21 501-04 Ontwikkelingsraad

Nr. 134 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 juli 2011

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken naar aanleiding van de brief van 5 juli 2011 inzake de geannoteerde Agenda van de Informele OS-Raad op 14 & 15 juli 2011 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 133).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 juli 2011.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Pechtold

De griffier van de commissie,

Van Toor

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende brief. Genoemde leden hebben een aantal vragen. Heeft de Commissie bij het opstellen van haar budget voor «extern beleid» voldoende rekening gehouden met de recente ontwikkelingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten? Gezien de onzekere politieke situatie en de actuele onrusten kan een geïntensiveerd beroep op de EU voor crisishulp gedurende de komende jaren worden verwacht.

In de aanbevelingen bij de evaluatie van de Parijs declaratie staat niets over het afstemmen van OS beleid onder EU-lidstaten, om te voorkomen dat één land door iedereen wordt bediend en een ander land door vele donoren tegelijk wordt verlaten. Kan de staatssecretaris hier bij de EU op aandringen?

De evaluatie van de Parijs declaratie focust heel erg op effectiviteit van beleid. Dit laat volgens het rapport nog te wensen over. In hoeverre is het EOF het gremium om een actualisering en herziening van de ODA-criteria opnieuw aan de orde te stellen, als dit de effectiviteit van de hulp ten goede komt?

Naar het oordeel van de Europese Commissie dient integratie van het EOF in de EU-begroting uitgesteld te worden gedurende de werkingsduur van de partnerschapsovereenkomsten met de ACP-landen (tot 2020). Hoe beoordeelt de regering de door de commissie genoemde aanleiding voor uitstel?

De executive summary van de evaluatie van de verklaring van Parijs stelt op pagina xii: «The Evaluation concludes that the changes made by the Declaration have not yet reduced the overall burdens of aid management as hoped.» Onderschrijft de regering deze conclusies? Zo ja, hoe beoogt de regering dit probleem te adresseren?

De executive summary van de evaluatie van de verklaring van Parijs stelt op pagina xiv: «Recommendation 3. Centre and reinforce the aid effectiveness effort in countries. Leadership in future aid effectiveness efforts needs to be clearly situated and supported at the level of individual partner countries, with stronger country-led mechanisms and independent facilitation as a widely used option. At the international level, the superstructure of standard setting, analysis, reporting and monitoring on aid effectiveness needs to be less onerous and more directly useful.» Onderschrijft de regering deze conclusies? Zo ja, hoe beoogt de regering dit probleem te adresseren?

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorliggende brief. Genoemde leden hebben een aantal vragen. Kan de staatssecretaris ingaan op de instrumentaria die de EU ter beschikking staan op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Hoe beoordeelt hij deze mix van instrumenten zoals die in de begroting worden genoemd? Wordt binnen het instrumentarium ook gedacht aan instrumentaria zoals Nederland die heeft voor bedrijfsleven en mensenrechten, zo vragen deze leden. En indien deze instrumentaria niet op EU niveau zijn ontwikkeld, is het dan niet wenselijk dit op korte termijn te doen, mede in het licht van de terechte inzet op meer effectiviteit en de coördinerende taak van de EU? Zo ja, op welke manier zal de staatssecretaris deze gedachte bevorderen?

De staatssecretaris spreekt in dat licht over de inzet op die gebieden waar de Commissie het verschil kan maken. De leden van de CDA-fractie delen die opvatting. Kan de staatssecretaris aangeven welke gebieden hij hier concreet bedoeld en welke instrumentaria hij met name geschikt acht om dit doel te bereiken. En hoe verhoudt zich dit tot beleid van lidstaten die elk op eigen terreinen het verschil willen maken? De leden van de CDA-fractie hebben meermalen benadrukt dat EU moet coördineren en niet 28e lidstaat moet willen zijn. Daarin moet EU het verschil maken, maar niet door eigen beleid te ontwikkelen. Graag een reactie.

Kan de staatssecretaris aangeven op welke concrete verplichtingen hij doelt als hij spreekt over het nakomen van internationale afspraken? Kan hij daarbij aangeven welke aanknopingspunten hij hierbij concreet ziet om deze doelstelling te bereiken?

De leden van de CDA-fractie zijn het van harte eens met de positie die het kabinet inneemt ten aanzien van de verhoging van het budget van het Europese Ontwikkelingsfonds. Zolang onduidelijk is wat er met dit extra geld zal gebeuren en geen verbeteringen te zien zijn op het gebied van de effectieve besteding van Europees ontwikkelingsgeld is er volgens deze leden geen basis voor verhoging van het budget. We willen niet weer zoals in het verleden EU beleid faciliteren dat ons nationale beleid ondermijnt. Maar welke mogelijkheden heeft de staatssecretaris hier en met welke lidstaten trekt hij op?

De leden van de CDA-fractie nemen met instemming kennis van de inzet gepleegd die wordt op het uitvoeren van de motie Willems, maar constateren dat vooruitgang hier moeizaam gaat. Kan de staatssecretaris een overzicht geven van de verschillende posities van de lidstaten op dit onderwerp en aangeven welke landen de Nederlandse positie delen? Graag een reactie.

De leden van de CDA-fractie hebben waardering voor het initiatief dat de staatsecretaris heeft genomen op 22 februari om betere afstemming tussen de lidstaten tot stand te brengen. Wel constateren deze leden dat concrete afspraken sinds die datum zijn uitgebleven. Hierdoor worden de eerder geuite zorgen van deze leden niet weggenomen. Hoe zal worden voorkomen dat de lidstaten dezelfde landen en sectoren kiezen, waardoor de successen van eerdere inspanningen niet kunnen worden gewaarborgd? Zeker wat betreft Burkina Faso hebben deze leden zorg, zoals uitgesproken tijdens Algemeen Overleg focusbrief. Graag horen zij van de staatssecretaris hoe de werkverdeling, met name ten aanzien van dat land en de onderwijssector daar, eruit komt te zien.

Deze leden begrijpen dat met gelijkgestemde landen wordt begonnen met overleggen over afstemming. Daarnaast nemen zij met instemming kennis van het feit dat er met Duitsland nader wordt samengewerkt, maar het gaat hier toch vooral om het hele plaatje, ook om de rol die juist die landen spelen met andere opvattingen dan de Nederlandse. Zolang daarover geen duidelijkheid is, blijven de leden van de CDA-fractie de zorg houden dat we kapitaalvernietiging kunnen plegen op datgene wat we tot nu toe bereikt hebben. Graag ontvangen deze leden een reactie, waarbij de staatssecretaris ingaat op de termijn waarop meer duidelijk zal zijn over de onderlinge werkverdeling tussen de lidstaten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De SP-fractie dankt de staatssecretaris voor zijn brief d.d. 5 juli jl. betreffende de geannoteerde Agenda van de Informele OS-Raad op 14 & 15 juli 2011 en heeft hierover de volgende vragen en opmerking.

Hoewel de SP-fractie voorstander is van meer ontwikkelingshulp, geldt dit niet voor ontwikkelingshulp die via het EOF wordt gegeven. De SP is namelijk voor betere ontwikkelingshulp en uit tal van onderzoeken blijkt dat het EOF niet effectief is en een gebrekkige armoedefocus kent. Hierover is onlangs een uitvoerig debat gevoerd met de staatssecretaris. Hierin gaf de staatssecretaris aan dat als er geen sprake is van verbeteringen in het Europees ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, de Nederlandse regering haar best zal doen om ervoor te zorgen dat daar minder middelen heen gaan. De SP-fractie verzoekt de staatssecretaris duidelijk aan te geven welke benchmarks hiervoor gelden. Kan de staatssecretaris toelichten op welke punten hij concreet een verbetering wenst te zien en ten opzichte van welke periode dit dan een verbetering betreft? In de brief van 5 juli geeft de staatssecretaris aan dat Nederland zich zal verzetten tegen de ruime reële stijging t.o.v. het (huidige) EOF 10. Geldt het verzet alleen ten opzichte van de stijging van het EOF of ook ten opzichte van de overige OS-relevante stelposten? En is de staatssecretaris bereid dit geld te steken in effectievere vormen van ontwikkelingshulp? Zo neen, waarom niet?

Kan de staatssecretaris aangeven wat het oordeel is van de Nederlandse regering over de door de Europese Commissie in de mededeling voorgestelde Financial Transaction Tax? Steunt de regering dit voorstel? Wat is het Nederlandse voorstel rondom de coördinatie en werkverdeling door de Europese Commissie?

Kan de staatssecretaris ingaan op de kritiek die op Nederland wordt geuit in het evaluatierapport over de Parijs verklaring op pagina 186? Wat gaat Nederland bijvoorbeeld doen om de voorspelbaarheid van haar fondsen te vergroten?

Is de staatssecretaris van mening dat de beschrijving en de conclusies van de evaluatie – waar het de Nederlandse inspanningen betreft – correct zijn en een goede weergave vormen van het huidige Nederlandse ontwikkelingsbeleid? Zo ja, kunt u hierbij dan ingaan op de opmerkingen die in het evaluatierapport onder meer worden gemaakt over de Nederlandse inzet met betrekking tot (algemene) begrotingssteun? Zo neen, hoe verzekert de staatssecretaris zich er dan van dat onder zijn regie Nederland tot de voorlopers van de verklaring van Parijs blijft behoren?

II. REACTIE VAN DE BEWINDSPERSOON

Het toekomstige hulpinstrumentarium van de Unie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende brief. Genoemde leden hebben een aantal vragen. Heeft de Commissie bij het opstellen van haar budget voor «extern beleid» voldoende rekening gehouden met de recente ontwikkelingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten? Gezien de onzekere politieke situatie en de actuele onrusten kan een geïntensiveerd beroep op de EU voor crisishulp gedurende de komende jaren worden verwacht.

