21 501-08
Milieuraad

nr. 102
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 27 oktober 1999

De algemene commissie voor Europese Zaken1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 7 oktober 1999 overleg gevoerd met minister Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

– het verslag van de Milieuraad van 24 en 25 juni 1999 (21 501-08, nr. 98);

– het verslag van de informele Milieuraad van 23, 24 en 25 juli 1999 (EU99-167/VROM99-621);

– de agenda van de Milieuraad van 12 oktober 1999.

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Udo (VVD) wees er in verband met punt 3 van de agenda voor de Milieuraad op dat verontreinigingen van zeeën bij ongevallen slechts in internationaal verband kunnen worden aangepakt. Het is zorgwekkend dat de besluitvorming op dit terrein zo traag verloopt.

Het is een goede zaak dat met betrekking tot de reductie van CO2-emissies door personenauto's ook overeenstemming is bereikt met Japan en Korea (agendapunt 4). Inderdaad is een goede monitoring noodzakelijk.

Wat agendapunt 5 betreft gaat het niet alleen om de bijdrage van de Milieuraad aan het integratieproces, maar vooral ook om de bijdragen van andere raden: Transport-, Landbouw- en Energieraad. Zij dienen langs eigen lijnen invulling te geven aan de duurzame ontwikkeling. De desbetreffende ministers hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de wijze waarop zijn milieu en economie met elkaar verenigen.

Met betrekking tot agendapunt 6, de raadsconclusies inzake de EU-klimaatstrategie, zij erop gewezen dat Nederland een klimaatnota heeft opgesteld. Hoe is de stand van zaken in andere landen? De resultaten van de behandeling van dit agendapunt dienen de Kamer tijdig vóór de behandeling van de Klimaatnota te worden voorgelegd. Het is voorts terecht dat het beleid inzake grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide in de lucht (agendapunt 7) Europees wordt aangepakt. Nationale maatregelen worden steeds minder zinvol gelet op het grensoverschrijdende karakter.

Verwijzend naar de voortgangsrapportage inzake de onderhandelingen over een bioveiligheidsprotocol (agendapunt 8) was de heer Udo het ermee eens dat er geen hiërarchische relatie tussen milieuverdragen en andere verdragen is. Om welke redenen willen de commoditiesproducerende landen niet onder dit protocol vallen? Wat zou het laten vallen van commodities onder het bioveiligheidsprotocol inhoudelijk betekenen?

Onder agendapunt 9, richtlijn inzake nationale emissieplafonds (COM), wordt het niet wenselijk geacht dat de huidige NMP3-doelstellingen als Nederlandse inzet worden gekozen, «omdat Nederland zich dan op onhaalbare internationale resultaatsverplichtingen zou vastleggen.». Deze opstelling getuigt van een realistische visie. Is aanscherping van regels betreffende emissieplafonds wel zinvol wanneer het al zo moeilijk is om bestaande doeleinden te halen? Meer dan 50% van de SO2 in Nederland komt vanuit het buitenland. Hoe is het gesteld met de verhandelbare NOx-emissierechten?

De heer Van den Akker (CDA) vroeg of de onder agendapunt 3 bedoelde samenwerking alleen milieutechnisch van aard is. Of richt men zich ook op zaken als opsporing? Wat de reductie van CO2-emissies door personenauto's betreft zijn afspraken gemaakt met de Europese auto-industrie en onderhandelingen aangegaan met non-ACEA-autofabrikanten. Het is wat verontrustend dat onder agendapunt 4 wordt vermeld: «Ook de overeenkomst met Japan strekt tot eenzelfde inspanning als door de Europese auto-industrie wordt geleverd» en: «Wel is zorgvuldige monitoring vereist bij de uitvoering van de overeenkomsten». Waarin verschillen de JAMA/KAMA-overeenkomsten met die met Europese autofabrikanten? Er mogen beslist geen verstoorde concurrentieverhoudingen optreden.

Integratie van milieu in andere sectoren is een van de prioriteiten van het huidige voorzitterschap. Is het de bedoeling om hierover binnen de EU tot afspraken te komen en vast te leggen hoe een en ander dient door te werken naar de individuele lidstaten? Nederland hecht aan de ontwikkeling van een duurzame ontwikkelingsstrategie van de EU, waarbij ontkoppeling het sleutelwoord zou moeten zijn. Hierbij is echter essentieel dat men zich richt op activiteiten van de EU zelf en dat niet zozeer een invulling van het begrip duurzame ontwikkeling voor andere landen wordt gegeven. Wat betekent dit alles nu voor de individuele lidstaten?

Onder agendapunt 6 wordt gesteld dat landen die er nog niet in zijn geslaagd om nationale maatregelen te formuleren op het terrein van de common and coordinated policies and measures, zoals België en Oostenrijk, erop hameren dat er voortgang moet worden geboekt; zij stellen ratificatie van het protocol hiervan afhankelijk. Rijzen er als gevolg hiervan problemen rond de ratificatie door de EU?

De fractie van het CDA staat positief tegenover het vaststellen van een richtlijn betreffende de grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide. Aan welke maatregelen denkt de regering om in Nederland in 2005–2010 de beoogde grenswaarden te bereiken, zonder daarbij het voorgenomen EU-beleid betreffende emissies door auto's te betrekken?

Zegt de regering met het gestelde over de NMP3-doelstellingen dat die doelstellingen in feite onhaalbaar zijn geworden? Gesteld dat ook de andere lidstaten zich op resultaatsverplichtingen op dat niveau zouden willen vastleggen, zou Nederland dan deze doelstellingen nog niet als inzet kiezen?

Hoe verhoudt het voorstel inzake de luchtkwaliteitsdoelstellingen voor ozon (agendapunt 9b) die voor de gehele EU gelden, zich met het langetermijndoel dat is gebaseerd op aanbevelingen van de WHO en gericht op 120 microgram per m3 lucht?

Mevrouw Vos (GroenLinks) meende dat radioactiviteit expliciet moet worden betrokken bij het kader voor de samenwerking bij verontreiniging van de zee door ongevallen. Daarvoor dient de minister zich in te zetten.

Zijn er kwaliteitsverschillen tussen enerzijds de ACEA-overeenkomsten en anderzijds de JAMA/KAMA-overeenkomsten?

Het is jammer dat de raadsconclusies inzake duurzame ontwikkeling en externe integratie vaag zijn. Aangegeven wordt dat het de bedoeling is dat de Milieuraad betrokkenheid laat blijken bij het integratieproces. Welke acties gaat de Milieuraad ondernemen? Niets wordt gesteld over het ontwikkelen van indicatoren als instrument, terwijl dit wel gebeurt in de Transport-, de Energie- en de Landbouwraad. Welke rol speelt de Milieuraad waar het gaat om de voortgang in deze drie raden? De minister doet voorstellen in verband met een milieutoets voor commissievoorstellen en een duurzame ontwikkelingsstrategie. Kan nu of op een ander moment enig zicht worden gegeven in deze voorstellen en de procedure die zij zullen volgen?

De fractie van GroenLinks steunt de voorstellen inzake benzeen en koolmonoxide maar kent zorgen waar het gaat om uitzonderingsmogelijkheden. Zal de minister zich daartegen verzetten?

Wat het Biosafety Protocol betreft bestaat er blijkbaar onenigheid tussen de Miamigroep en de ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld naar aanleiding van de vraag of bulkgoederen als graan hierbij moeten worden betrokken. De EU heeft een compromisvoorstel gedaan om een stap verder te komen. Wat houdt dit voorstel in? Hoe zullen naar het inzicht van de minister deze onderhandelingen verder verlopen? Hoe wordt het voorzorgsprincipe gehandhaafd en wat zijn de inhoudelijke consequenties van dit principe?

Wat de emissieplafonds betreft kan uit de agenda worden opgemaakt dat de minister zich committeert aan het voorstel van de Commissie. Inderdaad is er groot verschil tussen dit voorstel en de NMP3-doelstellingen. Wil de minister zich niet langer op die eigen doelstellingen vastleggen en via de achterdeur van Europa een aantal van die doelstellingen loslaten?

Met betrekking tot de in aanbouw zijnde K2R4-kerncentrale is door een Nederlandse MER-commissie een rapport uitgebracht. Kan de minister op dit rapport reageren? Geeft Nederland nu wel of geen steun aan voortzetting van dit project?

