21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1413 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 september 2014

Hierbij bied ik u de geannoteerde agenda aan van de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) over handel op 15 oktober 2014 waaraan EU-Ministers verantwoordelijk voor handelspolitiek zullen deelnemen. Naast de punten op de RBZ-agenda, informeer ik u ook over de stand van zaken over het vrijhandelsakkoord tussen EU en Canada (CETA) en over de Economische Partnerschapsakkoorden.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

Geannoteerde agenda informele Raad Buitenlandse Zaken 15 oktober 2014

De agenda van de informele Raad voor Buitenlandse Zaken over handel (RBZ) onder Italiaans voorzitterschap op 15 oktober a.s. te Rome staat in het teken van de agenda van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) na de ministeriële conferentie te Bali afgelopen december, de onderhandelingen over het EU-VS vrijhandelsakkoord, Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP), en de situatie in Oekraïne en Rusland. Daarnaast heeft Italië als extra agendapunten de stand van zaken geagendeerd over het handelsdefensief instrumentarium en het International Procurement Instrument.

Naast de onderwerpen die geagendeerd staan voor deze RBZ, wil ik uw Kamer ook kort informeren over de stand van zaken over het EU-Canada vrijhandelsakkoord (CETA) en de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s).

WTO post-Bali agenda

In de week van 24 juli vond in Genève een bijeenkomst plaats van de Algemene Raad van de WTO. Volgens de uitkomsten van de ministeriële WTO-conferentie te Bali in december 2014 moest het daar bereikte akkoord over handelsfacilitatie per 31 juli 2014 worden geformaliseerd. Dit is helaas niet gelukt.

De situatie lijkt nu dat een klein aantal landen de belangen van veel ontwikkelingslanden bij een goede uitkomst op handelsfacilitatie dreigt te gijzelen. Voor een oplossing in deze impasse is het dan ook belangrijk dat de vele landen die baat zullen hebben bij het akkoord van zich laten horen. De EU dient het initiatief tot een gesprek met deze, onder meer Afrikaanse, landen te nemen. De Europese Commissie is hiermee bezig. Overigens hebben inmiddels 32 ontwikkelingslanden de daad bij het woord gevoegd en aan de WTO genotificeerd welke verplichtingen zij zullen uitvoeren bij inwerkingtreding van het handelsfacilitatie-akkoord.

In de huidige constellatie is het evenzeer van belang dat zichtbaar wordt gewerkt aan nakoming van afspraken ten behoeve van de minst ontwikkelde landen. In EU-verband wordt de «waiver» voor preferentiële behandeling van deze landen op het terrein van diensten uitgewerkt. Ook vereenvoudiging van gebruik van preferentiële oorsprongsregels verdient aandacht.

EU-VS vrijhandelsakkoord (TTIP)

De Raad zal spreken over TTIP. Sinds de start van de onderhandelingen in juli 2013 hebben zes onderhandelingsrondes plaatsgevonden. De eerstvolgende ronde staat gepland voor 29 september tot en met 3 oktober in Washington D.C. Ik vind het verstandig dat TTIP hoog op de politieke agenda blijft staan. Politieke betrokkenheid is van cruciaal belang om deze onderhandelingen tot een succes te brengen. De informele RBZ biedt een goede gelegenheid om volledig bijgepraat te worden over de laatste onderhandelingsronde en van gedachten te wisselen over de laatste stand van zaken van de onderhandelingen. De avond voorafgaand aan de Raad zal tijdens het diner gelegenheid zijn om met United States Trade Representative Froman van gedachten te wisselen over de onderhandelingen.

Zoals ook met uw Kamer besproken tijdens het Algemeen Overleg over TTIP op 10 september jl., zet Nederland in op een ambitieus akkoord met de VS. Verscheidene studies hebben aangetoond dat TTIP economische voordelen voor zowel bedrijven, als consumenten kan opleveren.

Het is van belang dat TTIP een breed gedragen akkoord wordt. Het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld zijn hierbij belangrijke spelers, maar – gelet op de complexiteit en de belangen van het verdrag – is het belangrijk om juist ook het midden- en kleinbedrijf, consumenten en andere belanghebbenden te betrekken. Alleen door een continue dialoog met alle belanghebbenden kunnen we een deal bereiken die voor de EU het beste resultaat oplevert en maatschappelijk breed gedragen wordt. Ik verwelkom daarom het publieke event dat het Italiaanse Voorzitterschap de dag voor de informele Raad organiseert.

Voor het welslagen van onderhandelingen is het van belang dat vertrouwelijk wordt omgegaan met de positie en belangen van de EU. Ik heb de leden van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking eerder het onderhandelingsmandaat vertrouwelijk ter inzage aangeboden, net zoals de leden van het handelscomité in het Europees parlement het mandaat vertrouwelijk hebben kunnen inzien. Ik zal de inspanningen van Commissaris De Gucht en het Italiaanse Voorzitterschap om het mandaat te declassificeren, steunen.

Tijdens het Algemeen Overleg op 10 september werd ook gevraagd naar de onderhandelingen over oorsprongsregels in TTIP. Op dit gebied moeten de onderhandelingen nog starten. Bilaterale akkoorden bestaan op dit gebied in essentie uit twee onderdelen, algemene bepalingen en product-specifieke regels. Op beide onderdelen lopen de systemen van de EU en de VS sterk uiteen. Belangrijke vraag is nu hoe in het kader van TTIP de verschillen in benadering overbrugd kunnen worden. Bij de algemene bepalingen betreft het onder meer de douaneprocedures, waaronder waardebepaling en bewijs van oorsprong. Ten aanzien van het oorsprongsbewijs verlangt de EU een verklaring van de exporteur uit het derde land. Bij twijfel kan om verificatie worden gevraagd aan de douaneautoriteiten. De VS richt zich tot de importeur. Op basis van diens verklaring wordt preferentie verleend. In product-specifieke lijstregels wordt vastgelegd wanneer een product de oorsprong van het exporterend land verkrijgt. Dat is eenvoudig voor geheel en al in een land verkregen producten, maar voor andere producten moet nader worden bepaald welke bewerking op ingevoerde materialen vereist is om de oorsprong te verkrijgen. Over hoe deze regels er in TTIP gaan uitzien, is de Commissie nog in contact met Europese brancheorganisaties, die zeer uiteenlopende feedback hebben gegeven.

Rusland/Oekraïne

De bespreking van het onderwerp Rusland/Oekraïne zal gaan over het door Rusland ingestelde invoerverbod van een groot aantal agrarische producten dat ook nadelige gevolgen heeft voor de agrarische sector van de EU, dus ook Nederlandse bedrijven.

Om het hoofd te kunnen bieden aan de gevolgen van dit Russische invoerverbod heeft de Europese Commissie een aantal maatregelen ingesteld dat ook door Nederland gesteund wordt.

Op 18 augustus is een interventie aangekondigd om groenten en fruit uit de markt te nemen. Deze is op 10 september stopgezet omdat de budgetplafonds voor enkele producten waren overschreden. Een nieuwe, beperktere, verordening zal zeer binnenkort ingaan. Op 4 september heeft de Europese Commissie ook een interventieregeling voor de zuivelsector gepubliceerd. In Nederland is een aantal flankerende maatregelen genomen en is een speciale publiek-private taskforce van start gegaan met het zoeken/bewerken van alternatieve markten.

Naast dit alles overweegt de Europese Commissie te starten met een WTO-zaak tegen deze ban en sondeert op dit moment of derde landen bereid zouden zijn om een panel te steunen. Ook stemt zij dat af met de lidstaten in handelspolitiek overleg op hoog niveau. Hiervan mag géén directe oplossing voor de EU exporten worden verwacht. Dit kan echter wel politiek een belangrijk signaal geven. Nederland is voorstander van een zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen van een dergelijk WTO panel en wacht daarom het voorstel van de Europese Commissie af voordat een standpunt wordt bepaald.

Handelsdefensief instrumentarium

De Europese Commissie heeft april 2013 een conceptverordening aan de Raad en het EP gestuurd voor de «modernisering» van het handelsdefensief instrumentarium. Het betreft aanpassingen in de bestaande antidumping-verordening en antisubsidieverordening. De onderhandelingen in de Raad verlopen moeizaam. Het grootste geschilpunt is het gedeeltelijk afschaffen van de regel van het lager recht («lesser duty rule»). Deze regel houdt in dat de hoogte van een antidumping recht maximaal gelijk is aan de door de Europese industrie geleden schade. De schade is het verschil tussen de prijs die de Europese producenten voor hun product moeten vragen om nog een redelijke winst te maken en de lagere prijs van het geïmporteerde, gedumpte product. Als de regel van het lager recht wordt toegepast, is het antidumping recht maximaal gelijk aan de geleden schade. Als de regel van het lager recht niet wordt toegepast, kan de heffing hoger zijn dan de geleden schade. Het geïmporteerde product kan dan aanzienlijk duurder worden dan het Europese product.

Het doel van de regel van het lager recht is om een gelijk speelveld te creëren voor de Europese industrie, zonder andere Europese belanghebbenden meer op kosten te jagen dan nodig. De heffing moet namelijk worden opgebracht door de importeurs, industriële gebruikers, groot- en detailhandel en consumenten.

De Europese Commissie heeft voorgesteld om de regel van het lager recht af te schaffen voor antidumping zaken waarbij sprake is van verstoorde grondstofmarkten. Dit zal naar schatting leiden tot hogere antidumping rechten in een kwart van de antidumping zaken die leiden tot maatregelen. Daarnaast wil de Commissie de regel van het lager recht afschaffen voor alle antisubsidie zaken.

Nederland is voor volledig behoud van de regel van het lager recht. De Europese Unie heeft in het kader van de WTO Doha-ronde en bij de onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden juist altijd gepleit voor het verplicht stellen van deze regel. De voorgestelde gedeeltelijke afschaffing zal in een substantieel aantal gevallen leiden tot onnodig hoge heffingen, die uiteindelijk door de consument moeten worden opgebracht.

International Procurement Instrument

Het tweede onderwerp dat door Italië is geagendeerd is het voorstel voor Verordening Reciprociteit bij Overheidsopdrachten, dat ook bekend is als het International Procurement Instrument (IPI). Het voorstel voorziet erin dat voor overheidsopdrachten beperkende maatregelen kunnen worden ingesteld tegen potentiële leveranciers uit een land dat een minder open aanbestedingsmarkt heeft dan de Europese. Nederland heeft principiële en praktische bezwaren tegen het voorstel:

  • 1. Principieel – Nederland is een voorstander van open markten en staat afwijzend tegenover een dergelijk protectionistisch instrument. Het geeft een verkeerd signaal en is niet in lijn met de boodschap van open markten. Daarbij zijn tegenmaatregelen van andere landen niet uitgesloten. Strikte wederkerigheid op een beperkt terrein levert minder op dan een bredere uitruil op handelspolitiek gebied. Ook is de noodzaak van het instrument niet aangetoond (waar is het probleem?). Dit voorstel staat haaks op de doelstelling voor overheidsopdrachten van «best value for taxpayers money».

  • 2. Praktisch – uitvoerbaarheid is lastig, bijvoorbeeld met betrekking tot oorsprongsregels, waarvoor de inhoudelijke kennis ontbreekt bij aanbestedende diensten. Het leidt bovendien tot een toename van administratieve en uitvoeringslasten.

EU-Canada vrijhandelsakkoord (CETA)

Graag wil ik in vervolg op het Algemeen Overleg over TTIP op 10 september jl. in deze brief ook kort ingaan op het recent afgeronde akkoord tussen de EU en Canada (CETA) om u op de hoogte te stellen van de procedurele vervolgstappen. Na dat Algemeen Overleg zijn de zorgen en vragen van uw Kamer aan de orde gesteld in het Handelspolitiek Comité van 12 september. De Europese Commissie is ingegaan op het verzoek van Nederland en andere lidstaten om de tekst van het akkoord openbaar te maken. De Commissie heeft het onderhandelingsresultaat openbaar gemaakt tijdens de EU-Canada top op vrijdag 26 september. Nu volgt het proces van juridische controle en vertaling dat minimaal negen maanden in beslag neemt. Daarnaast heeft de Europese Commissie laten weten binnen enkele weken een antwoordbrief te sturen naar uw Kamer en 15 andere nationale parlementen met betrekking tot de door uw Kamer opgestelde brief over de aard van het akkoord.

Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s)

Ook vestig ik in deze brief de aandacht op de onderhandelingen over de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s). Binnenkort verstrijkt de deadline van 1 oktober 2014 voor de landen uit Afrika, het Caribische Gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) die geen stappen hebben gezet hun (interim) EPA te ratificeren en implementeren. Deze deadline kwam voort uit de noodzaak om te voorkomen dat exporteurs uit ontwikkelingslanden buiten de groep van ACS-landen een ongelijke strijd voeren wanneer zij hun producten willen afzetten op de Europese markt. Na een moeizaam onderhandelingsproces van 11 jaar zijn de EPA’s nu op het goede spoor beland. Na een akkoord met de regio West-Afrika is er deze zomer ook overeenstemming bereikt met de regio Zuidelijk Afrika. Ook Kameroen en Fiji hebben stappen gezet tot ratificering van hun (interim) EPA.

Alleen met de regio Oost-Afrika lopen de onderhandelingen minder voorspoedig dan gehoopt. Een akkoord leek binnen handbereik maar onderlinge verdeeldheid bemoeilijkt het proces. Op dit moment is daarmee de inschatting dat alleen Kenia zal terugvallen van volledig tariefvrije toegang tot de EU-markt naar het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS). De overige landen in deze regio (Oeganda, Tanzania, Rwanda en Burundi) behouden na de deadline hun volledige tariefpreferenties van de EBA-regeling (Everything But Arms) van het APS. De Europese Commissie onderhandelt intensief met Oost-Afrika om hopelijk ook met deze regio snel tot een akkoord te komen. Nederland heeft er bij de Europese Commissie op aangedrongen zo spoedig mogelijk met Kenia een regionale oplossing te vinden.

Naar boven