Voor de invulling van het nabuurschapsbeleid (zowel Oostelijke buren als Zuidelijke buren) wordt in de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 over het Meerjarig Financieel Kader verwezen naar de mededeling van de Commissie van 25 mei 2011 «New response to a changing Neighbourhood» (COM(2011)303). Deze mededeling en de conclusies die de Raad Buitenlandse Zaken op 20 juni erover aannam zullen richtinggevend zijn voor het beleid en de financiële architectuur ten aanzien van de buren van de EU.

De Raad Buitenlandse Zaken stelde in juni vast dat tot maximaal € 1242 miljoen aan additionele schenkingsmiddelen kan worden vrijgemaakt (tot december 2013) om de transformatie en hervormingen bij de Nabuurschapslanden te ondersteunen. Daarnaast besloot de Europese Raad van maart 2011 reeds om € 1 miljard extra aan leningen van de Europese Investeringsbank ter beschikking te stellen voor de Zuidelijke buren. Naar het oordeel van het kabinet zijn hiermee voldoende middelen beschikbaar, temeer omdat de absorptiecapaciteit om EU-middelen verantwoord te besteden in de Nabuurschapsregio beperkt is.

De leden van de CDA-fractie hebben eveneens met belangstelling kennis genomen van de voorliggende brief en vragen de staatssecretaris in te gaan op de instrumentaria die de EU ter beschikking staan op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Hoe beoordeelt hij deze mix van instrumenten zoals die in de begroting worden genoemd? Wordt binnen het instrumentarium ook gedacht aan instrumentaria zoals Nederland die heeft voor bedrijfsleven en mensenrechten, zo vragen deze leden. En indien deze instrumentaria niet op EU niveau zijn ontwikkeld, is het dan niet wenselijk dit op korte termijn te doen, mede in het licht van de terechte inzet op meer effectiviteit en de coördinerende taak van de EU? Zo ja, op welke manier zal de staatssecretaris deze gedachte bevorderen?

De staatssecretaris spreekt in dat licht over de inzet op die gebieden waar de Commissie het verschil kan maken. De leden van de CDA-fractie delen die opvatting. Kan de staatssecretaris aangeven welke gebieden hij hier concreet bedoelt en welk instrumentaria hij met name geschikt acht om dit doel te bereiken. En hoe verhoudt zich dit tot beleid van lidstaten die elk op eigen terreinen het verschil willen maken? De leden van de CDA-fractie hebben meermalen benadrukt dat EU moet coördineren en niet 28e lidstaat moet willen zijn. Daarin moet EU het verschil maken, maar niet door eigen beleid te ontwikkelen. Graag een reactie.

Kan de staatssecretaris aangeven op welke concrete verplichtingen hij doelt als hij spreekt over het nakomen van internationale afspraken? Kan hij daarbij aangeven welke aanknopingspunten hij hierbij concreet ziet om deze doelstelling te bereiken?

In de annex van de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 over het Meerjarig Financieel Kader zijn per beleidsterrein fiches opgenomen met een nadere uitwerking van het voorgestelde instrumentarium. Ook voor het extern beleid van de EU is het instrumentarium nader gespecificeerd. Nederland hecht er aan dat besluitvorming over de omvang van budgetten integraal tot stand komt. Bespreking van het budget voor extern beleid in deze informele OS-Raad dient hier dan ook niet op vooruit te lopen. De ontwikkelingsinstrumenten die de Commissie voorstelt, en de hoofdlijnen van de implementatie zoals deze in de mededeling worden beschreven, bevatten elementen die aansluiten bij de Nederlandse gedachten daarover (zieook de kabinetsreactie op de consultatie «What funding for EU external action after 2013?» , welke op 7 februari 2011 naar de Tweede Kamer is gestuurd, uw kenmerk 21 501-04 nr. 121).

De Commissie stelt voor middelen uit programma’s gericht op ontwikkelingslanden in eerste instantie te bestemmen voor armoedebestrijding en niet meer voor opkomende economieën. Dit is conform de kabinetsinzet waarin is gesteld dat landen als China, India en Brazilië niet meer in aanmerking zouden moeten komen voor klassieke OS-programma’s.

Daarnaast stelt de Commissie dat er meer wordt gekeken naar dwarsverbanden tussen ontwikkelingssamenwerking en andere doelstellingen van buitenlands beleid (zoals mensenrechten, migratie, bestrijding fragiliteit).

De Commissie stelt ook dat respect voor mensenrechten, democratie en rechtsstaat kernelementen blijven in de (hulp)relatie van de EU met derde landen.

Net als Nederland kent de EU een mensenrechtenfonds. De Commissie stelt voor de periode 2014–2020 hiervoor € 1,4 miljard beschikbaar. De Commissie heeft geen separaat bedrijfsleven-instrument, maar besteedt in haar reguliere programma’s de nodige aandacht aan de ontwikkeling van de private sector. In het nieuwe instrumentarium stelt de Commissie voor een nieuw «Partnerschap instrument» in te stellen om onder meer de Europese economische belangen in de wereld te dienen. Ook wil de Commissie meer doen aan het combineren van leningen en giften om zo tegemoet te kunnen komen aan de investeringsvraag in derde landen. Het voorstel van de Commissie biedt dus met betrekking tot de mix van instrumenten voldoende aansluiting bij het Nederlandse bilaterale beleid.

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de CDA fractie aangaande de toegevoegde waarde van de Commissie als donor verwijs ik graag naar het schriftelijk overleg dat ik met uw Kamer had over de Nederlandse reactie op de consultatie over de toekomst van de Europese ontwikkelingssamenwerking (kamerstuk 22 112 nr. 1121). Nederland zou graag zien dat de Commissie zich concentreert op economische ontwikkeling: energie, landbouw, infrastructuur, aid for trade.

De toegevoegde waarde van Europese ontwikkelingssamenwerking zit onder meer in de landen waarin de EU actief is (in vrijwel alle armere landen, en landen aan de buitengrenzen van de EU), de schaal waarop de Commissie de programma’s uitvoert (EU behoort veelal tot de grootste donoren) en de bijbehorende invloed die daarmee kan worden uitgeoefend (via de politieke dialoog en bijvoorbeeld ook bij de opschorting van hulp en effectieve druk voor herstel van democratische verhoudingen na staatsgrepen, recent bijvoorbeeld in Mauritanië en Madagaskar). Specifieke voorbeelden van situaties waarbij de EU-hulp van grote waarde was de afgelopen jaren zijn onder meer de aanpak van de Georgië crisis, de transitiehulp aan de landen van de Westelijke Balkan, de steun aan de Palestijnse autoriteit, grootschalige humanitaire hulp bij rampen (bijvoorbeeld de tsunami in 2004, cycloon Nargis 2008, aardbeving Haïti, overstromingen in Pakistan) en in het algemeen de bijdrage die de Commissie heeft geleverd aan het dichterbij brengen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen.

De Commissie is ook in veel fragiele staten actief, soms als één van de weinige donoren. Dit is bijvoorbeeld het geval in Somalië. Daarnaast is de Commissie in staat gebleken om snel te reageren op problemen, zoals bijvoorbeeld de voedselcrisis en de kredietcrisis/economische crisis. Op deze punten zie ik een belangrijke toegevoegde waarde.

De leden van de CDA-fractie benadrukken dat de EU moet coördineren en niet de 28ste lidstaat zou moeten willen zijn. Ik wijs er op dat in 1958 het eerste EOF van start ging op basis van afspraken in het EEG-verdrag van 1957. Ontwikkelingssamenwerking op EU-niveau uitgevoerd door de Commissie kent een geschiedenis die begint voordat de meeste van de huidige 27 lidstaten van de EU een eigen ontwikkelingsprogramma hadden. Ook naar omvang gemeten is de Commissie binnen de EU een belangrijke donor. Belangrijk gegeven is daarnaast dat ontwikkelingssamenwerking in het EU-verdrag is vastgelegd als een gedeelde parallelle bevoegdheid. De Commissie heeft daardoor rechtens het EU-verdrag de opdracht om namens de Unie ontwikkelingsbeleid te voeren. Hoewel het kabinet van oordeel is dat de EU-hulp een scherpere focus verdient en op diverse punten moet worden verbeterd, is Nederland er ook van overtuigd dat op EU-niveau een belangrijke rol is weggelegd voor Europese ontwikkelingssamenwerking uitgevoerd door de Commissie en andere Europese instellingen (zoals de EIB).

De leden van de SP-fractie vragen of de staatssecretaris aan kan geven wat het oordeel is van de Nederlandse regering over de door de Europese Commissie in de mededeling voorgestelde Financial Transaction Tax? Steunt de regering dit voorstel?

De leden van de SP-fractie vragen naar mijn oordeel over de «Financial Transaction Tax». Nederland steunt dit idee niet. Een financiële transactie belasting op Europees niveau heeft wat Nederland betreft geen zin. Nederland is van mening dat de financiële transactie belasting alleen werkt als deze wereldwijd wordt ingevoerd. De belasting is relatief gemakkelijk te ontlopen door de transactie te verplaatsen naar een land waar de belasting niet geheven wordt. Bovendien wil Nederland niet dat Europese belastingen worden ingevoerd ter financiering van de Europese begroting. Uw kamer heeft dit zelf recent nog eens neergelegd in de breed aangenomen motie van de leden Dijkhoff en Ormel tijdens het Algemeen Overleg ter voorbereiding op de Europese Raad van 24/24 juni jl (21 501-20, nr. 546).

De VVD vraagt aandacht voor het oordeel van de Europese Commissie dat integratie van het EOF in de EU-begroting uitgesteld dient te worden gedurende de werkingsduur van de partnerschapsovereenkomsten met de ACP-landen (tot 2020). Hoe beoordeelt de regering de door de Commissie genoemde aanleiding voor uitstel?

De leden van de CDA-fractie zijn het van harte eens met de positie die het kabinet inneemt ten aanzien van de verhoging van het budget van het Europese Ontwikkelingsfonds. Zolang onduidelijk is wat er met dit extra geld zal gebeuren en geen verbeteringen te zien zijn op het gebied van de effectieve besteding van Europees ontwikkelingsgeld is er volgens deze leden geen basis voor verhoging van het budget. We willen niet weer zoals in het verleden EU beleid faciliteren dat ons nationale beleid ondermijnt. Maar welke mogelijkheden heeft de staatssecretaris hier en met welke lidstaten trekt hij op?

De leden van de CDA-fractie nemen met instemming kennis van de inzet gepleegd die wordt op het uitvoeren van de motie Willems, maar constateren dat vooruitgang hier moeizaam gaat. Kan de staatssecretaris een overzicht geven van de verschillende posities van de lidstaten op dit onderwerp en aangeven welke landen de Nederlandse positie delen? Graag een reactie.

De SP-fractie dankt de staatssecretaris voor zijn brief d.d. 5 juli jl. betreffende de geannoteerde Agenda van de Informele OS-Raad op 14 & 15 juli 2011 en heeft hierover de volgende vragen en opmerking.

Hoewel de SP-fractie voorstander is van meer ontwikkelingshulp, geldt dit niet voor ontwikkelingshulp die via het EOF wordt gegeven. De SP is namelijk voor betere ontwikkelingshulp en uit tal van onderzoeken blijkt dat het EOF niet effectief is en een gebrekkige armoedefocus kent. Hierover is onlangs een uitvoerig debat gevoerd met de staatssecretaris. Hierin gaf de staatssecretaris aan dat als er geen sprake is van verbeteringen in het Europees ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, de Nederlandse regering haar best zal doen om ervoor te zorgen dat daar minder middelen heen gaan. De SP-fractie verzoekt de staatssecretaris duidelijk aan te geven welke benchmarks hiervoor gelden. Kan de staatssecretaris toelichten op welke punten hij concreet een verbetering wenst te zien en ten opzichte van welke periode dit dan een verbetering betreft? In de brief van 5 juli geeft de staatssecretaris aan dat Nederland zich zal verzetten tegen de ruime reële stijging t.o.v. het (huidige) EOF 10. Geldt het verzet alleen ten opzichte van de stijging van het EOF of ook ten opzichte van de overige OS-relevante stelposten? En is de staatssecretaris bereid dit geld te steken in effectievere vormen van ontwikkelingshulp? Zo neen, waarom niet?

Het is teleurstellend dat de Europese Commissie in haar mededeling stelt dat de voorwaarden om het Europees Ontwikkelingsfonds in de EU-begroting te integreren («budgetteren») op dit moment nog niet zijn vervuld. Budgetteren van het EOF versterkt de democratische controle van het Europese Parlement, biedt meer flexibiliteit en moderniseert de relatie met de ACP-landen. Positief is wel dat de Commissie stelt dat er perspectief is op budgettering van het EOF in de toekomst en dat de Commissie het toezicht van het Europees Parlement op het EOF wil vergroten.

Het voornemen van de Commissie om het budgetteren van het EOF vooralsnog niet in 2014 uit te voeren hangt samen met de ver uiteenlopende posities van de Lidstaten.

Het Verenigd Koninkrijk is tegen budgetteren omdat het van mening is dat het EOF in zijn huidige vorm goed functioneert (zoals onder meer blijkt uit de Multilateral Aid Review van 2011 uitgevoerd door het Britse ministerie voor ontwikkelingssamenwerking, waaruit blijkt dat het EOF zeer goed scoort, zowel op beheersmatige criteria als op armoedebestrijdingscriteria). Nieuwe lidstaten zijn veelal tegen budgetteren omdat hun bijdrage aan het intergouvernementele EOF doorgaans lager is dan hun afdrachten aan de EU-begroting (op basis van de BNI-sleutel). Italië en Spanje zijn vooralsnog niet overtuigd van de noodzaak om te budgetteren.

Duitsland is voorstander van het budgetteren van het EOF maar stelt dat 2020 (als het Verdrag van Cotonou verloopt) een betere gelegenheid biedt om daartoe over te gaan.

Zweden, Denemarken, België en Frankrijk zijn in principe voorstander van budgetteren.

Het krachtenveld in de Raad om tot budgetteren over te gaan in 2014 is derhalve niet gunstig. Het besluit om het EOF te budgetteren vergt namelijk unanimiteit.

De Commissie stelt voor € 30 miljard te reserveren voor het EOF 11 (periode 2014–2020). Dit is een ruime reële stijging ten opzichte van het (huidige) EOF 10. Deze stijging verhoudt zich niet tot de door Nederland gewenste soberheid in Europese uitgaven en Nederland zal zich daar in de Raad dan ook tegen verzetten.

Het verzet van het kabinet tegen de verhoging van het EOF wordt op dit moment echter niet ingegeven door de door de SP aangevoerde vermeende slechte kwaliteit van het EOF. Zoals ik meerdere malen uiteenzette in uw Kamer kent de kwaliteit van het EOF en van Europese ontwikkelingssamenwerking in den brede sterke verbeteringen (referte onder meer het plenair debat op 27 april 2011, mijn brief van 26 april 2011 uw kenmerk 21 501-04, AO informele OS Raad van februari 2011). Ik verwees hierboven al naar de Multilateral Aid Review uitgevoerd door het Britse ministerie voor ontwikkelingssamenwerking (DFID). Volgens OXFAM is het EOF «one of the best multilateral aid agencies in the world» en in een vergelijkende studie van 30 donoren door het Centre for Global Development uit 2010 behoort de Commissie grofweg tot de tien beste donoren, met een uitschieter naar een tweede plaats op het gebied van transparantie.

Zelfs de zeer eurokritische Britse denktank Open Europe stelt dat er sprake is van «some significant improvements since 2000 in terms of reduced bureaucracy and better management».

In de loop van 2012 verschijnt een grote beleidsdoorlichting van IOB over Europese Ontwikkelingssamenwerking, waarbij de nadruk zal liggen op het EOF (zie ook mijn brief van 11 januari 2011, uw kenmerk 22 112 nr. 1121). Zoals ik ook stelde in het plenaire debat met de Tweede Kamer op 27 april 2011 wil ik voorstellen dit onafhankelijke rapport af te wachten alvorens ik mij, in overleg met de Tweede Kamer, een definitief oordeel vorm over de gewenste hoogte van de Nederlandse bijdrage aan het EOF voor de periode 2014–2020.

Gezamenlijke programmering en werkverdeling

De leden van de CDA-fractie hebben waardering voor het initiatief dat de staatsecretaris heeft genomen op 22 februari om betere afstemming tussen de lidstaten tot stand te brengen. Wel constateren deze leden dat concrete afspraken sinds die datum zijn uitgebleven. Hierdoor worden de eerder geuite zorgen van deze leden niet weggenomen. Hoe zal worden voorkomen dat de lidstaten dezelfde landen en sectoren kiezen, waardoor de successen van eerdere inspanningen niet kunnen worden gewaarborgd? Zeker wat betreft Burkina Faso hebben deze leden zorg, zoals uitgesproken tijdens Algemeen Overleg focusbrief. Graag horen zij van de staatssecretaris hoe de werkverdeling, met name ten aanzien van dat land en de onderwijssector daar, eruit komt te zien.

Deze leden begrijpen dat met gelijkgestemde landen wordt begonnen met overleggen over afstemming. Daarnaast nemen zij met instemming kennis van het feit dat er met Duitsland nader wordt samengewerkt, maar het gaat hier toch vooral om het hele plaatje, ook om de rol die juist die landen spelen met andere opvattingen dan de Nederlandse. Zolang daarover geen duidelijkheid is, blijven de leden van de CDA-fractie de zorg houden dat we kapitaalvernietiging kunnen plegen op datgene wat we tot nu toe bereikt hebben. Graag ontvangen deze leden een reactie, waarbij de staatssecretaris ingaat op de termijn waarop meer duidelijk zal zijn over de onderlinge werkverdeling tussen de lidstaten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.

De leden van de SP fractie vragen wat het Nederlandse voorstel is rondom de coördinatie en werkverdeling door de Europese Commissie?

Ik deel de mening van de leden van de CDA fractie dat de Europese werkverdeling op het gebied van ontwikkelingssamenwerking een langzaam proces is. Er zijn de afgelopen jaren echter wel stappen gezet. De Europese gedragscode die we in 2007 zijn overeengekomen heeft ertoe geleid dat meer lidstaten zich nu beperken tot maximaal drie sectoren per partnerland. Nederland doet dit ook zoveel mogelijk. Via het «Fast Track Initiative» is op landenniveau in kaart gebracht in welke sectoren de verschillende Europese donoren actief zijn en hoe overlap kan worden gereduceerd. In 2009 is een nieuwe impuls gegeven aan dit proces door de uit te voeren taken nader te beschrijven in het operationele raamwerk voor het vergroten van de effectiviteit van de Europese hulp. Dit initiatief betreft alle Europese donoren. Het is dus niet zo dat Nederland uitsluitend samenwerkt met gelijkgezinde donoren. In Mali heeft Nederland bijvoorbeeld samen met Frankrijk de leiding bij het «Fast Track Initiative». Zoals wij ook op 19 mei jl. bespraken tijdens algemeen overleg over de RBZ-OS dient bij het daadwerkelijk reduceren van het aantal sectoren rekening te worden gehouden met nationale besluitvorming. Het is niet mogelijk om lidstaten bindend op te leggen in welke sector zij wel en niet actief zijn, laat staan in welke landen. Ik ben van mening dat de EU in Haïti en Zuid Soedan heeft laten zien dat wanneer de gelegenheid zich voordoet, intensievere samenwerking bij de programmering mogelijk is. Op basis van deze ervaringen moet de EU bezien hoe het de gezamenlijke programmering verder wil vormgegeven.

Nederland heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in Burkina Faso, vooral in het onderwijs, waarbij goede resultaten zijn geboekt. De keuze om uit Burkina Faso weg te gaan was dan ook moeilijk. Echter, voor Burkina geldt dat er een redelijk aantal Europese donoren aanwezig is. Na het vertrek van Nederland blijft in de onderwijssector Frankrijk actief en zal in de gezondheidszorg Duitsland actief blijven. In de landbouw en water zijn meerdere donoren actief, waaronder de Europese Commissie. Dit neemt niet weg dat ik me zal inspannen om te zorgen dat op de Nederlandse investeringen wordt voortgebouwd. Momenteel wordt met bilaterale én multilaterale partners (zoals o.a Unicef voor de onderwijssector) overlegd hoe de programma’s van Nederland zo goed mogelijk kunnen worden voortgezet of afgebouwd. In Burkina Faso wordt het Europese werkverdelingsproces lokaal geleid door Duitsland.

In juni 2010 heeft de Raad de Europese Commissie gevraagd in 2011 voorstellen te doen voor een verdere synchronisatie van de planningscycli van de Europese lidstaten en de Commissie (Raadsconclusies 14 juni 2010, 10830/10). Tijdens de informele OS-raad in Sopot zal besproken worden in welke mate lidstaten bereid zijn de nationale programmering meer op elkaar af te stemmen. In de nieuwe meerjarenplanning van de Nederlandse hulp (meerjarige strategische plannen 2012–2015) is reeds een midterm review ingebouwd in 2013/2014. Dan zal expliciet worden bezien of daadwerkelijke gezamenlijke EU programmering een optie is en – als andere lidstaten meedoen – zal onze programmering worden gesynchroniseerd met die van de Commissie/EDEO. Nederland verwacht dat ook andere lidstaten een dergelijk model toepassen. Dat is op dit moment nog onzeker.

Wat betreft de planning van verdere stappen in Europees kader op het gebied van werkverdeling verwacht ik in de loop van 2011 de voorstellen van de Commissie waarna waarschijnlijk in 2012 de Raad zich opnieuw intensief over dit onderwerp zal buigen. Intussen blijft ik in nauw overleg met lidstaten als het VK en Duitsland om op deelgebieden voortgang te blijven boeken.

De voorbereiding voor Busan

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de aanbevelingen bij de evaluatie van de Parijs declaratie niets staat over het afstemmen van OS beleid onder EU-lidstaten, om te voorkomen dat één land door iedereen wordt bediend en een ander land door vele donoren tegelijk wordt verlaten en vragen of de staatssecretaris hier bij de EU op aan kan dringen?

De evaluatie van de Parijs declaratie focust heel erg op effectiviteit van beleid. Dit laat volgens het rapport nog te wensen over. In hoeverre is het EOF het gremium om een actualisering en herziening van de ODA-criteria opnieuw aan de orde te stellen, als dit de effectiviteit van de hulp ten goede komt?

De executive summary van de evaluatie van de verklaring van Parijs stelt op pagina xii: «The Evaluation concludes that the changes made by the Declaration have not yet reduced the overall burdens of aid management as hoped.» Onderschrijft de regering deze conclusies? Zo ja, hoe beoogt de regering dit probleem te adresseren?

De executive summary van de evaluatie van de verklaring van Parijs stelt op pagina xiv: «Recommendation 3. Centre and reinforce the aid effectiveness effort in countries. Leadership in future aid effectiveness efforts needs to be clearly situated and supported at the level of individual partner countries, with stronger country-led mechanisms and independent facilitation as a widely used option. At the international level, the superstructure of standard setting, analysis, reporting and monitoring on aid effectiveness needs to be less onerous and more directly useful.» Onderschrijft de regering deze conclusies? Zo ja, hoe beoogt de regering dit probleem te adresseren?

De leden van de SP-fractie vragen of de de staatssecretaris in kan gaan op de kritiek die op Nederland wordt geuit in het evaluatierapport over de Parijs verklaring op pagina 186? Wat gaat Nederland bijvoorbeeld doen om de voorspelbaarheid van haar fondsen te vergroten?

Is de staatssecretaris van mening dat de beschrijving en de conclusies van de evaluatie – waar het de Nederlandse inspanningen betreft – correct zijn en een goede weergave vormen van het huidige Nederlandse ontwikkelingsbeleid? Zo ja, kunt u hierbij dan ingaan op de opmerkingen die in het evaluatierapport onder meer worden gemaakt over de Nederlandse inzet met betrekking tot (algemene) begrotingssteun? Zo neen, hoe verzekert de staatssecretaris zich er dan van dat onder zijn regie Nederland tot de voorlopers van de verklaring van Parijs blijft behoren?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er in de evaluatie van de verklaring van Parijs niet wordt ingegaan op de Europese samenwerking op het terrein van werkverdeling. De EU is in het evaluatierapport uitsluitend als samenwerkingsverband en katalysator voor het bereiken van de effectiviteitsdoelstellingen betrokken. Zo wordt in hoofdstuk zes in de aanbevelingen gesteld dat de EU goede vooruitzichten biedt voor verdergaand harmonisatie en werkverdeling (pagina 67 van het evaluatierapport). Ik het eens ben met de opmerking dat de EU op deze punten meer had kunnen doen. Nederland heeft steeds aangedrongen op een hoger tempo. Ik zal dit blijven uitdragen. Tijdens mijn bezoek aan Berlijn op 30 juni jl., herbevestigde mijn collega Niebel op dit punt graag met Nederland te willen samenwerken. Zie in dit verband ook mijn antwoorden naar aanleiding van de vragen van de CDA fractie over joint programming hierboven.

De modernisering van de ODA criteria wordt door Nederland en enkele andere staten (onder andere Duitsland) bepleit in het OESO-DAC comité. Dit is een proces dat losstaat van het EOF en de verklaring van Parijs. Ik wil u in dit verband verwijzen naar mijn brief over dit onderwerp die u op 26 mei jl. toeging. (32 605, nr. 15).

Zowel de leden van de SP als de VVD vragen naar mijn oordeel over de conclusies van het evaluatierapport. Na de zomer zal ik u informeren over de Nederlandse inzet in Busan die mede op beide studies gebaseerd zal zijn. Vooruitlopend hierop geef ik u mijn eerste appreciatie van het evaluatierapport en mijn eerste gedachten over de Nederlandse inzet met betrekking tot het High Level Forum in Busan. Ik onderschrijf de conclusie dat het proces voor het vergroten van de effectiviteit van de internationale hulp toegevoegde waarde heeft, maar dat de afspraken in het kader van de Parijs/Accra agenda’s nog niet in voldoende mate zijn gerealiseerd. Al is wel te constateren dat met name de partnerlanden de afgelopen jaren belangrijke stappen hebben gezet.

Hulpmiddelen zijn schaars en alleen al daarom blijft een focus op effectiviteit van hulp en ontwikkelingsresultaten relevant. Bovendien is de wereld aan het veranderen. Het gaat in toenemende mate om de waarde van hulp als katalysator voor andere bronnen van ontwikkeling als domestic resources en de private sector. We moeten deze conclusie als internationale gemeenschap serieus nemen en een poging doen in Busan het vanuit Parijs en Accra ingezette proces van vergroting van effectiviteit verder te verbeteren en te plaatsen in het nieuwe tijdsgewricht. Dit betekent voor mij dat het High Level Forum in Busan drie zaken zal moeten adresseren: focus op landenniveau vanuit een door de partnerlanden geleide aanpak van de effectiviteitsagenda (country compacts), een lichtere monitoring op globaal internationaal niveau (terugdringen van de internationale bureaucratie) en Busan als startpunt voor een bredere agenda waarbij het principe van hulp als katalysator nader wordt vormgegeven.

De leden van de SP-fractie vragen of ik mij kan vinden in de bevindingen van de evaluatie. Ik hecht er aan dat de 29 partnerlanden die zijn geïnterviewd voor deze evaluatie aangeven dat Nederland het relatief goed doet. Ten aanzien van transparantie verwacht ik dat Nederland er bij een volgende evaluatie beter uit zal komen. In het kader van het International Aid Transparency Initiative wordt momenteel door Nederland, in nauw overleg met andere partners, gewerkt aan het ontsluiten van actuele OS-gegevens. Ik verwacht dat in het najaar ook de Kamer toegang zal krijgen tot het Open Data bestand van alle OS-activiteiten zoals eerder aangegeven in mijn brief van 20 mei 2011 (32 500, nr. 186). Dit is een belangrijke stap op weg naar meer transparantie – ook voor de partnerlanden. Ik verwacht in 2012 deze bestanden, die voortaan ieder kwartaal zullen worden gepubliceerd, ook de benodigde budgettaire codes zullen bevatten waardoor onze gegevens, inclusief meerjarige planningscijfers, beter aan kunnen sluiten bij de nationale budgetten van onze partnerlanden.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Ormel, H.J. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Haverkamp, M.C. (CDA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), ondervoorzitter, Irrgang, E. (SP), Roon, R. de (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Pechtold, A. (D66), voorzitter, Broeke, J.H. ten (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Bosman, A. (VVD), Dikkers, S.W. (PvdA), El Fassed, A. (GL), Hachchi, W. (D66), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Driessen, J.H.A. (PVV), Hilkens, M. (PvdA) en Vacature (VVD).

Plv. leden: Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Samsom, D.M. (PvdA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Çörüz, C. (CDA), Knops, R.W. (CDA), Arib, K. (PvdA), Dijk, J.J. van (SP), Mos, R. de (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Schouw, A.G. (D66), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Sap, J.C.M. (GL), Wilders, G. (PVV), Leegte, R.W. (VVD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Veldhoven, S. van (D66), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV), Recourt, J. (PvdA) en Mulder, A. (VVD).

Naar boven