21 477
Arbeidsvoorzieningsbeleid

nr. 47
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 19 januari 1995

In aansluiting op mijn brief d.d. 23 december 1994 over de bereikte overeenstemming met sociale partners over de hoofdlijnen voor de toekomst van Arbeidsvoorziening wil ik u nog van het volgende in kennis stellen.

De Ministerraad heeft op 13 januari jl. ingestemd met de bereikte partijenovereenkomst.

Bij de uitwerking hiervan zal de samenhang met de standpuntbepaling naar aanleiding van de bevindingen van de evaluatiecommissie onder voorzitterschap van de heer Van Dijk worden gewaarborgd.

Daarbij zullen ook de resultaten van de paneldiscussie over scholing arbeidsvoorziening, die in aanvulling op de evaluatie van de commissie Van Dijk plaatsvindt, worden meegenomen. Ook zal aandacht worden geschonken aan de positie van de gemeente. De kabinetsconclusies zullen de Kamer tijdig bereiken. Derhalve zal over wijziging van de Arbvo-wet worden besloten nadat naar verwachting uiterlijk 1 maart a.s. het evaluatierapport beschikbaar zal zijn. Tevens zal ik in samenspraak met de Minister van Financiën de uitwerking van zowel de algemene als de meer specifieke aspecten van een «inkoopmodel» financiering bevorderen.

Ter toelichting op de verdere voortgang wil ik graag nog het volgende toevoegen.

Op grond van de partijenovereenkomst heeft het CBA inmiddels overeenstemming bereikt over het begrotingskader 1995. Conform de geldende procedures zal nu op het nivo van de RBA's verder invulling worden gegeven aan de ombuigingen. Als bestuurspartij zal door de overheidsgeleding uiteraard worden toegezien op een wijze van verwerking waarbij de beleidsmatige uitgaven relatief worden ontzien en ook door aanpassing in het centrale beheersapparaat een adequate bijdrage wordt gerealiseerd. Dit laat onverlet het onvermijdbaar ingrijpende karakter van de bezuinigingen in het licht van het in het verleden aangegane verplichtingennivo en de structureel neerwaarts bijgestelde omvang van de rijksbijdrage. Voorzover zich een toenemende vraag op het reguliere onderwijs zal voordoen alsmede wachtgeldconsequenties ontstaan, zullen deze door het kabinet nader worden bestudeerd op hun gevolgen.

Naar aanleiding van de reacties vanuit de gemeenten hecht ik eraan op te merken dat zowel wat betreft de toekomstige regionale structuur, de verhouding tussen het centrale en decentrale nivo als de vormgeving van een «inkoopmodel» financiering niet anders dan kaderafspraken tot stand zijn gekomen, die nog nadere invulling vergen in samenspraak met onder meer de gemeenten. Tevens heb ik de VNG toegezegd tijdig bestuurlijk overleg te zullen initiëren voorafgaande aan besluitvorming over wijziging van de Arbvo-wet, mede in aanmerking nemend de bevindingen van de evaluatiecommissie.

Dit is ook in lijn met de belangrijke rol van de gemeenten bij het beleid ter bestrijding van langdurige werkloosheid. Inmiddels zijn concrete afspraken gemaakt na intensief overleg met het gemeentelijk nivo over de implementatie van de 40 000 banen conform het regeeraccoord waarvoor 1,6 miljard structureel aan gemeenten en instellingen wordt vrijgemaakt en de experimenten met inzet van uitkeringsgelden die grotendeels door gemeenten in uitvoering zullen worden genomen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Naar boven