d. 12 oktober 1999 te Luxemburg

Inleiding

De eerste Milieuraad onder Fins Voorzitterschap van mw. Satu Hassi verliep rustig. De agenda was vrij beknopt, er stonden ter besluitvorming slechts één Beschikking (Verontreiniging door ongevallen op zee) en enkele Raadsconclusies geagendeerd.

Nieuw waren de ministers van België, mw. Magda Aelvoet en van Luxemburg, dhr. Charles Görens. Het openbaar debat was gewijd aan de Richtlijn Nationale Emissieplafonds, waarover alle ministers in het kort hun mening gaven. Voor discussie zorgde ook het agendapunt Duurzame Ontwikkeling en integratie van milieu, vanwege de relatie met het onderwerp Milieu en Handel.

Verontreiniging door ongevallen op zee

Deze Beschikking houdt in dat de lidstaten vastleggen hoe zij bij ongevallen op zee met elkaar samenwerken. Veel discussie leverde het document 11528/99 niet op. Wel werd mede op mijn aandringen een passage in de tekst opgenomen, die eerst als notulenverklaring genoteerd stond. Het betrof een passage over het onderling – en onder restricties – uitwisselen van informatie over gedumpte munitie, om zodoende beter in staat te zijn deze plekken te identificeren en aan te pakken.

Na enige discussie hierover kon de Beschikking worden aanvaard.

Duurzame ontwikkeling en integratie van milieu

Zowel het nieuwe EU-verdrag (Amsterdam) als de conclusies van de Top van Cardiff benadrukken het belang van duurzame ontwikkeling en externe integratie. Op de agenda van de Milieuraad stonden nu Raadsconclusies om ervoor te zorgen dat ook de Milieuraad zich kon uitspreken over de vorm waarin hier uitvoering aan gegeven zou worden.

Belangrijk discussiepunt was art. 4, waarin gesproken wordt over erkenning van het «voorzorgsbeginsel» in de WTO-regels en in andere internationale verdragen die betrekking hebben op milieu en handel. Vraag was met name of de Milieuraad zich aan moest sluiten bij de algemene conclusies hierover van de Algemene Raad, of dat de Milieuraad deze conclusies ook verder kon specificeren. Uiteindelijk werd ingestemd met een voorstel van het Voorzitterschap om te spreken van «erkenning van het voorzorgsbeginsel in WTO-regels, met de bedoeling onder andere de volksgezondheid en het milieu te beschermen». De woorden «onder andere» zijn op mijn aandringen in de tekst toegevoegd omdat het gevaar bestond dat deze tekst anders te beperkend zou kunnen worden uitgelegd, nl. alleen maar als het in zeer strikte zin milieu betreft en niet als het bijv. biodiversiteit betreft, of genetisch gemodificeerde producten. Tevens is in deze paragraaf de gelijkheid van internationale milieuverdragen met andere internationale handelsverdragen neergelegd. Met andere woorden: internationale milieuverdragen zijn van eenzelfde niveau als andere internationale handelsverdragen, en dus niet ondergeschikt aan bijv. de WTO.

Ook vond nog een korte discussie plaats over de energiebelasting. De meeste lidstaten waren voorstander van het opnemen van de wens om tot spoedige besluitvorming hierover te komen. Met name zuidelijke lidstaten hadden hier problemen mee. Uiteindelijk heeft de Voorzitter een tekst neergelegd waarin wordt gesproken over «om te komen tot een snel besluit over een geëigend kader voor energieheffingen». Hier konden de lidstaten uiteindelijk mee instemmen, zij het dat Nederland en de Scandinavische landen verder hadden willen gaan.

Een laatste knelpunt in dit dossier betrof het opnemen van tijdschema's in de verschillende sectorale strategieën die op dit moment worden opgesteld in de Landbouw-, Energie- en Transport-Raad. Hoewel enkele lidstaten geen oproep tot concrete tijdschema's opgenomen wensten te zien, kon uiteindelijk worden ingestemd met de tekst «onder andere tijdschema's».

Hierna kon de tekst van de Raadsconclusies (SN 113/99) worden goedgekeurd.

Richtlijn Nationale Emissies en Richtlijn Ozon

Vervolgens vond een openbaar debat plaats over deze twee richtlijnen. Deze werden in samenhang behandeld, omdat de Ozonrichtlijn, een dochterrichtlijn onder de Kaderrichtlijn Lucht, alleen gerealiseerd kan worden als er ook communautaire maatregelen worden vastgelegd via de Richtlijn Nationale Emissie Plafonds. Ook de relatie met de herziening van de Richtlijn Grote Stookinstallaties kwam tijdens het debat aan de orde.

Onlangs is in ECE-kader reeds overeenstemming bereikt over nationale emissieplafonds voor SO2, NOx, NH3 en vluchtige koolwaterstoffen (VOS). De EU-richtlijn heeft betrekking op dezelfde stoffen en gaat uit van dezelfde berekeningssystematiek. De bedoeling van de EU-richtlijn is echter om met de groep van EU-landen lagere plafonds vast te leggen om te kunnen voldoen aan de tussentijdse doelstelling voor verzuring in 2010, zoals deze in de Milieuraad van december 1997 is overeengekomen.

De algemene tendens van de discussie was echter dat de lidstaten zich in dit stadium niet verder wilden vastleggen dan zij tot nu toe in ECE-kader (het Protocol van Göteborg, 1 december te ondertekenen) hadden gedaan. Wel bestond, ook bij mij, bereidheid verder te praten over mogelijke aanscherping, maar dan wel in relatie tot gelijksoortige inspanningen van andere landen en tot verdergaand communautair beleid. Daarbij werden met name een EU-richtlijn voor VOS-houdende producten en scherpere emissienormen voor brommers, scooters en motoren genoemd.

Over de vorming van ozon merkten de zuidelijke lidstaten nog op dat zij zich onder andere klimatologische omstandigheden bevinden en daarom ook andere eisen opgelegd willen krijgen. De Commissie gaf aan dat de voorgestelde emissieplafonds hiermee al rekening houden.

Het Voorzitterschap heeft kennis genomen van deze standpunten, en hoopt dit dossier tijdens de Milieuraad van december te kunnen afronden.

Diversen

Tijdens de lunch werd kort gesproken over de diversenpunten. Duitsland deed een oproep het zwavelgehalte in dieselbrandstof (herziening dus van Richtlijn 93/12/EEG) verder te verlagen, waarvoor steun bestond, maar ook enige bedenktijd werd gevraagd om deze mogelijkheden verder te onderzoeken.

Vervolgens vroeg Oostenrijk aandacht voor de situatie rond twee verouderde kerncentrales/reactor in Slowakije (doc. 11686/99). Minister Bartenstein riep zijn collega's op tijdens de toetredingsonderhandelingen met Slowakije te eisen dat deze verouderde kerncentrales gesloten zouden worden vóór toetreding. Nu staat sluiting op het programma voor 2006 resp. 2008. Alle lidstaten ondersteunden het principe van spoedige sluiting alle verouderde, onveilige types kerncentrales in de nieuw toetredende landen. Dit zou in de toetredingsonderhandelingen moeten worden meegenomen. De Raad sprak zich niet uit over een concrete datum.

Klimaat

Op de agenda stonden Raadsconclusies (doc. 11531/99) t.b.v. de voorbereiding voor de volgende Conferentie van Partijen, die eind oktober in Bonn zal worden gehouden. In deze Raadsconclusies wordt aandacht besteed zowel aan de externe (onderhandelingen in Bonn, ratificatie Kyoto-Protocol) als de interne aspecten (communautaire maatregelen) van het klimaatbeleid.

Op mijn aandringen is in de tekst m.b.t. de ODA-gelden opgenomen dat deze niet gebruikt mogen worden voor de financiering van gecertificeerde emissiereducties. Deze passage was reeds opgenomen in de Raadsconclusies van oktober 1998, maar was in deze tekst weggevallen.

T.a.v. ratificatie stelde een aantal lidstaten zich terughoudend op. De ratificatie mocht niet teveel gekoppeld worden aan ontwikkeling en toepassing van voldoende communautaire maatregelen.

Tenslotte bevatten de Raadsconclusies een oproep aan de andere Raden om snel tot meer besluitvorming op het gebied van de communautaire maatregelen te komen. Ook de Commissie werd gevraagd met geschikte voorstellen op dit terrein te komen.

Afspraken met Japanse en Koreaanse auto-industrie over CO2-uitstoot

De Commissie kon eindelijk melden tot overeenstemming te zijn gekomen met de Japanse en Koreaanse auto-industrie (JAMA/KAMA) voor wat betreft de eisen aan de CO2-uitstoot door personenauto's (Commissie-mededeling, doc. 11102/99). De eisen zijn nagenoeg gelijk aan de eisen die in een soortgelijk convenant (uit 1998) met de Europese auto-industrie (ACEA). Het enige verschil betreft het jaartal, waarin de eis van 140 gr. CO2/km moet zijn bereikt. Voor ACEA is dat 2008, voor JAMA/KAMA 2009. Het verschil van 1 jaar zit in de moeilijker beginpositie voor deze beide auto-industrieën.

Tijdens de discussie werd opnieuw een oproep gedaan tot een brandstof-etiketteringssysteem, dit werd door de hele Raad ondersteund.

De Commissiemededeling kon daarna worden goedgekeurd.

Richtlijn Benzeen en Koolmonoxide (CO) in de lucht

Over deze richtlijn (doc. SN 3992/99) vond slechts een rapportage door het Voorzitterschap plaats. Hierin werd het belang van deze Richtlijn voor de volksgezondheid onderstreept. Het Voorzitterschap ziet afronding van dit dossier als een prioriteit voor de Milieuraad van december a.s..

Bioveiligheid

Dit betrof een voortgangsrapportage (doc. 11633/99) door de Commissie. De lidstaten namen kennis van deze rapportage en vonden het een positieve ontwikkeling dat de afgebroken onderhandelingen van Cartagena in januari hervat zullen worden. In december zal dit onderwerp uitgebreider op de agenda van de Milieuraad komen te staan.

Naar boven