Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 21501-02 nr. 488 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 21501-02 nr. 488 |
Vastgesteld 14 juli 2003
De vaste commissie voor Defensie1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 19 juni 2003 overleg gevoerd met de heer Kamp, minister van Defensie over:
– de brief van de minister van Defensie d.d. 10 juni 2003 houdende een notitie over de actuele ontwikkelingen in het kader van het EVDB en de Conventie en de mogelijke gevolgen hiervan voor de Nederlandse krijgsmacht (21 501-02/28 473, nr. 482);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 17 juni 2003 inzake projecten van het European Capabilities Action Plan (ECAP) (21 501–02, nr. 484).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De heer Van Baalen (VVD) vindt dat het Europees veiligheids- en defensiebeleid vooral in een transatlantisch perspectief moet staan. Op die manier kan Europa hoog in het geweldspectrum optreden en aansluiten bij de hoogwaardige technologie die nodig is om oorlog te kunnen voeren en vredesoperaties te kunnen uitvoeren. Dat betekent ook dat beslissingen over materieel genomen moeten worden in samenwerking met de Amerikanen en Canadezen en niet alleen in Europees verband. Europa moet natuurlijk wel weten welke kant zij op wil gaan. Het EVDB moet onderdeel zijn van het buitenlandbeleid van de EU. Op dit moment is er geen sprake van een diepgevoelde consensus ten aanzien van dat buitenlandbeleid.
Terecht stelt de regering dat de solidariteitsclausule onduidelijk in de stukken van de Conventie is opgenomen. Ook de rol van de minister van Buitenlandse Zaken van de EU is onduidelijk. Die kan zelfstandig voorstellen doen waardoor unanimiteitsvereisten omzeild worden. Er zelfs de mogelijkheid van een passerelle Geldt dat ook voor het EVDB zoals dat in de Conventie is opgenomen?
Ook ten aanzien van EU-missies en uitbreiding van de Petersbergtaken moet unanimiteit gehandhaafd blijven. Kan de minister aangeven in hoeverre EU-lidstaten en niet EU-lidstaten gezamenlijk missies kunnen uitvoeren? Wat is dan de positie van de Raad?
Hoe verhoudt zich het Europees agentschap voor capaciteitenversterking en materieelverwerving tot OCCAR? Welke verplichtingen hebben prioriteit: EU- of NAVO-verplichtingen?
Als de ministers van Defensie ook participeren in de Raad algemene zaken en externe betrekkingen (RAZEB) – misschien op termijn de Raad externe betrekkingen – heeft dat het voordeel dat het defensie- en het buitenlandbeleid niet gescheiden worden. Wat is de mening van de minister hierover?
De heer Van Winsen (CDA) hecht aan een sterker EVDB, complementair aan de transatlantische relatie. Hij vraagt zich af hoe de solidariteitsclausule zich verder zal ontwikkelen bij implementatie in het Unieverdrag. Kan het inhouden dat Nederland permanent capaciteit beschikbaar moet houden? Welke organisatorische consequenties heeft dat?
De omschrijving van de EU-missies is voldoende duidelijk. Het zijn geen nieuwe taken maar worden nu wel in het Verdrag opgenomen en dat is een stap voorwaarts.
Hij steunt de voorstellen voor een Europees agentschap voor capaciteitenversterking en materieelverwerving. Nu wordt met tweederde van het budget van Amerika slechts 15% effectieve kracht gerealiseerd. Europese samenwerking op defensiegebied moet bevorderd worden. Het wordt een agentschap van de Unie waaraan niet iedereen hoeft deel te nemen. Het moet echter geen cafetariamodel worden waar naar willekeur geschopt kan worden en vrijwilligheid omslaat naar vrijblijvendheid. Als Europa consequente stappen wil zetten op dit terrein, moeten de zaken duidelijk gemaakt worden. Er is grote behoefte aan een strategisch concept. Er moet een koers uitgezet worden, er moet regie zijn en de zaken moeten helder in beeld gebracht worden.
Er wordt voorgesteld om de ECAP-samenwerking op termijn op te laten gaan in dit nieuw te vormen agentschap. Kan explicieter worden aangegeven hoe dat in zijn werk zal gaan? Te meer omdat het kennelijk de bedoeling is dat ook OCCAR en andere min of meer vergelijkbare samenwerkingsorganisaties uiteindelijk in dit nieuwe agentschap zullen opgaan.
In artikel 296 van het huidige Unieverdrag wordt bepaald dat elke lidstaat maatregelen kan nemen die noodzakelijk geacht worden voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid. Voor Nederland hebben die betrekking op de productie van en de handel in militair materieel. Tegelijkertijd gebiedt dit artikel de lidstaten te voorkomen dat de werking van de Gemeenschappelijke markt ongunstig wordt beïnvloed. Helaas beschermen en subsidiëren de meeste landen hun eigen industriële ontwikkelingen. Misschien kan het agentschap een flinke impuls geven om de broodnodige stappen te zetten in het militair-industriële complex? Dat is ook in het belang van het Nederlandse bedrijfsleven.
De heer Van Winsen kan zich vinden in de voorgestelde nauwere samenwerking op het gebied van wederzijdse bijstand.
In het AIV-rapport Militaire samenwerking in Europa, mogelijkheden en beperkingen wordt de suggestie gedaan om met betrekking tot defensie-inspanningen een multilaterale toets te bedenken voor de betrokken landen. Misschien past dat in de roadmap zoals de minister onlangs in Griekenland aan zijn collega's heeft voorgesteld. Het is belangrijk een goed inzicht te krijgen in de tekorten en overschotten van de deelnemende landen.
Hoe zal op wat langere termijn de samenwerking op defensiegebied vorm krijgen? Gaat het naar een gemeenschappelijke aanschaf van materieel, naar een pullingsysteem, naar taakspecialisatie, naar operationele samenwerking?
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie) kan zeer instemmen met de opmerkingen over de rol van de EVDB en de NAVO. Het gaat om de invulling van een sterkere Europese rol binnen de NAVO. De EU en de NAVO zijn elkaar aanvullende versterkende organisaties en geen tegenpolen. Zij staat volledig achter het Nederlandse standpunt.
Voor het eerst in de geschiedenis van de Europese verdragen wordt een solidariteitsclausule vastgelegd. Hoe verhoudt zich deze onderlinge veiligheidsgarantie met artikel 5 van het NAVO-verdrag? Is de solidariteitsclausule een verkapte opname van dat artikel en waar ligt de grens tussen de NAVO en de EU?
De Petersbergtaken gaan uit van missies in het lage deel van het geweldsspectrum maar nu wordt feitelijk het hele spectrum tot de taken van de EU gebracht. Is hier geen sprake van concurrentie met de NAVO?
De taken van het Europees agentschap liggen voor een deel op het gebied van de defensieplanning. Daarover zijn het Berlijn-plus-akkoord afspraken met de NAVO gemaakt.
Artikel 207, lid 2 bepaalt dat het statuut bij meerderheidsbesluit zal worden vastgesteld. Wordt het Nederlandse militaire vermogen niet al te afhankelijk van wat de andere Europese lidstaten doen? Mevrouw Huizinga voorziet problemen als er bijvoorbeeld een situatie à la Irak ontstaat ontstaan en de lidstaten het niet met elkaar eens worden. De landen zullen ook steeds minder in staat zijn een eigen bijdrage te leveren omdat bepaalde onderdelen uitbesteed zijn aan het buurland. Wanneer dat land een afwijkende positie inneemt, zal de eigenstandige positie van het andere land in het gedrang komen. Waarom is de regering zo enthousiast over dit Europese bureau voor bewapening?
De gestructureerde samenwerking op het vlak van militaire capaciteiten gaat kennelijk verder dan de titel suggereert. Volgens het Verdrag van Nice zou er geen sprake zijn van een Europa van meer snelheden op het gebied van EVDB. Dit lijkt daar echter rechtstreeks heen te leiden. Mevrouw Huizinga meent dat er binnen de EU wordt gewerkt aan het totstandkomen van een EVDB dat niet alleen de NAVO versterkt en aanvult maar ook als alternatief van de NAVO kan gaan fungeren. Hoe ziet de minister dit?
De heer Timmermans (PvdA) meent dat er een EVDB moet komen om Europa in staat te stellen een partner van de Verenigde Staten te blijven. Als Europa niet méér en intensiever gaat samenwerken, is het in de ogen van de Verenigde Staten binnen de NAVO geen gelijkwaardige partner meer. Het is niet in concurrentie mét de NAVO, het is een onderdeel van de overlevingsstrategie ván de NAVO. Als Europa er niet in slaagt om geloofwaardiger te worden op het defensiegebied, zal het steeds irrelevanter worden voor de VS en dat geldt ook voor de NAVO. Een Europees buitenlandbeleid kan alleen geloofwaardig zijn als dit geschraagd wordt door een geloofwaardige defensie-inspanning. Europa moet zijn defensie beter organiseren.
Europa heeft te veel van het een en te weinig van het ander. Er is geen sector waarin Europawijd zo gigantisch veel verspilling van publieke middelen plaatsvindt als in defensiesector. Het rapport van de Conventie constateert dat Europa op drie clusters enorme tekorten heeft: inlichtingen en commandovoering, strategisch transport zowel door de lucht als over water en inzetbare gevechtstroepen. Andere zaken heeft Europa veel te veel: pantservoertuigen, tanks, mobilisabele eenheden, oppervlakteschepen en gevechtsvliegtuigen. Speelt deze analyse een duidelijke rol bij het integraal defensieplan?
Er moet gewerkt worden aan een steeds nauwere samenwerking tussen de Europese landen. Zij moeten het eens worden over de bestaande tekorten. In de NAVO is men het daarover redelijk eens, dat moet ook in Europa worden afgezegend. Men moet het ook eens worden over de richting. Met wellicht wisselende coalities binnen Europa zullen er afspraken gemaakt moeten worden over taakspecialisaties. Wat pool je samen? Wat blijf je nog alleen doen? Welke capaciteit heeft men individueel nodig? Wat is een doublure en wat kan alleen gedaan worden? De heer Timmermans steunt de regering volledig in haar positieve houding tegenover het agentschap. Er zal samengewerkt moeten worden bij onderzoek naar het ontwikkelen van toekomstige defensiecapaciteit en in de verwerving en ontwikkeling van nieuw militair materieel. Op dit gebied is er in Europa een gigantisch probleem. Er wordt veel te veel van hetzelfde gemaakt. Er lopen zes of zeven ontwikkelingsprogramma's voor hetzelfde spul terwijl er in de VS maar één ontwikkelingsprogramma is. Dat is slecht voor Europa, slecht voor de industrie en slecht voor de verhouding met de Verenigde Staten. Er moet echter voor gewaakt worden dat de defensiemarkt slecht één aanbieder kent. Dat is heel slecht voor de belastingbetaler. Concurrentie is noodzakelijk. Als bijvoorbeeld destijds het airbusproject niet was gestart, zou er nu slechts één aanbieder van vliegtuigen zijn met als gevolg zeer hoge prijzen.
Het is voor Nederland heel moeilijk om af te wegen, hoe afhankelijk het zich kan maken van partners. Wordt er wel gelijk overgestoken? Hoe kan dit democratisch gecontroleerd worden? Als er geen taakspecialisatie wordt nagestreefd, blijft de versnippering bestaan. Zolang het buitenlandbeleid nog regelmatig ver uit elkaar loopt, is onderlinge afhankelijkheid een handicap. Het is een gordiaanse knoop.
De verantwoordelijkheid voor het EVDB moet bij de lidstaten blijven en de besluiten moeten alleen met unanimiteit genomen worden. Ieder land heeft een vetorecht. Europese besluitvorming heeft een bepaalde dynamiek. Daarop moet worden ingespeeld. Waar blijft dan de democratische controle want er is geen forum op Europees niveau waarin dit soort onderwerpen worden besproken? Hoe ziet de minister dit? De Assemblee van de WEU is geen oplossing omdat deze veel landen herbergt die niet eens onrechtstreeks betrokken zijn bij Europa.
De minister wijst op de grote mate van eensgezindheid over de hoofdlijnen. Het ontwerpverdrag van de Conventie bevat inderdaad enkele nieuwigheden op defensiegebied: de oprichting van het agentschap en de introductie van nauwere samenwerking. Het agentschap en die nauwere samenwerking kunnen bijdragen aan vergroting van de slagvaardigheid van de EU op het EVDB-beleid. Er is een zeer grote drang om samen te gaan werken. Voor de slagvaardigheid is het belangrijk om goede institutionele afspraken te maken, maar nog belangrijker is dat de benodigde capaciteit ook daadwerkelijk beschikbaar komt. Er wordt met tweederde van het Amerikaanse budget inderdaad slechts 15% effectieve kracht gerealiseerd. Daar ligt een grote uitdaging! OCCAR wordt onderdeel het nieuwe Europese agentschap. Zowel Frankrijk als Engeland zal zitting hebben in dat agentschap. Dat is zeer belangrijk, niet alleen omdat het twee grote landen zijn of vanwege het feit dat zij verschillend tegenover de oorlog in Irak staan en verschillend tegen de samenwerking met Amerika aankijken, maar ook omdat zij verschillende ideeën hebben over materieelverwerving en capaciteitversterking. Engeland is vooral bezig om de versterking van de militaire capaciteiten via de bekende bottom-upbenadering van de grond te krijgen, terwijl Frankrijk de voorkeur geeft aan een centraal aangestuurde Europese benadering. Het agentschap moet precies vaststellen welke militaire capaciteiten nodig zijn, de operationele behoeften op elkaar afstemmen en het verschil tussen behoefte en capaciteit via doelmatige verwerving overbruggen. Dit moet gebeuren in de vorm van multinationale samenwerkingsprojecten. Onderzoek moet ondersteund worden en er moet gezorgd worden voor versterking van de industriële en technologische basis van de Europese defensie-industrie. Op die manier zullen de bottom-upbenadering van Engeland en de centraal gestuurde verwerving zoals Frankrijk die wil, op een praktische manier bij elkaar gebracht kunnen worden. Het agentschap kan ertoe bijdragen dat wat de effectiviteit betreft de huidige verhoudingen tussen Europa en de VS flink veranderen.
Nederland is geen voorstander van het inbouwen van een wederzijdse bijstandsverplichting in het ontwerpverdrag. De solidariteit is namelijk geregeld in artikel 5 van het NAVO-verdrag. De bepaling in artikel 209 van hoofdstuk III van het ontwerpverdrag is op zijn minst overbodig en kan leiden tot onduidelijkheden en fricties, juist op een punt waar maximale duidelijkheid noodzakelijk is. Als één van de NAVO-landen aangevallen wordt, is het een aanval op de NAVO als geheel en helpen de NAVO-landen elkaar. Daarover moet geen onduidelijkheid bestaan. Als het gaat om samenwerking in het geval van een terreuraanslag, een natuurramp of een ramp ten gevolge van menselijk optreden, kan er altijd hulp georganiseerd worden.
Voor de solidariteitsafspraken alsmede voor de Helsinki Headline Goal geldt in algemene zin dat Nederland daarvoor capaciteiten beschikbaar moeten stellen. Het moet zorgen voor bepaalde eenheden en materieel. Andere landen doen dat ook en met elkaar moet dat goed zijn voor die crisisbeheersingsmacht van 60 000 man. Diezelfde eenheden kunnen echter ook in NAVO-verband aangemerkt worden. Één aspect is echter wel degelijk anders. Er moet een commandocentrum komen dat permanent bemand is, een en ander organiseert, de zaak volgt en bekijkt of het nodig is een bepaalde actie uit te voeren en zo ja, wat daarvoor precies nodig is en wie er moeten komen om het te gaan doen. Dat commandocentrum is in zekere zin wel degelijk dubbelop, maar daartegenover staat dat deze op nationaal niveau kunnen worden afgebouwd. De door Duitsland, Frankrijk en België bepleite samenwerking hield dit ook in. Per saldo hoeft dit dus niet tot een verslechtering te leiden.
Om goed te kunnen samenwerken in het EVDB is het inderdaad belangrijk dat men goed weet welke richting men op wil gaan. Tot dusver is gekozen voor het gebruik van alle praktische mogelijkheden om te bekijken hoe de Helsinki Headline Goal waargemaakt kan worden. Het realiseren van die crisisbeheersingsmacht zal zeker een aantal jaren vergen. Het is ook belangrijk om doelen voor de langere termijn te formuleren. De minister stelt voor daarover een aparte discussie met de Kamer te voeren.
Europa wil graag een interventiemacht hebben. Als Europa zo'n interventiemacht voor elkaar krijgt, kan deze in de wereld bepaalde taken voor zijn rekening nemen. Dat is heel goed inpasbaar in de verplichtingen die de NAVO als geheel heeft. Het is zeker geen bedreiging van de NAVO. Duidelijk moet zijn wat Europa op de langere termijn wil bereiken op het gebied van het EVDB. In Thessaloniki wordt daarover gesproken. Ook in de Kamer zal daarover op een later moment gesproken moeten worden. Dan kunnen de verschillende deelonderwerpen in een breder verband geplaatst worden.
Om ook op zeer lange termijn de bescherming te kunnen garanderen, acht de minister het absoluut noodzakelijk om te blijven samenwerken met de transatlantische partners, met name de Verenigde Staten. Europa moet wel een geloofwaardige partner zijn. Nu moeten de VS ieder keer als het erop aankomt de kastanjes uit het vuur halen en hobbelen de Europese landen daar minder of meer samenwerkend achteraan. Het is zeer belangrijk de Europese samenwerking op defensiegebied zodanig vorm te geven dat Europa binnen de NAVO beter gaat presteren dan thans het geval is. Frankrijk wil niet mee doen in de NAVO maar staat steeds meer toe dat de NAVO allerlei dingen doet, ook buiten het NAVO-gebied. De Europese samenwerking moet er ook toe leiden dat Frankrijk meer zal meedoen dan thans het geval is.
De samenwerking en afstemming tussen de EU en de NAVO is over het algemeen goed. In Macedonië heeft de EU voor het eerst een operatie van de NAVO overgenomen en er worden voorbereidingen getroffen voor de overname van de operatie SFOR in Bosnië. Daarbij hebben zich wel enkele probleempjes voorgedaan, maar nu is er sprake van een heel behoorlijke samenwerking. Alles wat er Europa wordt opgebouwd, wordt onderdeel van de power die de NAVO beschikbaar heeft. Een en ander wordt goed op elkaar afgestemd. Mochten er problemen optreden, dan zal Nederland direct aan de bel trekken. De defensiesamenwerking in Europees verband mag absoluut niet ten koste gaan van de samenwerking in de NAVO.
Binnen de NAVO is de analyse gemaakt dat het eigenlijk niet voorspelbaar is dat er binnen tien jaar een geloofwaardige aanval komt op het grondgebied van de NAVO. De NAVO treedt steeds meer op buiten het grondgebied. De ISAF-operatie in Afghanistan bijvoorbeeld wordt eigenlijk door de NAVO overgenomen. In Irak gaat Polen een belangrijke rol vervullen en het is de NAVO die dat voor Polen organiseert. De NAVO kijkt ook zeer intensief naar Afrika. De minister acht het van groot belang dat Europa bij deze nieuwe rol van de NAVO samenwerkt met de Verenigde Staten. Europa moet een substantiële bijdrage leveren aan het oplossen van de onveiligheid, onzekerheid en ellende in de wereld.
De minister kan zich vinden in de analyse dat de VS zich in toenemende mate afvragen wat zij eigenlijk hebben aan de Europeanen en dat de onevenwichtigheid binnen het bondgenootschap alleen maar toeneemt door de Europese onmacht. Dat is de grootste bedreiging is voor de NAVO. Hij wijst in dit verband allereerst op de politieke verdeeldheid. Als Amerika is op een gegeven moment vindt dat ergens in de wereld echt iets moet gebeuren en Europa vraagt daaraan mee te doen, blijkt dat het ene Europese land «ja» zegt, het andere «nee» en het derde nog even wil wachten omdat het er nog niet uit is. Die politieke verschillen vormen een grote belemmering op zo'n belangrijk moment. Op de tweede plaats stelt Europa militair te weinig voor: er zijn bijvoorbeeld te weinig transportmiddelen of geen commandocentrale op hoog niveau etc. Naarmate Europa erin slaagt beter samen te werken en het beschikbare geld beter te benutten, wordt het belangrijker voor Amerika en voor de wereld. Als dat gebeurt zonder in strijd te zijn met de NAVO, zal de relatie met de VS alleen maar verbeterd kunnen worden.
Het is interessant hoe zich de samenwerking ontwikkelt met de niet-EU-landen die bij een aantal operaties in beeld zijn. Deze landen wonen de verschillende bijeenkomsten bij en krijgen altijd de gelegenheid het woord te voeren. Het Berlijn-plus-mechanisme dient ertoe om op een praktische manier met deze landen samen te werken.
In het beleidsdeel van het ontwerpverdrag wordt in artikel 196, lid 4 met instemming van de Nederlandse regering bepaald dat de besluitvorming op militair en defensiegebied bij unanimiteit geschiedt.
In Europa wordt heel intensief gewerkt aan de totstandkoming van defensiesamenwerking. Er worden steeds stappen vooruit gezet die hun impact hebben op Europa als geheel. De Nederlandse regering is een groot voorstander van een aparte raad van de ministers van Defensie. De minister is ervan overtuigd dat dit zeer goed mogelijk is in samenhang met de RAZEB waarin de ministers van Buitenlandse Zaken actief blijven. Zowel in de landen zelf als in Europees verband is er sprake van een uitstekende samenwerking tussen de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie.
Natuurlijk moet er een duidelijke bench mark komen met betrekking tot het agentschap. Ieder land moet duidelijk aangeven over welk materieel het beschikt, hoeveel geld er beschikbaar is, de omvang van de huidige capaciteit en hoeveel men in de toekomst wil bijdragen. Als dat per land transparant en inzichtelijk wordt gemaakt, zal het mogelijk zijn om met elkaar afspraken te maken over verbeteringen. Als er iedere keer weer opnieuw informatie verzameld moet worden, kost dat te veel energie. De minister meent dat de geesten er bijna rijp voor zijn en dat een goede voorbereiding er zeker toe bijdraagt dat een en ander in een versnelling komt. Hij zal alles doen om dit voor elkaar te krijgen. Engeland heeft al laten merken daarvoor veel te voelen. Er is met betrekking tot het agentschap sprake van een prima samenwerking tussen Engeland en Frankrijk.
Er wordt in de diverse Europese landen inderdaad heel veel capaciteit aangehouden die niet meer zinvol is. Dat geldt zowel voor tanks, vliegtuigen als schepen. Als dat inzichtelijk gemaakt wordt, zal dat ook gevolgen hebben voor de binnenlandse politiek. Niemand heeft er echter iets aan om capaciteit in stand te houden die alleen maar geld kost en voor de burgers niets oplevert.
Het is ontegenzeglijk waar dat het eigen Nederlandse militair vermogen en het vermogen om zelfstandig op te treden, zullen verminderen. De minister wijst in dit verband op de samenwerking met de Engelsen, de Duitsers, de Belgen, de Denen en de Noren. Het is niet meer denkbaar dat Nederland in zijn eentje een crisisbeheersingsoperaties uitvoert. Bepaalde hulp aan civiele autoriteiten zal nog wel zelfstandig mogelijk zijn. Het is wel belangrijk dat wat overblijft echt inzetbaar is. Als Nederland voor alle essentiële zaken van anderen afhankelijk is, is het heel moeilijk om met een klein aantal partners snel iets te doen. Nederland wil niet te afhankelijk worden van de samenwerking met anderen. Nederland moet een graag gewilde partner zijn bij de diverse operaties er ertoe kunnen bijdragen dat er snel een goed resultaat wordt bereikt.
Desgevraagd merkt de minister op dat besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid bepaald wordt in artikel 207, lid 2 alleen betrekking heeft op het statuut en op de zetel. Inhoudelijk heeft dat dus geen effect.
Omdat de minister op dit moment niet over voldoende informatie beschikt, stelt hij voor het antwoord over de strijdigheid van de bepaling over gestructureerde samenwerking met het Verdrag van Nice op een later moment schriftelijk geven.
De tekorten aan mobilisabele eenheden spelen inderdaad een grote rol bij het opstellen van het integraal defensieplan. Er zal als volgt te werk gegaan worden: de regering maakt haar eigen veiligheidsanalyse, zij bekijkt de analyse van de NAVO en van Europa en zal daarna een beslissing nemen en ervoor zorgen dat het budget en de omvang van de krijgsmacht op elkaar afgestemd worden. Bij bepaalde onderdelen is sprake van overschotten. In de NAVO zijn bijvoorbeeld 72 niet-nucleaire onderzeeboten, waarvan er 62 alleen maar op korte afstand bepaalde taken kunnen verrichten. Tien boten zijn in staat om op de grootst mogelijke afstanden alle taken te verrichten. De vier Nederlandse onderzeeërs behoren tot die tien. Als Nederland er vier weg zou doen, zouden er vier van de tien beste van de NAVO weggaan. Het is dus belangrijk deze te houden. Van de vliegtuigen in Europa is 90% niet geschikt voor precisie bombardementen. Er zijn dus veel te veel vliegtuigen maar alle Nederlandse vliegtuigen behoren tot de 10% die wél geschikt zijn.
De minister acht Europese samenwerking bij onderzoek, materieelproductie en verwerving van het grootste belang. Er moet voor gewaakt worden in Europa kostbaar onderzoek te verrichten als in Amerika geschikt materieel zo van de plank gekocht kan worden. Het zou echter jammer zijn als alleen in Amerika een defensie-industrie zou bestaan. Europa heeft ook belang bij een goede defensie-industrie. Op die manier kan er sprake zijn van een bepaalde vrijemarktwerking. Als er te veel Amerikaans-Europese consortia komen, waar blijft dan de concurrentie? De minister stelt zich voor daarover een analyse te laten maken en daarbij ook te bekijken welke voordelen concurrentie kan opleveren en hoe het evenwicht tussen de landen mét en de landen zónder defensie-industrie in het agentschap wordt meegenomen.
Ten slotte zou de minister ook nog willen nadenken over de vraag hoe de democratische controle gerealiseerd kan worden en daarop bij een volgende gelegenheid terug te komen.
Samenstelling:
Leden: De Vries (PvdA), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Vendrik (GroenLinks), Albayrak (PvdA), voorzitter, Wilders (VVD), Balemans (VVD), Van Baalen (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Winsen (CDA), Van den Brink (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Herben (LPF), ondervoorzitter, Kortenhorst (CDA), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Bruls (CDA), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Straub (PvdA), Blom (PvdA) en Eijsink (PvdA).
Plv. leden: Van Dam (PvdA), Waalkens (PvdA), Cornielje (VVD), Halsema (GroenLinks), Fierens (PvdA), De Ruiter (SP), Van den Brand (GroenLinks), Adelmund (PvdA), Hofstra (VVD), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Oplaat (VVD), De Haan (CDA), Nawijn (LPF), Ferrier (CDA), Hermans (LPF), Van der Staaij (SGP), De Wit (SP), Jan de Vries (CDA), Ormel (CDA), Van Heemst (PvdA), Tichelaar (PvdA) en Noorman-den Uyl (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Terpstra (VVD), Rijpstra (VVD), Dijksma (PvdA), De Haan (CDA), voorzitter, Koenders (PvdA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Wilders (VVD), Van Baalen (VVD), Van Winsen (CDA), Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Fierens (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA) en Szabó (VVD).
Plv. leden: Oplaat (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Stuurman (PvdA), Vos (GroenLinks), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Sterk (CDA), Hirsi Ali (VVD), Van Miltenburg (VVD), Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Rambocus (CDA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Waalkens (PvdA), Geluk (VVD) en Dittrich (D66).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-02-488.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.