nr. 103
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 5 december 1997
Tijdens het Algemeen Overleg op 20 november jl. over de agenda van de
Interne Markt Raad heeft de heer Van der Linden het verzoek gedaan een aantal
vragen over de SLIM-exercitie schriftelijk te beantwoorden. De antwoorden
op deze vragen gaan U hierbij toe.
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
M. Patijn
Antwoorden op de vragen van de heer Van der Linden inzake
SLIM
1
Uit de verschillende Europese rapporten is gebleken dat vooral ook
verdere vereenvoudiging van nationale regelgeving van belang is voor het bedrijfsleven.
In hoeverre richten SLIM en het Actieplan zich ook hierop?
De SLIM-exercitie is gericht op de vereenvoudiging van Europese wet- en
regelgeving. In het Actieprogramma voor de interne markt, dat door de Europese
Raad van Amsterdam is verwelkomd, wordt de exercitie omgezet in een permanent,
doorlopend vereenvoudigingsprogramma.
Daarnaast roept het Actieprogramma de Lidstaten op ook de nationale regelgevende
en administratieve procedures te vereenvoudigen. De vereenvoudiging van nationale
regelgeving is en blijft de verantwoordelijkheid van de Lidstaten.
2
Hoe zijn de resultaten van en de werkwijze bij de proefprojecten
van SLIM in de eerste fase bevallen? Waar liggen eventueel problemen? Hoe
ziet de regering het verdere verloop van het SLIM-project?
In de eerste fase van SLIM is de EG-regelgeving ten aanzien van statistische
registratie, sierteelt, bouwmaterialen en wederzijdse diploma-erkenning onderzocht.
Voor eind 1997 zal de Commissie voorstellen hebben gedaan voor vereenvoudiging
van de geldende regelgeving op drie van de vier onderzochte gebieden; ten
aanzien van de richtlijn bouwmaterialen moet de Commissie eerst nog een nadere
analyse van de mogelijkheden voor vereenvoudiging maken, alvorens zij haar
vereenvoudigingsvoorstellen kan indienen. Het voorstel voor vereenvoudiging
van de statistische registratie is reeds beschikbaar en in Raadskader besproken.
Nederland is van oordeel dat de Commissie haar vereenvoudigingsvoorstellen
pas laat op tafel legt, nadat een bepaald terrein is onderzocht. De resultaten
van de onderzoeken naar de vier wetgevingsgebieden werden namelijk eind 1996
openbaar gemaakt. Vervolgens verloopt de besluitvorming in Raadskader erg
moeizaam. Klaarblijkelijk moeten – het initiële onderzoek van de
manco's – binnen diensten van de Commissie en bij de Lidstaten nog tal
van weerstanden worden overwonnen alvorens concrete vereenvoudigingsvoorstellen
op tafel komen en daarover wordt besloten. En het gaat er tenslotte om dat
te ingewikkelde regelgeving daadwerkelijk wordt aangepast. Ik heb daarom in
de Interne Markt Raad van 27 november jl. gepleit voor een betere monitoring
en politieke aansturing van de SLIM-exercitie door de Interne Markt Raad.
3
In de tweede fase van SLIM wordt een aantal nieuwe beleidsterreinen
onder de loep genomen. Hoe beoordeelt de regering de keuze voor de betreffende
beleidsterreinen?
In de tweede fase van SLIM zijn onderzoeken verricht naar de mogelijkheden
voor de vereenvoudiging van de kunstmestrichtlijn, bancaire diensten, de nomenclatuur
van de buitenlandse handel en administratieve aspecten van het BTW-stelsel.
Mede op basis van signalen uit het bedrijfsleven acht de regering de keuze
van deze wetgevingsgebieden door de Commissie een goede.
4
Hoe wordt geprobeerd om SLIM af te stemmen op de Nederlandse MDW-operatie?
Zijn er overlappingen of MDW-plannen waar men mee wacht tot SLIM het onderwerp
heeft behandeld?
Hoewel de SLIM-exercitie en de MDW-operatie qua opzet, behandelingstraject
en ambitieniveau verschillen, richten zij zich beide op verlichting van de
administratieve lasten van het bedrijfsleven. De MDW-operatie gaat overigens
verder en beziet ook concurrentiebeperkende regels. Er zijn onderwerpen die
zich zowel voor de nationale als voor de communautaire vereenvoudigingsexercitie
lenen. Zo wordt zowel in de SLIM-exercitie (EUROSTAT) als in de MDW-operatie
(CBS) bezien of statistiekverplichtingen voor met name het MKB kunnen worden
teruggedrongen. Bij het aandragen van onderwerpen voor de SLIM-exercitie wordt
door Nederland rekening gehouden met de keuzes die in de MDW-operatie zijn
gemaakt en ervaringen die met de MDW-operatie zijn opgedaan.
Er zijn geen onderwerpen in de MDW-operatie waarmee men wacht tot SLIM
het heeft behandeld. Wel wordt in de MDW-exercitie bij het heroverwegen van
Nederlandse wet- en regelgeving uiteraard rekening gehouden met de verplichtingen
die voor Nederland voortvloeien uit het EG-Verdrag en de daarop gebaseerde
regelgeving.
5
Op welke wijze staat de «task force» BEST in verbinding
met de SLIM-projecten? Hoe beoordeelt de regering het functioneren van BEST
in de eerste paar maanden?
De BEST-task force is een onafhankelijke groep van deskundigen, die op
verzoek van de Commissie aanbevelingen zal doen voor de verbetering van de
bedrijfsomgeving van het midden- en kleinbedrijf. Er is geen direct verband
met de SLIM-exercitie, maar indien deze task force aanbevelingen doet die
betrekking hebben op het functioneren en toepassen van bestaande EG-regelgeving
zal daarmee in de SLIM-exercitie rekening moeten worden gehouden. Omdat de
task force pas eind september zijn werkzaamheden is begonnen, is het nog te
vroeg om een oordeel over zijn functioneren te geven.
6
Welke verbeteringen acht de regering nog nodig om tot betere wetgevingskwaliteit
in de Europese Unie te komen? Welke initiatieven zal zij hiertoe ondernemen?
Zoals hierboven aangegeven zal de regering bevorderen dat – onder
meer door een betere politieke aansturing – de SLIM-exercitie leidt
tot daadwerkelijke aanpassing van bestaande, te ingewikkeld of omslachtig
gebleken EG-regelgeving.
Op Nederlands voorstel is voorts aan het Verdrag van Amsterdam een verklaring
gehecht, waarin het Europees Parlement, de Raad en de Commissie wordt verzocht
gezamenlijke richtsnoeren op te stellen die, ter verbetering van de redactionele
kwaliteit, in acht moeten worden genomen bij de totstandkoming van EG-wetgeving.
Nederland zal actief bevorderen dat deze richtsnoeren spoedig na de inwerkingtreding
van het Verdrag van Amsterdam worden vastgesteld.