nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 13 maart 1995
In de nota «Zorg voor veteranen in samenhang» die in maart
1990 aan de beide Kamers der Staten-Generaal is aangeboden, zijn de hoofdlijnen
van het veteranenbeleid uiteengezet. In deze nota wordt aangegeven dat Defensie
een verantwoordelijkheid heeft voor een goede zorgverlening aan het gewezen
militair personeel dat op enigerlei wijze gevolgen ondervindt van de militaire
diensttijd, vooral degenen die hebben gediend onder oorlogsomstandigheden
of daarmee overeenkomende situaties, inclusief internationale vredesmissies.
Zoals in de memorie van toelichting van 1995 is aangegeven strekt het veteranenbeleid
zich ook uit naar de militairen die betrokken zijn bij de huidige vredesmissies,
de zgn. «jonge veteranen».
Bij de ontwikkeling van het beleid is ervoor gekozen de beleidsmatige
verantwoordelijkheid bij Defensie te leggen terwijl de uitvoering ervan door
de Stichting Dienstverlening Veteranen (SDV) wordt gerealiseerd. De hieruit
voortvloeiende wederzijdse verantwoordelijkheden en bevoegdheden zullen worden
vastgelegd in een convenant tussen Defensie en de SDV. Met de gekozen structuur
wordt naar mijn mening de herkenbaarheid, doeltreffendheid en doelmatigheid
van de veteranenzorg vergroot.
De inspanningen in het kader van het veteranenbeleid zijn op dit moment
vooral gericht op de uitvoering van het beleid, waarbij thans de nadruk ligt
op:
* de herdenkingsactiviteiten in het kader van 50 jaar bevrijding,
* het bevorderen van de deskundigheid op het gebied van immateriële
hulpverlening bij diverse hulpinstanties,
* de verdere invulling van de voorzieningen gekoppeld aan
de veteranenpas zoals de reisfaciliteiten.
Zoals ik eerder reeds heb aangegeven, geschiedt de vormgeving van voornoemde
activiteiten door de SDV in samenspraak met Defensie.
Onlangs is met luitenant-generaal b.d. T. Meines, voorzitter van de Stichting
Veteranen Platform, afgesproken dat zowel de minister als ik zoveel als mogelijk
representatieve bijeenkomsten van veteranen zullen bijwonen en speciale aandacht
zullen schenken aan de zogenaamde «Indië-veteranen».
Overigens sluit het bestaande beleid in zijn algemeenheid goed aan bij
de behoefte van de veteranen zoals zij die in de afgelopen periode kenbaar
hebben gemaakt. Naar mijn mening is het nu zaak de aandacht vooral te richten
op de uitvoering van het beleid. De rol van de SDV als herkenbaar aanspreekpunt
zal daarbij voorop staan.
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling