Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 21501-05 nr. 61 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 21501-05 nr. 61 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 22 november 2001
Hierbij doe ik u verslag van de Raadsvergadering (EU) van ministers van culturele en audiovisuele zaken die 5 november 2001 in Brussel plaats had.
1. Mededeling van de Commissie over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken
Commissaris Reding gaf een toelichting waarin zij stelde dat de Europese Commissie met de Mededeling had getracht een aantal zorgen weg te nemen. Allereerst de zorg bij de lidstaten dat zij geen eigen filmbeleid zouden kunnen voeren. De Commissie wil duidelijk maken dat er in bepaalde gevallen zelfs ruimte bestaat om meer steun te verlenen dan tot nu toe. De Commissaris benadrukte daarbij nog eens dat tot dusverre alle steunsystemen van de lidstaten waren goedgekeurd. Door Commissaris Reding werd ook herhaald dat de Commissie zeer hecht aan het voortzetten van een permanente dialoog met de lidstaten over dit onderwerp.
Specifiek ging de Commissaris in op het feit dat de in de Mededeling gegeven criteria voor steunverlening in werkingduur waren beperkt tot juni 2004. Zij benadrukte dat hieruit beslist niet mocht worden geconcludeerd dat de criteria na deze datum zouden vervallen.
Opmerkelijk was dat de Commissaris te kennen gaf dat zij zich sterk wil maken voor een verlaagd BTW tarief voor cultuurgoederen. In haar presentatie ging de Commissaris verder niet diepgaand in op de overige onderwerpen van de Mededeling (o.a. wettelijk depot, een registratiestelsel voor films en een gegevensbank van eigenaars van rechten). De Commissaris gaf te kennen zich zeer wel ervan bewust te zijn dat de voorgestelde aanpak op sommige van deze onderwerpen bij een aantal lidstaten op weerstand stuit.
Met de reacties van de lidstaten ging een groot deel van de ochtendzitting gemoeid.
De delegaties reageerden overwegend positief op de Mededeling, meer in het bijzonder op het deel met betrekking tot het steunbeleid. In tal van interventies werd de Commissaris nog maar eens gevraagd om te bevestigen dat de steungrens van 50% zeer flexibel zou worden toegepast. De Commissaris bevestigde dit direct. Zij liet daarbij weten dat de 50% drempel als een benedengrens moest worden gezien. Een bovengrens bestond niet.
In de verdere discussie tekende zich een tegenstelling af tussen de in hoofdzaak zuidelijke lidstaten die wel te vinden zijn voor een communautaire gezamenlijke – en in voorkomende gevallen wettelijke – aanpak van de door de Commissie geïdentificeerde problemen op cinematografisch gebied en de overige lidstaten, waaronder Nederland, die daar geen heil in zien. In de Nederlandse interventie werd gewaarschuwd voor een al te grote communautaire regelzucht. Zo werd een eventueel verplicht wettelijk depot voor audiovisueel materiaal door Nederland krachtig afgewezen, en werd gewezen op de mogelijkheid voor de EU-lidstaten om toe te treden op de recent goedgekeurde Conventie van de Raad van Europa als zij voorstander hiervan zijn.
2. Resolutie betreffende de ontwikkeling van de audiovisuele sector
Er werd geen aparte discussie gevoerd over de resolutie. De resolutie is dan ook grotendeels een bevestiging van een aantal principes van de juist besproken Mededeling en de discussie die werd gevoerd op de informele ontmoeting van cultuur- en audiovisuele ministers te Mons (5 en 6 oktober 2001). Voorzitter concludeerde dat er instemming was bij de lidstaten over de resolutie.
3. Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de regels inzake overheidssteun op de publieke omroep
Overeenkomstig mijn toezegging treft u een kopie van de Mededeling als bijlage van deze brief.
Commissaris Reding stelde dat met de Mededeling een grote stap voorwaarts was gezet. Zij wees op het belang van de koppeling van de financieringsproblematiek aan de taakstelling. Het is volgens de Commissaris aan de lidstaten de taakstelling vast te stellen door middel van een duidelijke definitie. Zij achtte het voorts «logisch en legitiem» dat Lidstaten de taakopdracht afstemde op het bereik van een breed publiek. Bij het vaststellen van de taakstelling bestaat ook de mogelijkheid tot vaststellen van nieuwe diensten als gevolg van nieuwe technologische ontwikkelingen. Door omschrijving van de taak op het niveau van de lidstaat, kan ook rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de nationale markt.
De Commissaris wees verder op de eigen verantwoordelijkheid van de Europese Commissie als hoedster van de vrije mededinging. Juist om die reden was het van groot belang dat de taakstelling van de publieke omroep door de betrokken lidstaat exact gedefinieerd en officieel vastgelegd zou worden (bijvoorbeeld door wetgeving of een overeenkomst). De Commissaris stelde voorts dat de publieke opdracht vervolgens ook in overeenstemming met de officiële vastlegging moet worden vervuld en dat het daartoe wenselijk is dat een specifiek orgaan daarop toeziet. Lidstaten dienen verder het beginsel van proportionaliteit (de hoogte steun in relatie tot publieke taak) niet uit het oog verliezen. Alwaar de Commissie op toe zal zien.
Het merendeel van de lidstaten, waaronder ook Nederland, reageerden overwegend positief op de Mededeling. Opgemerkt werd dat de benadering van de Commissie een grotere bewijslast bij klagers legt. Door een aantal lidstaten werd evenwel sterke kritiek geuit. Zo werd gesteld dat de eis van een specifieke omschrijving van de taakstelling op gespannen voet staat met de discretie zoals die wordt gegeven aan de lidstaten door het protocol van het Verdrag van Amsterdam over de publieke omroep. Het meest uitgesproken hierover was Duitsland, dat ook betoogde dat de steunbepalingen niet van toepassing waren op de Duitse omroepbijdrage in het licht van recente jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie. Ook werd er door een enkele delegatie op gewezen dat de eis van onafhankelijk toezicht zich niet goed laat rijmen met de in sommige lidstaten bestaande vormen van democratische controle. Tot slot werd betoogd dat publieke omroep om principiële gronden maar slechts ten dele binnen de werkingssfeer van het verdrag viel.
Door Nederland werd een kanttekening gemaakt bij de door de Commissie beoogde proportionaliteitstoetsing. Nederland verklaarde dat deze toetsing slechts een marginaal karakter kon hebben. Een ruime toetsing door de Commissie zou immers een aantasting betekenen van de fundamentele bevoegdheid van de lidstaten voor wat betreft de vaststelling van de taakopdracht en de financieringswijze van de publieke omroep. Nederland zegde tenslotte nog een nadere schriftelijke reactie op enkele elementen van de Mededeling toe.
Tijdens de lunch werd een informeel debat gehouden over het onderwerp «dialoog der culturen». Het Voorzitterschap poneerde de vraag, welke bijdrage cultuur kon leveren aan mondiale conflictbeheersing. Deze vraagstelling was ingegeven door de gebeurtenissen van 11 september.
De Europese Commissaris Reding meende dat de programma's Euromed, Tempus en Comenius een sterkere culturele oriëntatie zouden kunnen krijgen, waardoor een bijdrage zou kunnen worden geven aan de culturele dialoog. Hiervoor bestond brede steun.
Nederland onderstreepte, net als het Verenigd Koninkrijk, in de discussie het belang van een culturele dialoog met de Islamitische gemeenschappen binnen de lidstaten.
In de gedachtewisseling werd door een aantal de lidstaten naar voren gebracht dat er het gevaar bestaat voor te grote generalisaties, bijvoorbeeld over datgene waar de Islam voor staat. Culturele dialoog zou hier een zinvolle rol kunnen spelen, door de nuancerende werking die er van uit gaat. Enkele van ministers waarschuwden ook voor een overschatting van de rol die cultuur zou kunnen spelen. Door een van de lidstaten werd ook gewezen op het gevaar van te grote politieke correctheid: elementaire waarden als mensenrechten dienen niet door cultureel relativisme opzij te worden geschoven.
4. Resolutie over de plaats van cultuur in het Europese bestel
Over de resolutie bleek algehele instemming te zijn.
Voor het daarop volgende openbare debat vroeg de voorzitter of lidstaten
1) meenden dat de culturele verscheidenheid door de EU werd bedreigd en
2) het belang inzagen van een «Europees cultuurproject» dat met eerbiediging van subsidiariteit wordt uitgevoerd en past in de politieke economische en monetaire integratie.
Geen van de lidstaten meende dat de culturele verscheidenheid bedreigd werd. Ook bleek iedereen het belang in te zien van een «Europees cultuurproject», wat dat ook mag zijn.
In het debat werden de volgende suggesties gedaan over de toekomstige plaats van cultuur in de EU. De Britse minister stelde dat er op Europees niveau eigenlijk net als in het Verenigd Koninkrijk sprake moest zijn van «Joined Government», waarbij er discipline overstijgend beleid moest worden gevoerd. Bijvoorbeeld op projecten als «cultuur en school» of «cultuur en werkgelegenheid». Duitsland meende dat het voor de toekomst van Europa vooral duidelijk moest zijn dat de huidige mondiale conflictsituatie niet een strijd van culturen is. Het gaat veeleer om een strijd tussen zij die de beginselen van de rechtstaat en de mensenrechten erkennen en zij die dit niet doen.
Nederland prees het voorzitterschap voor het tot stand brengen van een resolutie met duidelijke ambities en riep komend Spaans en Deens voorzitterschap op om de voornemens van de resolutie (agenda en werkprogramma) ter hand te nemen. De Spaanse minister bevestigde een prioritaire inzet op dit onderwerp. Nederland zei wel te hopen dat een bezinning over de rol van het cultuurartikel (artikel 151 EG) niet alleen vanuit een invalshoek van competenties zou worden gevoerd. Tot slot vroeg Nederland aandacht voor het feit dat het denken over de plaats van cultuur niet mocht ophouden bij de buitengrens van de EU.
De Commissaris constateerde dat het budget van het bestaande programma onvoldoende is om aan het elan van de toekomst vorm te kunnen geven.
5. Resolutie over «Cultuur en kennismaatschappij»
6. Resolutie betreffende het verslag van de Commissie over de toepassing van de verordening en richtlijn over de teruggave van (onrechtmatig) uitgevoerde cultuurgoederen
Lidstaten stemden in met deze resoluties. Wegens tijdsgebrek had geen nadere gedachtewisseling plaats.
7. De evolutie van de productie en distributie van muzikale werken
Voorzitter onthield zich van een toelichting op dit agendapunt. De voorgenomen mondelinge informatie over de conferentie met hetzelfde onderwerp is op schrift voorhanden.
8. Europese Culturele hoofdstad
– Besluit van de Raad tot benoeming van twee leden van de Jury voor het jaar 2006
– (eventueel) Vaststelling van de Europese Culturele Hoofdstad voor het jaar 2005
De Raad ging akkoord met de benoeming van twee leden voor de jury voor het jaar 2006. Het betreft Mw. Camilla Lundberg en de heer Frederic Flamand.
Er bleek nog geen besluit te kunnen worden genomen over de Europese Culturele hoofdstad voor het jaar 2006.
9. Verslag van de door het Belgische voorzitterschap georganiseerde activiteiten
Het voorzitterschap zag wegens tijdgebrek af van dit verslag.
De Griekse Minister verstrekte schriftelijke informatie over het Culturele Olympiade project.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-05-61.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.