De heer Feenstra (PvdA) herinnerde eraan dat al eerder over de K2R4 en andere centrales in de Oekraïne vragen werden gesteld. De regering antwoordde daarop dat deze projecten niet zouden worden gesteund wanneer niet aan alle voorwaarden zou worden voldaan die gelden voor leningen ten behoeve van nucleaire projecten. Tegen die achtergrond kan het rapport van de MER-commissie nauwelijks als geruststellend worden beschouwd: studies zijn niet volledig; er zijn geen waarborgen omtrent veiligheidseisen; men heeft zich niet gericht op de goedkoopste en lokaal-beste alternatieven. Welk standpunt neemt de Nederlandse regering thans ten aanzien hiervan in?

Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Kosovo is gevraagd of voor onverhoopte vergelijkbare situaties richtlijnen kunnen worden opgesteld opdat de schade aan cultuur, natuur en milieu zo beperkt mogelijk wordt gehouden. De minister heeft aangegeven daarvan een groot voorstander te zijn. Deze kwestie zou inmiddels in EU-verband aan de orde zijn geweest. Kunnen thans nadere mededelingen worden gedaan?

Ten behoeve van duurzame ontwikkeling en externe integratie heeft Nederland voorstellen gedaan met betrekking tot milieutoets en ontkoppeling. Worden deze gedachten door andere lidstaten gesteund?

De eisen die binnen de EU in het kader van de richtlijn verbranden worden voorgesteld, liggen veel lager dan de Nederlands eisen. Dit kan er bij het openstellen van de grenzen toe leiden dat belangrijke Nederlandse investeringen in milieuvoorzieningen voor afvalverbranding wegspoelen. Nederland dient pal te staan voor de voorzieningen die op dit terrein al zijn gerealiseerd.

De kwestie van de strategische MER dreigt weggeschoven te worden terwijl de stichting Natuur en milieu er terecht op wijst dat dit al zóver is voorbereid dat het onder het Finse voorzitterschap op de agenda zou moeten worden gezet.

Wat de grenswaarden voor benzeen betreft ligt een voorstel voor dat erin voorziet dat een uitzondering wordt gemaakt voor zwaar vervuilde steden. Echter, aangezien die vervuiling in dergelijke steden het zwaarst aantikt, moet men daarvoor juist géén uitzondering hanteren maar overgaan tot grondige aanpak, eventueel in combinatie met fasering.

In het raam van de richtlijn brandstofkwaliteit heeft Duitsland ten aanzien van zwavel een aanscherping van het voorstel bepleit. Is Nederland bereid zich hierbij aan te sluiten?

Het antwoord van de regering

De minister was een groot voorstander van samenwerking op het terrein van de verontreiniging van de zee door ongevallen, maar deze samenwerking dient een echte, inhoudelijke betekenis te hebben en mag niet slechts beleidsformulerend en administratief van aard zijn. Ook moet aandacht worden gegeven aan de opsporing en de kwestie van de radioactiviteit.

Wat de onderhandelingen met JAMA en KAMA betreft is er verschil tussen de Japanse en de Koreaanse afspraken. De Commissie heeft erkend dat de Koreanen een technologische achterstand hebben opgelopen; zij krijgen een jaar extra de tijd om zich aan de CO2-reductieregelingen aan te passen. Duidelijk is dat de Europese auto-industrie van een en ander geen oneerlijke concurrentie mag ondervinden. Wanneer de ACEA-autofabrikanten zich in de JAMA/KAMA-overeenkomsten kunnen vinden, zullen ook de lidstaten zich daarmee moeten verenigen, inclusief het verschil tussen Japan en Korea. Vaststaat dat de Europese auto-industrie zelf niet aan strengere eisen behoeft te voldoen dan de overige producenten zodat er van een competitief nadeel geen sprake is.

