21 062
Grotestedenbeleid

nr. 106
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR GROTE STEDEN- EN INTEGRATIEBELEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2002

In het Algemeen Overleg met de Vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer op 11 april jl. heb ik toegezegd in aanvulling op de financiële analyse uit de Tussenstand Grote Stedenbeleid (Steden op Stoom) nadere informatie te geven op de volgende punten:

– de financiële claims op het GSB-terrein voor de volgende kabinetsperiode;

– de financiële consequenties van een volledige GSB-status voor de vijf partiële steden respectievelijk niet-GSB-gemeenten.

Daarnaast breng ik u op de hoogte van de stand van zaken bij de harmonisatie van de financiële verantwoording. Zoals ik u eerder liet weten (brief van 13 mei 2002, BZK-02-303) informeer ik u tot slot in deze brief ook over de uitkomsten van het nader beraad dat heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het extra subsidieverzoek van het Landelijk samenwerkingsverband Aandachtswijken (LSA).

De informatie over claims en investeringsvoorstellen in deze brief is louter feitelijk en inventariserend. Een beoordeling van de voorstellen is uiteraard een zaak van het volgende kabinet.

Claims van de steden

Voor wat betreft de nu bekende financiële claims van de steden kan in de eerste plaats worden geput uit het rapport «Stedelijke Investeringsopgave 2003–2015», opgesteld door OTB in opdracht van de G30 en de VNG.

Overzicht claims G30 stedelijke investeringsopgaven, in € miljoen

investeringclaim periode 2003–2006jaarlijks
kwaliteit v.d. woon- en leefomgeving1 601400
economische vitaliteit1 833458
cultureel erfgoed12732
duurzaamheid en veiligheid1 260315
bereikbaarheid7 1151 779
totaal11 9362 984

Ook het Manifest van de G4 en het Memorandum van de G21 bevatten claims. In die claims zijn ook investeringen in het fysieke domein opgenomen. Om doublures met het rapport de Stedelijke investeringsopgave zo veel als mogelijk uit te sluiten volgt hieronder een overzicht van de overige claims naar de huidige inzichten. Mogelijk worden de genoemde bedragen in de komende tijd door de steden nog nader gepreciseerd en onderbouwd.

De G4 gaan in hun manifest «De stad in de wereld, de wereld in de stad» uit van een aanvalsplan voor de sociale en culturele infrastructuur. De opgaven uit dit aanvalsplan kosten naar het idee van de G4 circa € 1 miljard in de komende periode. Daarbij geven de G4 de volgende indicatieve verkenningen van de kosten op onderdelen.

Verkenning kosten aanvalsplan sociale en culturele infrastructuur G4 (€ miljoen)

Sociaal culturele structuur versterking G4claim periode 2003–2006
uitbreiding politie met 8 000 politiemensen*450
ICT-voorzieningen en normvergoedingen politie*450
intensieve wijkveiligheidsaanpak144
brede school en dagarrangementen272
culturele en recreatieve voorzieningen240
totaal G41 556

* betreft landelijke raming, deel daarvan is bestemd voor de G4.

In het manifest noemen de G4 verder de volgende bedragen waarbij sprake is van overlap met het rapport «Stedelijke Investeringsopgave 2003–2015». Voor de realisatie van Deltanet zijn volgens de G4 tot 2020 investeringen van ruim € 30 miljard nodig. Dat betekent een verdubbeling van het huidige budget voor lokale en regionale infrastructuur. De G4 zijn bereid daaraan zelf een substantiële bijdrage te leveren. Daarnaast noemen de G4 additionele investeringen op het gebied van de kwaliteit in werken, wonen en recreëren. Voor een versnelde aanleg van recreatieve groene en blauwe ruimten achten de G4 circa € 1,45 miljard voor de periode tot 2015 noodzakelijk. Voor de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen is volgens de G4 additioneel circa € 1,3 miljard tot 2015 noodzakelijk. Tot slot noemen de G4 voor de herstructurering van stadsdelen waarvan de oorspronkelijke functies aan het verdwijnen zijn een gewenste rijksbijdrage tot 2015 van € 1,16 miljard.

De G21 geven in het kader van hun Memorandum aan voor de ruimtelijke pijler een extra kabinetsimpuls van ongeveer € 1 miljard noodzakelijk te achten. Er kan van worden uitgegaan dat dit bedrag vervat is in de stedelijke investeringsopgave die in het begin van deze brief is opgenomen. Minder duidelijk is dat voor de ruim € 500 miljoen die de G21 extra nodig achten om de Economische pijler te versterken. Voor de sociale pijler tot slot wordt in het kader van het Memorandum door de G21 een extra bedrag geraamd van circa € 700 miljoen. De invulling van dat bedrag loopt langs de onderdelen uit de volgende tabel. Naar verwachting worden de bedragen per onderdeel nader aangescherpt en onderbouwd in een rapport van de G21 dat verschijnt in juni 2002.

Opbouw claim G21 voor de sociale pijler

intensivering sociale domeinclaim periode 2003–2006
Vermaatschappelijking Zorg, opvang en reïntegratie dak- en thuislozenpm
Brede Schoolpm
Sluitende aanpak vroeg- en voorschoolse educatiepm
ICT (projecten voor burgers)pm
Sociale Veiligheidpm
Sociaal economische gezondheidsverschillenpm
versterking vmbopm
totaal G21circa 700

In het totaal ligt er voor de periode 2003 – 2006 een bedrag van circa € 14 miljard aan claims van de steden. Daarbij moet wel in aanmerking worden genomen dat enerzijds er mogelijk sprake is van dubbeltellingen en anderzijds indicatieve of voorlopige bedragen zijn opgenomen.

Investeringsvoorstellen ICES/KIS

In het kader van de ICES/KIS heeft het kabinet bij brief aan de Tweede Kamer van 15 april jl. (nr. O/REB/ICES,02 022 109b41) bouwstenen aan een volgend kabinet aangereikt om de economische structuur van Nederland verder te versterken. In deze brief wordt een overzicht van projectvoorstellen gegeven die door de landsdelen en de departementen bij de planbureaus zijn ingediend. Voor de rubriek Grote Steden gaat het om de volgende bedragen.

Ingediende investeringsvoorstellen in ICES-kader, Grote Steden

Maatregelen ingediend door Landsdelen bedrag in € mln.
Landsdeel Oost 321
Landsdeel Zuid 11
Provincie Flevoland 15
Provincie Zuid-Holland 1 137
de G4 2 521
subtotaal GSB Landsdelen4 084 
Maatregel ingediend door het Rijk  
Stedelijke structuurverbetering (VROM) 2 360
Kwaliteit binnenstedelijke toplokaties (VROM) 236
Restproblematiek monumentenzorg (VROM) 82
Kwaliteitsimpuls bestaande woonwijken (VROM) 2 904
subtotaal Rijk6 943 
Totaal 11 027

De projectvoorstellen en maatregelen in bovengenoemde VES-categorie bestrijken dezelfde domeinen als de claims van de steden die hiervoor zijn genoemd.

Kosten van uitbreiding GSB-gemeenten

De financiële consequenties van uitbreiding van het aantal GSB-gemeenten zijn op dit moment moeilijk aan te geven. Toetreding tot het GSB verandert niet vanzelf iets in de trekkingsrechten die gemeenten op uitkeringen van het Rijk hebben. Het levert met andere woorden de gemeenten niet vanzelf iets op. Om de inkomsten van een gemeente te verhogen moet per budget worden bezien of er aanleiding is de verdeelmethodiek aan te passen.

In feite is het antwoord op de vraag hoeveel uitbreiding van steden met volledige GSB-status kost een afgeleide van de vraag hoeveel de begrotingswetgever beschikbaar stelt voor uitkeringen aan de steden. Eerst komt met andere woorden de omvang, daarna komt de verdeling. Is het uitgangspunt dat de omvang gelijk blijft maar de verdeling moet wijzigen, dan treden herverdeeleffecten op. Is het uitgangspunt dat een bepaalde (extra) hoeveelheid geld beschikbaar is voor een bepaalde (extra) groep, dan schikt de verdeling zich daarnaar.

Voor het overgrote deel van de uitkeringen die zijn opgenomen in het Extra Comptabele Overzicht geldt dat het kenmerk GSB-gemeenten niet een factor is die in de verdeling extra wordt gehonoreerd. Wel is het waar dat als resultaat van de verschillende verdeelsleutels een meer dan evenredig deel van de uitkeringen neerslaat in de GSB-gemeenten. Dat resultaat is het gevolg van verdeelfactoren die veelal een afspiegeling vormen van de intensiteit van de stedelijke problemen. Voor een groot deel zijn de financiële intensiveringen in de steden geëffectueerd met behulp van de verschillende verdeelmethodieken.

Voor het overgrote deel is er in de verdeelsystematiek geen onderscheid tussen GSB-steden en andere gemeenten. Zo zal deelname aan het GSB in de huidige situatie aspirant GSB-gemeenten geen extra i/d banen opleveren. Alleen voor wat betreft het ISV-budget kan er een verschil ontstaan tussen de uitkeringen van rechtstreekse en niet-rechtstreekse gemeenten. Provincies volgen grotendeels de rijksverdeelmethodiek. Voor een beperkt deel van het budget (circa 20%) wordt gebruik gemaakt van eigen provinciale indicatoren. Daardoor zijn lichte afwijkingen ten opzichte van de rijksverdeelmethodiek mogelijk.

Er is echter een aantal budgetten die exclusief bestemd is voor de GSB-gemeenten. In de volgende tabel wordt hiervan voor de periode 2000 – 2003 een overzicht gegeven per groep steden.

Exclusieve GSB-uitkeringen over de periode 2000–2003, gemiddeld per jaar in mln €

 G4G21G5
Stadseconomie niet fysiek5,03,10,3
Stadseconomie fysiek7,74,8 
Leefbaarheidsfonds8,05,91,1
voortijdigschoolverlaten12,39,5 
24-uursstructuur4,93,4  
Onze buurt aan zet2,96,01,3
Digitaal trapveld0,51,20,4
Grootschalig groen in de stad2,12,30,4
leefbaarheid, veiligheid en stadseconomie4,55,9 
totaal47,942,03,5

Gemiddeld ontvangen de G21 jaarlijks een bedrag van € 2,0 miljoen aan exclusieve GSB-uitkeringen, voor de G5 ligt dit bedrag op € 0,7 miljoen. Ten opzichte van de afgelopen periode liggen de totale kosten van een volledige GSB-status voor de vijf partiële steden in de orde van grootte van € 6,5 miljoen jaarlijks. Evenzo kan worden afgeleid dat uitbreiding van het aantal GSB-steden kosten met zich brengt in de orde van grootte van € 2,0 miljoen jaarlijks per toegelaten gemeente.

Tot slot zijn er ook budgetten waar uitsluitend GSB-gemeenten op kunnen in tekenen, de GSB-status is in dat geval geen garantie op een uitkering maar wel een voorwaarde voor het in aanmerking komen. Het gaat om de EU-bijdragen (D-2 en Urban-II in het totaal € 131 miljoen) en de digitale broedplaatsen (budget van € 7,3 miljoen voor vier steden).

Harmonisatie van de financiële verantwoording

In de Tussenstand GSB is de Tweede Kamer geïnformeerd omtrent de voortgang van de harmonisering van de financiële verantwoording GSB. De informatie had in het bijzonder betrekking op de eerste stap van de harmonisering, de pijlergewijze verantwoording. Streven was om voor het verantwoordingsjaar 2001 een pijlergewijze verantwoording te realiseren voor de pijler Sociale Infrastructuur1.

Inmiddels is gebleken dat het voor de betrokken departementen niet haalbaar is de vereiste wijzigingen in regelingen door te voeren op een zodanige termijn, dat voor de steden voldoende tijd resteert om de verantwoording op 15 juli 2002 gereed hebben. Dit wordt mede veroorzaakt doordat op sectoraal niveau, onder meer onderwijs, afspraken zijn gemaakt met de steden die een snelle implementatie van het kabinetsbesluit bemoeilijken. Daarom is noodgedwongen besloten de pijlergewijze verantwoording in de sociale pijler met ingang van het verantwoordingsjaar 2002 te laten plaatsvinden. Met nadruk voeg ik hieraan toe dat deze temporisering in de eerste stap geen gevolgen heeft voor de fasering van de andere stappen in het harmoniseringsproces. Voor de verantwoording over het jaar 2001 gelden onveranderd en onverminderd de in de huidige regelgeving genoemde verantwoordingeisen.

Intussen worden door de betrokken departementen de noodzakelijke werkzaamheden ter hand genomen. Het betreft hier met name het aanpassen van wet- en regelgeving in verband met het wijzigen van de indieningsdatum, het schrappen van verantwoordingsinformatie en het aanpassen van de criteria voor de accountantscontrole. Het ministerie van VWS coördineert de werkzaamheden gericht op harmonisering van de verantwoording in de pijler Sociale Infrastructuur. Dit departement zal de steden tijdig informeren over de vormgeving van de verantwoording over 2002.

Extra subsidieverzoek LSA

Voor wat betreft het extra subsidieverzoek van het LSA verwijs ik allereerst naar mijn brief d.d. 18 april 2002 (GSIB/GSB2002/69 147) waarin de afspraken zijn opgenomen die ik heb gemaakt met het LSA op 11 april 2002.

Inmiddels heb ik het LSA mijn antwoord op hun extra subsidieverzoek gezonden. Ik heb daarin het LSA laten weten dat ik inmiddels heb overlegd met het ministerie van VWS over het extra subsidieverzoek. Het ministerie van VWS heeft aangegeven op dit moment nog onvoldoende inzicht te hebben om nu uitspraken te doen over de uitbreiding van de personeelskosten aan het LCO en het ondersteunen van de gewenste verzelfstandiging van het LSA. Het ministerie van VWS zal in overleg treden met het LCO, respectievelijk het LSA en het evaluatierapport van het LSA nader beoordelen. Het ministerie van VWS heeft mij laten weten voor de zomer richting het LCO en het LSA met een antwoord te zullen komen.

Ook heb ik het LSA laten weten dat het onderzoek naar Participatie in het publiek domein, dat ik heb laten uitvoeren door het Instituut voor Publiek en Politiek, is afgerond. Het LSA heeft meegewerkt aan dit onderzoek. Inmiddels heb ik het vervolgtraject in gang gezet en daarbij het LSA uitgenodigd om mee te denken over het structureler inbedden van de participatie in het GSB. In dit vervolgtraject wordt ook de vraag meegenomen of en welke participatiemethoden (zoals de ABCD-methode) een landelijke stimulering vragen.

Ten slotte kan ik u inmiddels meer informatie geven over mijn financiële bijdrage ten behoeve van het plan «Wijkinfo.nl». Ik heb € 35 000,– gereserveerd voor het financieel bijdragen aan het verder stimuleren van de wijkwebsites in 2002. Deze bijdrage zal worden uitgekeerd nadat het ministerie van BZK in overleg met het LSA de voorwaarden voor deze eenmalige bijdrage aan wijkinfo.nl heeft vastgesteld en de (bijgestelde) aanvraag ook aan deze voorwaarden voldoet.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel


XNoot
1

In de pijler Werk en Economie wordt de verantwoording geharmoniseerd met ingang van verantwoordingsjaar 2003, conform de afspraken die met de VNG in het kader van de Agenda van de Toekomst zijn gemaakt. In de Fysieke pijler geldt de verantwoording via het ISV vanaf 2004.

Naar boven