21 062
Grotestedenbeleid

nr. 107
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2002

In de steden is het tempo van verandering hoog. Die dynamiek houdt de steden levendig. Maar levendig en onleefbaar liggen dicht bij elkaar. In sommige buurten gaan de veranderingen zo snel dat ze niet in goede banen worden geleid. Daar ontstaan spanningen. Het kabinet streeft naar veilige en leefbare steden voor iedereen. Steden waar de criminaliteit krachtig wordt bestreden en veiligheid wordt vergroot. Steden met gevarieerde woningen voor een diverse bevolking. Waar leden van etnische minderheden als volwaardige burgers deelnemen en waar het onderwijs aan jongeren kansen biedt. De steden moeten die doelen bereiken op een manier die zíj het beste vinden. Het Rijk zal ze daartoe in de gelegenheid stellen door de steden meer beleidsvrijheid te geven. Maar die vrijheid moet wel wat opleveren. Minder regels, meer resultaten en een hoger tempo. Steden en Rijk zetten met het grotestedenbeleid (GSB) de komende periode gezamenlijk in op een aantal prioriteiten, op een forse ontbureaucratisering en een snellere uitvoering.

Deze brief gaat in op voorbereiding van de convenantsperiode 2005 t/m 2009. Hieronder volgt de uitwerking van het beleidsprogramma GSB, dat het kabinet bij de begroting 2003 (hoofdstuk BZK) aan uw Kamer aanbood. Ingegaan wordt op de gezamenlijke opgave, de prioriteiten hierbij, de manier waarop het Rijk wil ontbureaucratiseren en resultaten van de steden vraagt én hoe er meer tempo gemaakt kan worden. De grote steden hebben in het informeel bestuurlijk overleg over de aanpak GSB 2002–2009 aangegeven dat de inzet goed aansluit bij de inhoud uit hun manifesten die eerder dit jaar zijn gepresenteerd. Deze brief ligt ook in het verlengde van de Tussenstand GSB van maart jongstleden (TK, 2002, 21 062, nr. 104), waarin uitgebreid is ingegaan op de stand van zaken in de steden, gemeten aan de negen GSB-doelstellingen.

1. Gezamenlijke opgave

Er wordt veel energie in de steden gestoken. Uiteraard door de bestuurders van de steden zelf. Maar ook het Rijk zit niet stil. De afzonderlijke departementen nemen veel initiatieven om het leven en werken in de steden te verbeteren. Daar is ook veel geld mee gemoeid. Maar al die inspanningen bij elkaar leveren nog te weinig op. Daar waren de kiezers in 2002 duidelijk over. Dat signaal wordt opgepakt. Om te beginnen door de stadsbestuurders zelf. De collegeprogramma's staan bol van praktische maatregelen om concrete problemen, dicht bij de burgers, aan te pakken. Het kabinet wil deze probleemgerichte aanpak van steden krachtig ondersteunen.

Het kabinet ziet het GSB als een belangrijke methode om de burger centraal te stellen, in plaats van de regels en de regelingen en de instellingen die ze uitvoeren. Stad en Rijk moeten de burger beter bedienen. In de ogen van de burger vormen Stad en Rijk één geheel: de overheid. Het kabinet vindt dat de overheid zich beter moet organiseren. Via het grotestedenbeleid kan veel verbeterd worden. Het GSB staat voor een Rijk dat minder bureaucratisch werkt, meer ruimte geeft aan steden en steden in staat stelt flexibel te zijn en samenhang aan te brengen waar nodig. En voor steden die – mede daardoor – sneller aansprekende resultaten kunnen boeken.

2. Prioriteiten

Op de volgende prioriteiten moet het grotestedenbeleid tot betere, snellere resultaten leiden.

Verbeteren en vergroten van de veiligheid

De onveiligheid is in veel steden – vooral in de G4 – nog steeds groter dan in de rest van het land. In het Veiligheidsprogramma «Naar een veiliger samenleving» staat hoe het kabinet criminaliteit, de achteruitgang van de leefomgeving en overlast wil tegengaan. Het Rijk deelt de verantwoordelijkheid voor de veiligheid met de gemeenten en provincies. De GSB-aanpak zal voor de dertig grote steden als voertuig dienen om resultaatafspraken te maken over het integraal veiligheidsbeleid. De afspraken die het Rijk met de overige partners in de veiligheidsketen maakt, zoals de prestatieafspraken met de korpsbeheerders in 2003, zullen aansluiten bij de afspraken met de gemeenten en andersom.

Bevorderen van integratie en effectieve inburgering

Etnische minderheden maken een steeds belangrijker deel uit van de stedelijke bevolking en juist voor hen gaan participatie en integratie vaak minder «vanzelf». Integratie gaat niet alleen om vaardigheden van minderheden om met succes te kunnen participeren; het gaat ook over sociale contacten, over wederzijdse acceptatie van gewoonten en gebruiken, waarden en normen, identiteit en cultuur. Effectieve inburgering vormt een wezenlijk onderdeel van integratie. De inburgering van oud- en nieuwkomers zal dan ook met kracht worden doorgezet. Hierbij is het van belang dat inburgeringsprogramma's aansluiten op parallelle en vervolgtrajecten zoals arbeidstoeleiding, (vervolg)onderwijs en vrijwilligerswerk. Dat vergt een adequate regie van de gemeente. Het GSB wordt als voertuig gebruikt voor de inbedding van het beleid ten aanzien van inburgering, participatie en – in het bijzonder – de integratie van minderheden in het gemeentelijk beleid.

Bevorderen van maatschappelijke opvang en sociale cohesie

Het betreft hier het bevorderen van participatie van kwetsbare groepen (dak- en thuislozen, ex psychiatrische patiënten, (ex)verslaafden, groepen met een lage sociaal-economische status) op allerlei maatschappelijke terreinen, zoals werk, onderwijs, verenigingsleven. Dit betekent ondermeer het zorgdragen voor een goede opvang en het bevorderen van reïntegratie. Daarnaast gaat het om het verbeteren van de sociale cohesie in de stad.

Herstructurering van wijken

Een groot deel van de etnische minderheden woont in de grote steden. De integratie en participatie van deze groepen verloopt vaak moeizaam. De oververtegenwoordiging van etnische groepen komt deels doordat aandachtswijken in de steden een eenzijdig goedkope woningaanbod hebben (daarnaast spelen ook voorzieningenniveau en informele netwerken een rol). Dit, samen met de voortdurende trek uit de stad van mensen met midden- en hoge inkomens, veroorzaakt een permanente dreiging van segregatie tussen stad en ommeland. Daarom zal het tempo van de herstructurering van wijken omhoog moeten. Het doel is een gevarieerd woningaanbod met een betere woningkwaliteit te realiseren en de achteruitgang van wijken in de grote steden te keren.

Investeren in jeugd en onderwijs

In de steden verlaten veel jongeren het onderwijs zonder diploma. Etnische jongeren zijn hierbij oververtegenwoordigd. Door deze valse start hebben deze groepen jongeren slechte vooruitzichten om zich een plaats in onze maatschappij te verwerven. Velen hebben al op voorhand een geringe kans op de arbeidsmarkt. En de verlokkingen van een carrière in de criminaliteit of in het illegale circuit zijn soms groot. De steden moeten daarom extra moeite doen om schooluitval en voortijdig schoolverlaten te voorkomen en om de overlast te verminderen die deze jeugd veroorzaakt. Daarbij is het van groot belang dat tussen alle organisaties die met de jeugd te maken hebben, nauwer wordt samengewerkt. Zodat jongeren niet tussen de wal en het schip vallen. De landelijke agenda voor jeugd waarin betrokken departementen bij het jeugdbeleid gezamenlijk inzetten op een meer effectief jeugdbeleid, levert input voor de GSB-activiteiten.

Verbeteren van de economische structuur en het ondernemingsklimaat

De steden zijn de stuwende krachten in de Nederlandse economie. Daarom zal de versterking van de economische structuur voor een belangrijk deel in en om de steden moeten plaatsvinden. Het vestigingsklimaat in steden en regio's moet aantrekkelijk zijn voor activiteiten die een hogere arbeidsproductiviteit met zich meebrengen. Daarnaast moet het stimuleren van ondernemerschap en de bereikbaarheid zorgen voor een verdere versterking van de economische structuur. Met bedrijvenloketten kan de service aan ondernemers verhoogd worden. Het Bedrijvenloket zal in 2004 landelijk operationeel zijn.

Betrokkenheid van bewoners, bedrijven en instellingen

De afstemming met burgers, bedrijven en instellingen en met omliggende gemeenten moet gewaarborgd blijven (bijlage 1). Een actieve betrokkenheid van met name burgers verdient de komende tijd extra aandacht en zal daarom als een van de procesdoelstellingen gelden binnen het beleidskader voor GSB III. De impuls «Onze buurt aan zet» is een goed voorbeeld van een gerichte inzet in wijken met een grote betrokkenheid van buurtbewoners. Deze systematiek verdient verbreding. Ook zal versterkte aandacht worden gevraagd voor het verhogen van de betrokkenheid en participatie van etnische groepen.

3. Ontbureaucratisering met het oog op de convenantsperiode 2005–2009

Burgers vragen niet om beleidsregels en bestuurlijke verhalen. Zij verwachten concrete zichtbare resultaten en daarin hebben zij volkomen gelijk. Daarom moeten het Rijk en de steden hun inzet zoveel mogelijk kunnen richten op het bereiken van (meetbare) resultaten, met een minimum aan bureaucratie. Ook dienen de steden meer ruimte te krijgen voor maatwerk, zodat hun aanpak beter aansluit op vragen en noden van burgers, bedrijven en instellingen. Verder moeten ze in de gelegenheid worden gesteld om zonodig schakels in de uitvoering tot een keten te verbinden.

Doelstellingen voor 2005–2009 zijn dan ook: ingrijpende vermindering van de rijksbureaucratie, beperking van de rijkssturing tot hoofdlijnen, ontschotting van geldstromen, vereenvoudiging van de programmavereisten, afschaffing van de dubbele verantwoording en meerjarige zekerheid voor de duur van het convenant. Tegenover minder lasten en meer ruimte voor de lokale overheden staat de verplichting dat zij zich vastleggen op harde, meetbare resultaatafspraken over de actuele maatschappelijke thema's die vertaald zijn in output GSB-doelstellingen.

Het GSB-stelsel rust op de fysieke pijler, de sociale pijler, de pijler economie en werk en op de pijler veiligheid. Binnen die pijlers bestaat op dit moment een grote verscheidenheid aan rijksvoorwaarden, -beleidskaders en -doelstellingen waaraan de 30 steden moeten voldoen. Dit complex van regelgeving wordt vereenvoudigd en in één gezamenlijk GSB-beleidskader van Rijk en steden geïntegreerd. Bijlage 1 gaat nader op de overkoepelende GSB-doelstellingen in.

Met ingang van 1-1-2005 worden de rijksuitkeringen voor het grotestedenbeleid gebundeld in een beperkt aantal brede doeluitkeringen (BDU's). Binnen de vier pijlers zijn politiek-maatschappelijke prioriteiten benoemd. Deze inhoudelijke prioriteiten (veiligheid, integratie en inburgering, maatschappelijke opvang en sociale cohesie, jeugd en onderwijs en economische structuurversterking) vormen het uitgangspunt voor de bundeling van rijksuitkeringen. Op het fysieke terrein vindt aansluiting plaats bij het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Op het terrein van werk sluit het fonds Werk en Inkomen (FWI) goed aan bij de GSB-systematiek. De exacte invulling van de BDU's zal nader worden bezien en op korte termijn worden vastgesteld.

Met de vorming van de BDU's en de manier waarop de BDU's worden vormgegeven wordt richting de steden beoogd invulling te geven aan de wens om te ontbureaucratiseren, de wens om te ontschotten tussen de huidige veelheid aan regelingen en het geven van meer ruimte aan steden om lokaal maatwerk te leveren en resultaatgerichter te werken. De steden krijgen meer mogelijkheden om te sturen op resultaten (output). Zij hebben dan meer bestedings- en beleidsruimte zodat zij naar eigen inzicht stadsspecifieke problemen kunnen aanpakken. Om de integrale aanpak voor steden zo optimaal mogelijk te faciliteren, is op stedelijk niveau een zo groot mogelijke uitwisselbaarheid tussen de hiervoor genoemde thema's gedurende de convenantsperiode nodig en mogelijk.

Op dit moment vindt een inventarisatie plaats van regelingen die gebundeld kunnen worden tot BDU's. Bepalend hierbij is vooral of de doelstellingen van de betreffende regelingen aansluiten bij de inhoudelijke doelstellingen van het GSB. De BDU's worden samengesteld uit verschillende departementale geldstromen die echter op de begroting van de betreffende departementen blijven staan om zodoende de ministeriële verantwoordelijkheden tot hun recht te laten komen. In principe zullen nieuwe of extra middelen die aansluiten bij GSB voor steden in de BDU's worden opgenomen. De middelen van de BDU worden wél op één begroting verzameld en door het betreffende departement ontschot aan de steden uitbetaald.

Voor deze brede doeluitkeringen worden resultaatafspraken met de steden gemaakt gebaseerd op de output-doelstellingen. Deze zijn richtinggevend voor de aanwending van de middelen. De stad bepaalt het eigen ambitieniveau. Het Rijk bepaalt zijn standpunt vóór ondertekening van het convenant, aan de hand van de omvang van de lokale maatschappelijk opgave, het rijks GSB-kader en de beschikbare financiële rijksbijdrage. Overleg daarover is gericht op overeenstemming die wordt bekrachtigd door het stadsconvenant. De steden kunnen zelf de aanpak bepalen, op voorwaarde dat de resultaten worden behaald. Wanneer een stad achterblijft bij doelbereiking op het realiseren van de doelstellingen, worden financiële maatregelen genomen.

In de lopende convenanten zijn de resultaatafspraken voornamelijk geformuleerd op het niveau van de maatschappelijke effecten, oftewel de outcome. In aangepaste vorm blijven deze outcome overkoepelende GSB-doelstellingen voor GSB III van kracht (bijlage 1). Aan het einde van de convenantsperiode zal de gemeente aan het Rijk inzicht geven in de stand van zaken op de outcome-doelen en verantwoording afleggen over het realiseren van de outputgerelateerde prestatieafspraken. De afrekening op het behalen van prestaties zal gebaseerd zijn op de outputdoelstellingen. Voortgang bij het streven naar deze doelstellingen geeft een «thermometerstand» of «beursindex» weer van de maatschappelijke situatie in een stad. Deze stand van zaken vormt het vertrekpunt van een bestuurlijk overleg over de voortgang in een stad. Daarbij zal ook bezien worden of – en zo ja hoe – de stad haar aanpak kan verbeteren. Er wordt één geïntegreerde monitor voor het gehele GSB ontwikkeld, met het geïntegreerde GSB-beleidskader als vertrekpunt. Het streven is de totale (administratieve) lasten van de steden substantieel te verminderen.

4. Versnelling uitvoering in de komende jaren

Verdeling verantwoordelijkheden

In de steden, vooral in de aandachtswijken, moet sneller en zichtbaarder resultaat worden geboekt. Dit is een opgave voor steden én Rijk. De vakministers zijn onverkort inhoudelijk verantwoordelijk voor het sectorale GSB-beleid. Om de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van het kabinet voor het GSB tot uitdrukking te brengen én met het oog op versterken van de samenhang binnen de pijlers en de samenwerking tussen de pijlers, zijn er pijlercoördinatoren voor de pijlers ingesteld: VROM voor de fysieke pijler, EZ voor de pijler economie en werk, VWS voor de sociale pijler; in overeenstemming met de bestaande werkwijze zijn BZK en Justitie samen verantwoordelijk voor de coördinatie van de vierde pijler veiligheid. De pijlercoördinatoren dragen zorg voor een gecoördineerd optreden richting steden. Het instellen van pijlercoördinatoren mag dan ook niet leiden tot extra bureaucratie maar moet juist leiden tot de nodige inhoudelijke afstemming tussen beleidsthema's en daardoor ontkokering. De werking van de pijlercoördinatie zal over 2 jaar, bij de feitelijke start van de convenanten worden geëvalueerd. Conform de bestaande lijn is ondergetekende verantwoordelijk voor de (door-)ontwikkeling en de instandhouding van het GSB-stelsel en voor de inhoudelijke en procesmatige coördinatie van het totale GSB waaronder de verbindingen tussen de pijlers. De steden zijn eerstverantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het behalen van de inhoudelijke resultaten.

Expert-team voor resultaatsgericht aanjagen uitvoering

Rijk en steden zullen bezien waar – juist ook in een tijd van budgettaire krapte – tot versnelling en verbetering van de uitvoering gekomen kan worden, binnen de bestaande (financiële) mogelijkheden. In de praktijk blijkt vaak dat versnelling en verbetering mogelijk zijn, bijvoorbeeld door een intensievere samenwerking met lokale partners, stroomlijning van procedures en processen of het toepassen van nieuwe – zonodig onorthodoxe – werkwijzen. Steden en Rijk stellen daarom gezamenlijk een Expert-team Uitvoering GSB in, dat de steden op afroep met raad en daad bijstaat bij het oplossen van knelpunten in de uitvoering en dat kan bijdragen aan een snelle verspreiding van goede voorbeelden. Het Expert-team Uitvoering GSB treedt hierbij niet op als verlengstuk van het Rijk, maar als «helpdesk» voor steden, waarbij de gemeentelijke autonomie niet zal worden aangetast.

Het Expert-team vervult daarnaast een belangrijke rol bij het coördineren van de initiatieven van diverse ministeries gericht op het versnellen van het tempo in de uitvoering. Uitgangspunt is dat een vraag van een stad via het Expert-team altijd terecht komt bij degenen die daar het beste bij kunnen helpen, zonder teveel organisatorisch gedoe. Hierbij is het van belang dat de verschillende ministeries op de hoogte zijn van elkaars activiteiten en deze wat betreft inhoud en aanpak zoveel mogelijk op elkaar afstemmen en dubbelingen op uitvoeringsniveau vermeden worden. Het Expert-team Uitvoering GSB onderneemt hierbij zelf geen acties die reeds door andere vergelijkbare initiatieven worden opgepakt en richt zich vooral op het aanbieden van procesdeskundigheid bij knelpunten in de uitvoering, waarbij noodzakelijke inhoudelijke en bestuurlijke deskundigheid uiteraard ook beschikbaar is.

Het Expert-team werkt tweezijdig. Het Expert-team Uitvoering GSB vervult ook een belangrijke rol bij het tijdens hun werk in de steden signaleren van stevige en concrete knelpunten aan rijkszijde die van invloed zijn op het tempo in de uitvoering. Deze informatie zal betrokken worden bij voorstellen tot aanpassing van rijkswet- en regelgeving. De steden kunnen vrijwillig een beroep doen op het Expert-team. Deze vrijwilligheid mag echter niet tot vrijblijvendheid leiden. Belangrijk is dat binnen de steden die een beroep doen op het Expert-team heldere randvoorwaarden worden gecreëerd die voorkomen dat de analyses en aanbevelingen van het Expert-team niet worden opgepakt. Bovendien is de inzet van het Expert-team gericht op het signaleren van knelpunten in de uitvoering van de convenantsafspraken.

Aanvullende afspraken voor 2004

De huidige convenantsperiode loopt tot eind 2003, het onderdeel ISV tot eind 2004. De huidige convenanten worden met een jaar verlengd en gelden dus tot en met 2004. De steden hoeven hiervoor geen aanvullende integrale programma's in te dienen. In de eerste paragraaf van deze brief zijn de prioritaire thema's voor het GSB in de komende jaren aangegeven. Op de terreinen van veiligheid en van inburgering zullen er voor het jaar 2004 aanvullende afspraken worden gemaakt. Waar nodig zullen voor het jaar 2004 ook over een of meer van de andere thema's aanvullende afspraken met een stad worden gemaakt. Naar hun aard zullen deze afspraken vooruitlopen op de afspraken in de nieuwe convenanten 2005 t/m 2009. Deze zullen dus gaan over te leveren output en niet over het ophogen van op outcome gerichte ambities.

Verantwoording over de periode tot 2005

De steden moeten zich financieel verantwoorden op het niveau van de afzonderlijke regelingen. Met behoud van de ministeriële verantwoordelijkheid vindt stroomlijning plaats en wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeenterekening. Het kader hiervoor is de harmonisatie van de financiële verantwoording. Op basis van de afzonderlijke regelingen kunnen er daarnaast beleidsmatige verantwoordingen plaatsvinden aan het einde van de convenantsperiode. In ieder geval moeten de steden zich in 2005 beleidsmatig verantwoorden op het niveau van het meerjarenontwikkelingsprogramma (MOP), waarvoor het aangrijpingspunt de doelbereiking van de stad op negen GSB-doelstellingen is. Voor de beleidsmatige GSB-verantwoording moet inzichtelijk worden gemaakt welke inspanningen zijn geleverd en hoe ver de uitvoering is . Daarop volgt een gesprek tussen stadsbestuurders en bewindspersonen over de consequenties van deze verantwoording. Uitgangspunt is zoveel mogelijk gebruik te maken van reeds bestaande bronnen en instrumenten. Daarbij is het van belang dat de robuustheid en juistheid van het aangereikte materiaal wordt geborgd.

Tot slot

De stad is een levendige ontmoetingsplaats van mensen en bedrijven. Het is er vaak een drukte van belang. En daardoor een broedplaats voor kunst, amusement, sport, voor wetenschap en vernieuwing. Bedrijven trekken elkaar aan en houden elkaar scherp, zodat er steeds betere producten komen. De stad trekt nieuwe mensen aan die, op hun beurt, ook voor vernieuwing zorgen. De meeste mensen vinden het, juist vanwege die belangwekkende drukte, de moeite waard om in de stad te wonen. Maar het kost ook veel moeite om die drukte beheersbaar te houden. In sommige buurten gaat de vernieuwing echter zo hard dat die niet tot verbetering maar juist tot achteruitgang leidt. Het begeleiden van de stedelijke dynamiek vraagt permanente aandacht. Want net als je denkt dat je het in de ene buurt op orde hebt, dan steken de problemen in de volgende buurt de kop op.

Het kabinet realiseert zich heel goed dat de bestuurders van steden een zware opgave hebben. Het wil de steden in die opgave zo goed mogelijk ondersteunen. Met het grotestedenbeleid is een goede methode ontwikkeld om als steden en Rijk samen de stedelijke vraagstukken aan te pakken. Die methode wordt steeds beter maar vraagt wel om permanent onderhoud. Acht jaar grotestedenbeleid werpen hun vruchten af. Maar de problemen in de steden zijn hardnekkig en acht jaar is niet genoeg om die weg te werken. De komende periode willen we spijkers met koppen slaan. Het Rijk zal met de steden zoeken naar mogelijkheden om de uitvoering te versnellen en om resultaten beter zichtbaar te maken voor de burgers. Het Rijk legt zichzelf in het verlengde van het Strategisch Akkoord voor de komende periode een ambitieuze agenda op voor vermindering van de bureaucratie. Steden mogen het Rijk daar op aanspreken. Omgekeerd zal het Rijk de steden aanspreken op het behaalde resultaat.

Het doel is: meer resultaten die sneller behaald kunnen worden. Zodat het beleid de stedelijke dynamiek kan bijbenen. Waardoor veranderingen in goede banen worden geleid. Alleen op die manier blijft levendigheid leefbaar.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

BIJLAGE 1 GEÏNTEGREERD GSB-BELEIDSKADER

Overkoepelende GSB-doelstellingen:

• Het verbeteren van de veiligheid op straat, in de buurt en stad en op school en het voorkomen en doen afnemen van criminaliteit.

Het betreft hier onder andere het doen afnemen van het aantal misdaden en vergrijpen, het tegengaan van overlast en de vermindering van recidive en van verjonging en verharding van de groep overlastgevenden en criminelen. Ook gaat het om vergroten van het veiligheidsgevoel in de stad, in de eigen wijk en school, het tegengaan van verloedering en verrommeling.

• Het (opnieuw) binden van de midden- en hogere inkomens aan de stad.

Het betreft hier onder andere het bieden van woningen en woonomgevingen die in kwaliteit en kwantiteit aansluiten bij de eisen van deze doelgroepen, zodat de voortdurende uitstroom van deze groep wordt gestopt. Ook gaat het om veiligheid, kwaliteit van het onderwijs en het bieden van hoogwaardige voorzieningen (sociaal, cultureel, zorg).

• Het verbeteren van de (fysieke) leefomgeving: schoon, heel, veilig.

Het betreft hier onder andere beheer en onderhoud van wijken en buurten, groenvoorzieningen, het tegengaan van overlast en vandalisme en hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte.

• Het bevorderen van integratie en effectieve inburgering.

Het betreft hier de integratie en participatie van etnische groepen. Integratie gaat daarbij niet alleen om vaardigheden van minderheden om met succes te kunnen participeren; het gaat ook over sociale contacten, over wederzijdse acceptatie van gewoonten en gebruiken, waarden en normen, identiteit en cultuur. Om te kunnen integreren moet er onder de bevolking en bij instellingen openheid zijn voor migranten die zich hier legaal hebben gevestigd. Omgekeerd wordt van minderheden gevraagd dat zij de geboden kansen benutten en dat zij algemeen geaccepteerde normen en waarden in de Nederlandse samenleving aanvaarden. In de regel bieden algemene voorzieningen de beste basis voor integratie. Maar in voorkomende gevallen kunnen specifieke categorale voorzieningen ook een toegevoegde waarde hebben. Effectieve inburgering vormt een wezenlijk onderdeel van integratie. De inburgering van oud- en nieuwkomers zal dan ook met kracht worden doorgezet.

• Het bevorderen van participatie en de sociale cohesie in de stad.

Het betreft hier onder andere integratie en het bevorderen van participatie van kwetsbare groepen (dak- en thuislozen, ex psychiatrische patiënten, (ex)verslaafden, groepen met een lage sociaal-economische status) op allerlei maatschappelijke terreinen, zoals werk, onderwijs, verenigingsleven. Daarnaast gaat het om het verbeteren van de sociale cohesie in de stad.

Onder deze doelstelling moet ook het tegengaan van sociaal-economische gezondheidsverschillen worden begrepen.

• Het voorkomen van voortijdig schooluitval en het reactiveren van de jeugd.

Het betreft hier onder andere voorkomen dat 4-jarigen met achterstand (taal en sociale vaardigheden) aan het onderwijs beginnen, tegengaan van spijbelen, voorkomen van schoolverlaten zonder diploma en bevorderen van sportbeoefening door jongeren.

• Versterken van de economische structuur en verbeteren van het ondernemingsklimaat.

Het betreft hier onder andere het revitaliseren van bestaande en het ontwikkelen van nieuwe bedrijfslocaties (bedrijfsterreinen, winkelgebieden, bedrijfsverzamelgebouwen, woon/werkcombinaties), goede bereikbaarheid van economische activiteiten, één loket en deregulering ten behoeve van ondernemers, ondersteuning van starters en publiek-private samenwerking.

• Het verbeteren van de aansluiting van de vraag en aanbod van arbeid.

Het betreft hier onder andere meer terugdringing (langdurig) werkloosheid, ook onder etnische minderheden, praktijkgerichte leer/werk-trajecten, bevorderen dat jongeren minimaal met een startkwalificatie het onderwijs verlaten en bijscholing van (langdurig) werklozen.

Procesdoelstellingen:

• Actieve betrokkenheid van met name burgers en ook bedrijven en instellingen bij beleidsontwikkeling, prioritering en uitvoering. Extra aandacht zal worden gegeven aan de doorwerking van het beleid en -uitvoering met betrekking tot de verschillende (etnische) groepen.

• Regionale afstemming op de terreinen wonen, werken, groen en bereikbaarheid (bij de uitwerking van dit punt zal de discussie over intrekken van de Kaderwet en aanpassing van de WGR worden betrokken. Ook wordt de rol van de provincie bij de uitwerking betrokken. Tevens zal de relatie met de «Verstedelijkingsafspraken 2010» worden gelegd.

• Integrale gebiedsgerichte aanpak, vooral in de aandachtswijken.

Deze doelstellingen zijn deels overlappend en deels complementair. De praktijk in de steden leert dat een samenhangende aanpak nodig is om de doelstellingen van het GSB te realiseren.

Het geïntegreerde beleidskader treedt in werking met ingang van de GSBIII-periode op 1-1-2005. Om de steden in staat te stellen hun programma's voor die periode optimaal af te stemmen op het geïntegreerde beleidskader, zal dit rond de zomer 2003 klaar zijn.

Naar boven