Duurzame ontwikkeling en externe integratie vormen een zeer lastig dossier omdat men daarbij van de inzet van anderen afhankelijk is. De Europese Raad in Helsinki zal hierover een uitspraak doen maar het is niet juist, aan te nemen dat regeringsleiders hieraan veel tijd zullen besteden; het is eerder een kwestie van het voorbereiden van teksten. Niettemin stelt de Milieuraad zich activistisch op. Gestimuleerd wordt dat dit onderwerp in politieke zin in andere raden aan de orde wordt gesteld. Dit gebeurt niet alleen via het Brusselse circuit maar ook in bilaterale contacten. Uit het onlangs verschenen rapport van het Europese milieuagentschap komt naar voren dat de grootste problemen zich thans voordoen in de transportsector. Bedreigingen voor mogelijkheden om tot ontkoppeling te komen, vinden hun oorsprong in de sterk toegenomen mobiliteit die weer het gevolg is van de hoge economische groei in Europa. Aan deze sector moet dus prioriteit worden gegeven, hetgeen ook is geconstateerd door de andere ministers van milieu.

Nederland heeft voorgesteld om een verwijzing naar een milieutoets voornieuwe commissievoorstellen op te nemen; de reacties daarop worden afgewacht. De Kamer zal op de hoogte worden gebracht van de voorzichtige tekst die hiervoor is opgesteld en van de verkregen reacties. De strategische MER staat thans niet op de agenda maar komt binnen afzienbare tijd wel aan de orde. Over de relatie tussen externe integratie en het afvalverbrandingsbeleid kunnen nu geen concrete mededelingen worden gedaan. Hierover kan nader worden gesproken tijdens de vervolgdiscussie over het afvalbeleid.

Er is nog geen gelegenheid geweest om politieke informatie te verzamelen in verband met de K2R4-zaak. Deze kwestie is aan de orde bij de Europese bank voor reconstructie. De huidige stand van zaken zal in de vorm van een brief aan de Kamer worden voorgelegd. Overigens is het van belang dat deze kwestie ook wordt besproken met de minister van Financiën die primair verantwoordelijk is voor de EBRD. Het is immers van betekenis dat betrokkenen in een meer directe zin worden geconfronteerd met de milieuaspecten van genomen beslissingen. Er is overigens met betrekking tot de K2R4-financiering nog steeds geen beslissing genomen.

De Kamer zal de Klimaatnota vlak voor de conferentie te Bonn behandelen. In dit verband zijn 160 vragen ingediend en deze zullen, evenals de nu over dit onderwerp gestelde vragen, tijdig worden beantwoord. Op weg naar Bonn vindt regelmatig internationaal overleg plaats, maar over het binnenlandse beleid van andere landen, als uitkomst van de Buenos Airesafspraken, bestaat weinig duidelijkheid. Binnen Europa vordert de discussie over het plafond voor de internationale instrumenten maar moeizaam. Sommige landen verschuilen zich achter het feit dat daarover nog geen overeenstemming is bereikt; men grijpt dit aan om nog niet te beginnen met nationaal beleid. Niettemin moeten de doelstellingen in 2008–2012 worden bereikt en daarvoor is noodzakelijk dat tijdig met nationaal beleid wordt begonnen. Aangenomen moet worden dat de conferentie in Bonn geen groot succes zal worden. Eerder gaat het om een tussenmoment, een opstapje naar COP-6.

De minister hechtte groot belang aan de richtlijn inzake de emissieplafonds. De NMP3-doelstellingen zijn bijzonder ambitieus en gericht op het jaar 2010. In Göteborg is overeenstemming bereikt over doelstellingen die aanzienlijk soepeler zijn. Niettemin blijven de NMP3-doelstellingen voor het binnenlandse beleid overeind; ze kunnen pas worden aangepast bij evaluatie van NMP3, op weg naar NMP4. Intussen is het onjuist om de zeer moeilijk haalbare NMP3-doelstellingen te omarmen als een internationale resultaatsverplichting. In relatie met de nitraatrichtlijn is gebleken dat, wanneer zo'n internationale verplichting niet wordt gehaald, de financiële en juridische gevolgen aanzienlijk kunnen zijn. Een resultaatsverplichting moet dan ook minder ambitieus zijn dan een inspanningsverplichting.

Er wordt voor de Europese onderhandelingen ingezet op de uitkomsten van de VN-onderhandelingen, vastgelegd in Göteborg. Dit niveau is minder ambitieus dan door de Commissie wordt verlangd, met uitzondering van de categorie SO2. Ongetwijfeld zal het eindresultaat ergens in het midden uitkomen. De Nederlandse inzet bij dit lastige onderhandelingsproces is mede afhankelijk van datgene wat andere landen bereid zijn om op dit terrein te doen.

De minister gaf de commissie op schrift een overzicht waaruit blijkt tot welke nationale emissieplafonds de EU-lidstaten zich in het M&M-protocol hebben verplicht en welke plafonds door de EU als tussentijdse doelstelling zijn voorgesteld.

Het zou ook mogelijk zijn geweest, te kiezen voor een strategie die het gemakkelijker zou kunnen maken om in eigen land de NMP3-doelstellingen waar te maken, maar de voorkeur moet worden gegeven aan wat in het kader van ontwikkelingssamenwerking «ownership» wordt genoemd. Als een bepaalde doelstelling van buitenaf wordt opgelegd, komt er in het algemeen minder van terecht dan wanneer die doelstelling het resultaat is van intern overleg en beleid. De NMP3-doelstellingen zijn wellicht onhaalbaar als internationale resultaatsverplichting, maar niet als nationale, beleidsmatige inspanningsverplichting.

De ozonrichtlijn, zoals bedoeld onder punt 9b van de agenda, is in overeenstemming met de advieswaarden van de WHO, waarbij de eerder genoemde norm van 120 microgram per m3 lucht is betrokken.

De minister was tegen een uitzonderingspositie voor zwaar vervuilde stedelijke gebieden in relatie met de grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide en zal dit standpunt ook naar voren brengen.

De mededelingen onder punt 8 over de onderhandelingen in Cartagena moeten worden beschouwd als oud nieuws; men is op weg naar een volgende ronde over het bioveiligheidsprotocol. In Cartagena stond de EU aan de zijde van de ontwikkelingslanden en verkeerde dus in een andere groep dan die van de Amerikanen en andere grote exporteurs van graan en maïs. Van belang is dat deze export zodanig in bulkvorm plaatsvindt, dat het mogelijk blijft om neen te zeggen tegen het invoeren van genetisch gemodificeerde producten. Tegen die achtergrond is de traceerbaarheid van partijen van grote betekenis voor de voedselveiligheid. De commissie zal worden geïnformeerd over de inhoud van het compromisvoorstel van de Commissie terzake, wellicht in het kader van de nota inzake biotechnologie. Dit interdepartementaal voorbereide stuk zal via een onderraad het kabinet in november bereiken.

Overigens verdient het in het kader van de WTO-discussie aanbeveling, op te passen voor de val die door de Amerikanen wordt gezet, als zou de EU in dit verband bezig zijn met protectie. Wanneer handelsbeperkingen noodzakelijk zijn op etische gronden of om redenen van voedselveiligheid, is er geen sprake van bescherming van de eigen productie, maar worden de uitkomsten van handelspolitieke onderhandelingen en de uitkomsten van onderhandelingen over internationale milieuverdragen op gelijk niveau geplaatst.

In het in november beschikbaar komende eindrapport inzake Kosovo wordt niet alleen een weergave van de gebeurtenissen gegeven; daarin worden ook voorstellen gedaan om tot aanwijzingen te komen met betrekking tot onverhoopte toekomstige bombardementen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het ontzien van petrochemische complexen nabij bevolkingscentra.

De voorzitter van de algemene commissie voor Europese Zaken,

Patijn

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Reitsma

De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Weisglas (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), ondervoorzitter, De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Patijn (VVD), voorzitter, Van den Akker (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Bos (PvdA), Weekers (VVD), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Van Baalen (VVD).

Plv. leden: Blaauw (VVD), Dittrich (D66), Van den Berg (SGP), Voorhoeve (VVD), Remak (VVD), Ter Veer (D66), Van Bommel (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), De Graaf (D66), Valk (PvdA), Van der Knaap (CDA), Waalkens (PvdA), Verbugt (VVD), Balkenende (CDA), Mosterd (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Feenstra (PvdA), Zijlstra (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Crone (PvdA), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Örgü (VVD), Gortzak (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Van Middelkoop (GPV), Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD).

Plv. leden: Leers (CDA), Stellingwerf (RPF), Dijksma (PvdA), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Bos (PvdA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), M. B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Spoelman (PvdA), Hindriks (PvdA), Voorhoeve (VVD).

Naar boven