nr. 62
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 21 december 2001
Hierbij doe ik u verslag van de informele bijeenkomst (EU) van ministers
van culturele en audiovisuele zaken die op 4 en 5 december plaatsvond.
1. Het «Cultuur 2000» programma
Voorzitter Anciaux benadrukte in zijn toelichting dat naar zijn mening
de discussie over het Europese cultuurprogramma ook moest worden geplaatst
in de bredere discussie over de toekomst van de Europese Culturele samenwerking.
Deze discussie zal, zoals vastgelegd in een resolutie van de Raad, onder het
komend Spaanse voorzitterschap een aanvang nemen. Minister Anciaux memoreerde
ook de actieve bijdrage aan deze discussie die van de zijde van het Europese
Parlement (rapport Ruffolo, en werkgroep Moura), wordt gegeven.
Commissaris Reding riep op tot een tijdig begin van de onderhandelingen
voor het nieuwe programma dat in 2005 in werking moet treden. De Commissaris
erkende dat de meerwaarde van het huidige cultuur 2000 programma, onvoldoende
uit de verf was gekomen. Zij constateerde dat op een recent Forum met het
culturele veld, duidelijk was geworden dat er behoefte was aan een kaderprogramma
met een kleiner aantal doelstellingen, flexibiliteit in de uitvoering, meer
transsectorale activiteiten en meer aandacht voor de langere termijn. De Commissaris
sprak zich expliciet uit voor een rol voor netwerken mogelijk gemaakt door
een meerjarenfinanciering
De delegaties van de lidstaten waren tamelijk eensgezind over de noodzaak
om de meerwaarde van het Europese programma te versterken. Ook bleek er een
grote consensus over de noodzaak om het beheer van het programma te vereenvoudigen.
Verder bleek er een grote meerderheid voor een programma met meer duidelijkere
en meer geconcentreerde doelstellingen.
Nederland benadrukte de noodzaak van een prioriteitstelling. Dit mede
met het oog op de uitbreiding en de problemen met de uitvoering in de afgelopen
jaren. Door mij werd er gewezen op de toegevoegde waarde die kan uitgaan van
het bevorderen van mobiliteit, zowel van personen werkzaam in de culturele
sector, als van collecties. Daarnaast stelde Nederland dat het waardevol zou
zijn om in het vervolgprogramma een goed oog te hebben voor de participatie
van minderheden. Dit mede tegen de achtergrond van de gebeurtenissen van 11
september. Tot slot vroeg Nederland aandacht voor het belang van herkenbaarheid
van projecten voor de Europese burger.
Van de zijde van de kandidaat-lidstaten en de landen van de EER bleek
een grote bereidheid tot samenwerking. Ook hier bleek één der
delegaties te pleiten voor een concentratie van het aantal doelstellingen.
Dit om teleurstellingen te voorkomen. Andere kandidaat-lidstaten pleitten
daarentegen juist voor een brede aanpak.
2. Culturele Participatie in een digitale wereld
De voorzitter leidde de discussie kort in waarbij hij nadrukkelijk wees
naar de aandacht die door de Europese Raad van Lissabon was gegeven aan het
aspect van culturele inhoud in de digitale wereld.
In de Nederlandse interventie werd benadrukt dat de overheid op dit gebied
wel degelijk een rol heeft te vervullen. Ook op Europees niveau. De digitale
wereld is immers bij uitstek een globale wereld die voor een groot deel wordt
gedomineerd door grote multinationale ondernemingen die actief zijn op media-
en cultureel terrein. Nederland benadrukte dat alleen een gecoördineerde
aanpak van meerdere Raden op dit terrein succesvol kan zijn. Een aanpak die
bij voorkeur plaats heeft op basis van een prioriteitstelling van de Europese
Raad. Nederland onderschreef de positieve nieuwe mogelijkheden tot culturele
participatie, als gevolg van de digitale ontwikkelingen. Naast kansen van
de digitalisering wees Nederland ook op mogelijke risico's De vergroting van
de distributiecapaciteit heeft als gevolg dat waardevolle culturele inhoud
schaars wordt. Daarnaast bestaat er het risico van dominante posities die
ook tot gevolg kunnen hebben dat culturele inhoud moeilijk toegankelijk wordt,
onder andere omdat rechten door enkelen worden opgekocht.
De Nederlandse interventie kreeg veel bijval. In het bijzonder waar het
de constatering betrof dat er opdit terrein een taak ligt voor de overheid.
Verschillende delegaties noemden in dit kader ook de mogelijkheden die een
Europees «internet-portaal» kan bieden. De Commissie is momenteel
bezig een dergelijk portaal, in samenspraak met de lidstaten, te ontwikkelen.
Één lidstaat riep op om het belang van de digitale ontwikkelingen
ook niet te overschatten.
Het merendeel van de lidstaten bleek niets te zien in het door het voorzitterschap
geopperde idee tot instelling van een cultureel observatorium.
Voorzitter Anciaux concludeerde dat er overeenstemming was over een taak
voor de overheden. Hij stelde in dat kader vast dat er wel een gedegen een
horizontaal overleg nodig is. De voorzitter concludeerde verder dat een Europees
portaal een belangrijke rol kan spelen bij de bevordering van de culturele
participatie. Tot slot merkte hij op dat er een grote consensus was over een
inzet om culturele inhoud met digitale technologie toegankelijk te maken en
te houden.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
F. van der Ploeg