20 668 (R 1354)
Wijziging van de wet van 4 april 1892, houdende instelling van de Orde van Oranje-Nassau, en van de wet van 29 september 1815, houdende instelling van de Orde van de Nederlandse Leeuw, alsmede instelling van de Raad voor de civiele orden

nr. 27
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 mei 1995

Heden is in het Staatsblad verschenen het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau. Met dit reglement wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 14 en 13 van respectievelijk de wet van 1815, houdende instelling van de Orde van de Nederlandse Leeuw (Stb. 47) en de wet van 4 april 1892, houdende de instelling van de Orde van Oranje-Nassau (Stb. 55). Een exemplaar van dit reglement treft u bijgaand aan.1

Een eerste concept van dit reglement (kamerstukken II 1989/90, 20 668 (R 1354), nr. 9) is eerder met de kamers uitvoerig besproken. Naar aanleiding van de opmerkingen van de kamers zijn verschillende wijzigingen aangebracht. Zo is het onderscheidend criterium voor de Orde van Oranje-Nassau (artikel 2) aangescherpt, waardoor beter tot uitdrukking komt dat de nadruk ligt op de bijzondere verdienste van betrokkene. Het element van de karaktervolle en voorbeeldige plichtsvervulling kan daarbij een rol spelen, maar heeft geen doorslaggevende betekenis.

Artikel 3 van het aan de kamers voorgelegde concept-reglement, waarin de graden van Ridder Grootkruis en Grootofficier in de Orde van Oranje-Nassau werden voorbehouden aan buitenlanders en de eremedailles ten aanzien van buitenlanders werden gehandhaafd, is, zoals toegezegd in de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer, geschrapt (kamerstukken II 1991/92, 20 668 (R 1354) nr. 12, blz. 18).

Naar aanleiding van de opmerkingen met betrekking tot artikel 14 zijn aan de daarin genoemde personen toegevoegd de Nederlandse leden van het Europese Parlement (eerste lid, onderdeel b,) en is de eis dat leden van de Staten-Generaal twee maal zijn herkozen en ten minste tien achtereenvolgende jaren zitting hebben gehad, vervangen door de eis dat zij twee maal zijn herkozen en ten minste tien jaren zitting moeten hebben gehad (artikel 14, eerste lid, onderdeel a). Dienovereenkomstig is ook ten aanzien van leden van de provinciale staten en de gemeenteraden in Nederland en van de eilandsraden van de Nederlandse Antillen de eis van twaalf achtereenvolgende jaren vervallen en vervangen door twaalf jaren zitting hebben in totaal.

Het streven is erop gericht om de uitreiking van de onderscheidingen ter gelegenheid van de viering van de verjaardag van de Koningin in 1996 overeenkomstig het nieuwe stelsel te doen plaatsvinden. Dit streven komt ook tot uitdrukking in artikel 19 van het reglement, dat voorziet in een overgangsregeling. Om dit streven te realiseren, dient zo spoedig mogelijk, liefst nog voor het zomerreces, duidelijkheid te bestaan over het nieuwe stelsel, zodat met de voorlichting over het nieuwe stelsel kan worden gestart. Ik ben daarom verheugd dat eind mei reeds het algemeen overleg over het reglement met de vaste commissie van de Tweede Kamer voor Binnenlandse Zaken kan plaatsvinden.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven