21 490
Hoofdlijnen van het veteranenbeleid

nr. 22
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 21 september 1998

Zoals aangekondigd in de Memorie van Toelichting bij de defensiebegroting 1999 wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het Post-Cambodja-Klachtenonderzoek. Het betreft het onderzoek naar omvang en oorzaak van gezondheidsklachten van militairen die hebben deelgenomen aan de «United Nations Transitional Authority in Cambodia» in 1992 en 1993. In de brief van 9 april 1997 (Kamerstukken 25 000 X nr. 70) heeft mijn ambtsvoorganger de Kamer uitgebreid geïnformeerd over de doelstellingen en opzet van het onderzoek, dat is uitgevoerd door het Academisch Ziekenhuis Nijmegen in samenwerking met de Vrije Universiteit Amsterdam.

Vandaag heb ik de eindrapporten van beide onderzoeksinstellingen in ontvangst genomen, alsmede de bevindingen van de begeleidingscommissie onder leiding van mevrouw J. L. E. M. W. R. R. Tiesinga-Autsema. De onderzoeksrapporten en de bevindingen van de commissie bied ik u hierbij aan.1

De onderzoeken hebben aangetoond dat een aanzienlijke groep Cambodja-gangers (17%) aangeeft een minder goede algehele gezondheid te hebben. De gezondheidsklachten variëren sterk. Het gaat om klachten zoals vergeetachtigheid, concentratieproblemen en vermoeidheid, die in de onderzoeken kortweg worden aangeduid met «Post-Cambodja-Klachten» (PCK). Bij een klein deel (minder dan 2%) kon een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) worden vastgesteld. Een PTSS is een reeks van langdurige en ernstige psychische klachten na een traumatische ervaring, die in belangrijke mate beperkingen in het functioneren veroorzaken. Het onderzoek bevestigt de uitkomst van eerdere onderzoeken waaruit blijkt dat Defensie er rekening mee moet houden dat bijna 20% van de militairen met klachten van een uitzending terugkeert, waarvan een paar procent met ernstige klachten.

De onderzoeken hebben geen duidelijke oorzaak van de klachten noch een duidelijke behandelmethode aangetoond. De onderzoeken leverden geen aanknopingspunten op voor het bestaan van een gemeenschappelijke oorzaak van de ziekteverschijnselen. Het verband tussen het gebruik van Lariam en de Post-Cambodja-Klachten kon niet worden aangetoond en is volgens de onderzoekers onwaarschijnlijk. Dat het gebruik van Lariam wel een rol heeft gespeeld bij het oorspronkelijke ontstaan van de klachten kon echter ook niet met zekerheid worden uitgesloten. Een verband tussen andere vaccinaties en PCK is ook onwaarschijnlijk. Verder bleken traumatische ervaringen geen afdoende verklaring te kunnen bieden voor de huidige klachten.

Uit de onderzoeken blijkt dat veel uitgezonden militairen behoefte hebben aan aandacht, erkenning en zorg vanuit Defensie. Deze uitkomst ondersteunt de conclusies van eerdere onderzoeken zoals beschreven in de Veteranenbrief van 17 april 1998 (Kamerstukken 1997–1998, 21 490 nr. 21). De onderhavige onderzoeken onderstrepen het belang van een actieve nazorg en een goede herkenbaarheid en toegankelijkheid van alle geledingen van het zorgsysteem voor, tijdens en na afloop van de uitzending. Zoals beschreven in de genoemde Veteranenbrief en de nazorgbrief van 31 oktober 1996 (Kamerstukken II 1996–1997, 25 000 X nr. 18) zijn reeds vele maatregelen getroffen om een goede nazorg te kunnen garanderen. Zo wordt tijdens de voorbereiding veel aandacht besteed aan «zorg», bijvoorbeeld door voorlichting over stressverwerking. Overigens wordt ook bij de aannameselectie van militairen gelet op de geschiktheid voor uitzending.

Uiteraard zullen de resultaten van de PCK-onderzoeken worden gebruikt om de zorg voor uitgezonden militairen verder te verbeteren. Ook de samenwerking van de bij de veteranenzorg betrokken partijen in het op te richten Instituut voor Veteranenzorg zal moeten leiden tot een verdere optimalisering van de immateriële hulpverlening en zal de maatschappelijke erkenning van veteranen helpen vergroten.

Defensie blijft de klachten van de ex-Cambodja-gangers uiterst serieus nemen, ook nu er nog geen duidelijke oorzaak is aan te wijzen. Daarom heb ik ingestemd met het advies van de Begeleidingscommissie een vervolgonderzoek in te stellen. Defensie is in gesprek met het Academisch Ziekenhuis Nijmegen over voortzetting en uitbreiding van hun onderzoek. Doel van dat onderzoek zal onder meer zijn – door middel van een uitgebreid medisch onderzoek onder een grotere groep uitgezonden militairen – de oorzaken van de klachten te achterhalen, behandeltrajecten voor de verschillende te onderscheiden groepen te vinden en adviezen voor preventie te verkrijgen.

Omdat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat de onderzochte gezondheidsklachten ook vaak vóórkomen bij militairen die uitgezonden zijn geweest naar Rwanda, Burundi of Zaïre, zal ook deze groep bij dit nadere onderzoek worden betrokken. Het uitgebreide onderzoek zal waarschijnlijk ongeveer twee jaar in beslag nemen. Ik zal de Kamer tussentijds informeren over de voortgang.

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven