21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

34 941 EU-voorstellen: Belastingheffing digitale economie COM (2018) 147 en 148

Nr. 1528 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 juni 2018

Zoals toegezegd bij het AO Europese fiscale zaken van 7 juni jl., stuur ik u hierbij de nadere reactie over btw en pensioenen, en belastingheffing in de digitale economie.

BTW en pensioenen

Ik heb toegezegd om u te informeren over de bij mij bekende casuïstiek over de btw-behandeling in andere landen en met name België.

In de brief van 13 oktober 2017 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1464) heeft mijn voorganger u geïnformeerd over de btw-behandeling van pan-Europese pensioenfondsen in België. De desbetreffende passage luidt als volgt:

«De leden van de fractie van het CDA vragen mij of ik kan bevestigen dat de Belgische overheid in het schrijven «België, ideale locatie voor pan-Europese pensioenfondsen» uitgaat van een vrijstelling voor financieel en administratief beheer. Op verzoek van de leden van de fractie van het CDA kan ik bevestigen dat de Belgische overheid in het schrijven «België, ideale locatie voor pan-Europese pensioenfondsen» uitgaat van een vrijstelling voor financieel en administratief beheer, onder verwijzing naar de relevante Europese jurisprudentie. Uit het schrijven volgt dat de nieuwe Belgische rechtsfiguur van Organisme voor de Financiering van Pensioenen («OFP») voor de vennootschapsbelasting en btw wordt behandeld als een icbe-beleggingsfonds.»

In vergelijking tot de Nederlandse praktijk, doet deze casuïstiek denken aan de premiepensioeninstelling («PPI»). In de memorie van toelichting bij de Wet introductie PPI1 is op verzoek van vele partijen een passage over de btw-behandeling opgenomen. Diensten van een PPI zijn vrijgesteld onder de vrijstelling voor collectieve beleggingsfondsen.

De casuïstiek en beschreven btw-behandeling voor de Belgische OFP en de Nederlandse PPI zijn zo bezien vergelijkbaar. Er is sprake van een collectief beleggingsfonds waarvoor het beheer is vrijgesteld van btw. Onder verwijzing naar de relevante jurisprudentie geldt voor beiden als uitgangspunt dat sprake moet zijn van de uitvoering van een DC-premieregeling.

Overigens ligt er geen casuïstiek ten aanzien van andere lidstaten of beleggingsvehikels ter beoordeling voor.

Belastingheffing in de digitale economie

Met betrekking tot het onderwerp belastingheffing in de digitale economie heb ik toegezegd om terug te komen op de volgende passage van het BNC-fiche2 van 9 mei jl.:

«Het voorstel ziet dus niet op ondernemingen die zijn opgericht en gevestigd buiten de EU en significante digitale aanwezigheid hebben in een lidstaat van de EU, waarbij er wél een belastingverdrag bestaat tussen dit derde land en deze EU-lidstaat (tenzij dit belastingverdrag conform de richtlijn is).»

De passage ziet op de reikwijdte van het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie («Commissie») voor een langetermijnoplossing in de winstbelasting in combinatie met verdragstoepassing. Hierin is toegelicht dat het voorstel volgens de Commissie van toepassing is op:

  • vennootschappen van de Europese Unie (EU-vennootschappen):

    vennootschapsbelastingplichtigen die zijn opgericht en gevestigd in de EU; en

  • niet-EU-vennootschappen in land zonder belastingverdrag:

    vennootschappen die zijn opgericht en gevestigd buiten de EU en een significante digitale aanwezigheid hebben in een EU-lidstaat en waarbij er géén belastingverdrag bestaat tussen dit derde land en de EU-lidstaat.

Ter zake van belastingheffing in relatie tot niet-EU-vennootschappen die gevestigd zijn in een land waarmee Nederland een belastingverdrag heeft afgesloten (zoals bijvoorbeeld met de Verenigde Staten) zijn de bepalingen in het betreffende belastingverdrag van toepassing. Deze belastingverdragen bevatten nog geen bepaling op basis waarvan heffingsrechten worden toegewezen aan het land waar de onderneming een significante digitale aanwezigheid heeft. Vanwege het beginsel van goede verdragstrouw is het niet mogelijk belasting te heffen op basis van een significante digitale aanwezigheid van een onderneming zonder aanpassing van het verdrag. Daarom zou een aanpassing van de regels voor vaste inrichtingen, zoals wordt voorgesteld in de richtlijn, in relatie tot derde landen alleen effectief zijn als ook de belastingverdragen tussen EU-lidstaten en derde landen worden aangepast. In dit verband beveelt de Commissie de lidstaten aan om – na een akkoord over de langetermijnoplossing – de belastingverdragen met derde landen conform de nieuwe bepaling aan te passen.

Het is de bedoeling van de Commissie dat de interim--maatregel (digitaledienstenbelasting) geen belasting is waarvan de werking door verdragen kan worden beperkt, waardoor de werking hiervan niet afhankelijk is van de vraag of Nederland met het land waar de belastingplichtige gevestigd is een land is waar Nederland een belastingverdrag mee heeft afgesloten.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel


X Noot
1

Kamerstuk 31 891, nr. 3.

X Noot
2

Kamerstuk 34 941, nr. 4.

Naar boven