Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 20644 nr. 35 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 20644 nr. 35 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 8 mei 1998
Tijdens het Algemeen Overleg van 19 maart 1998 over de informatievoorziening in de openbare sector (20 644, nr. 34) heb ik de toezegging gedaan een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden. Aan deze toezegging geef ik hierbij graag gevolg.
Mevrouw Van der Burg en de heer Luchtenveld vroegen zich af hoe het staat met de besluitvorming over de verdere ontwikkeling van de elektronische Staatsalmanak.
Sinds september 1997 verzorgt Sdu een pilot voor de elektronische Staatsalmanak op het internet. <www.sdu.nl/staatsalmanak>. De looptijd van de pilot is tot en met april 1998. Met de pilot wordt beoogd een actueel overzicht te geven van de organisatie- en persoonsgegevens van drie ministeries: Binnenlandse Zaken, Economische Zaken en Verkeer en Waterstaat. Daartoe worden gegevens uit interne adresbestanden van die ministeries elektronisch aan Sdu verstrekt. Met Sdu is afgesproken dat besluitvorming over al dan niet continueren van de pilot, verdere uitbreiding van het aantal deelnemende ministeries en vergroting van de functionaliteit plaats zal vinden na evaluatie van de pilot. Die evaluatie wordt thans uitgevoerd door een extern bureau. Bij de besluitvorming zal ook worden meegenomen dat een elektronische Staatsalmanak een belangrijke functie kan hebben voor het informatieprofiel dat in de nota Toegankelijkheid is besproken.
Mevrouw Van der Burg vroeg of er een handzaam overzicht gegeven kan worden over de stand van de informatiebeveiliging bij de departementen analoog aan het rapport van de Rekenkamer in 1995. Ook wilde zij weten hoe wordt omgegaan met de mogelijkheid van certificering op het terrein van de informatiebeveiliging.
Het rapporteren over informatiebeveiliging is opgenomen in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) waar gesteld is dat informatiebeveiligingsbeleid, de informatiebeveiligingsplannen en de daaruit voortvloeiende informatiebeveiligings-maatregelen periodiek door onafhankelijke deskundigen getoetst moeten worden. Door het Informatiebeveiligingsberaad is besloten om in het voorjaar van 1999 een nadere rapportage uit te brengen over de stand van zaken inzake de invoering van het VIR. Ik zal u dit rapport te zijner tijd doen toekomen.
Binnen de systematiek van het VIR is gekozen voor evaluatie en controle door onafhankelijke deskundigen (EDP auditors). Dit neemt niet weg dat sommige overheids-organisaties daarnaast kiezen voor certificering op basis van de Code voor Informatiebeveiliging. Het is de keuze van ieder departement of en hoe van deze aanvullende certificering gebruik wordt gemaakt.
Mevrouw van der Hoeven wilde weten of het probleem van de duurzaamheid van digitale bestanden al in kaart is gebracht en wat de stand van zaken is bij andere overheden dan het Rijk. Mevrouw van der Burg vroeg wat er gebeurt om het project digitale duurzaamheid te versnellen en in een volgende fase te brengen.
De stand van zaken op het gebied van de digitale duurzaamheid is bij de rijksoverheid redelijk in kaart gebracht mede door de archiefparagraaf die de ministeries de afgelopen jaren bij de begroting moesten voegen. Uit een recente rapport van de Algemene Rekenkamer over «Beheer en archivering van digitale bestanden» is gebleken dat deze archiefparagrafen een onvoldoende basis bieden voor te vormen beleid. Ik heb daarom besloten nog in 1998 een onderzoek naar de stand van zaken van het digitaal archiefbeheer bij de ministeries te laten starten. De activiteiten die in het kader van de millenniumproblematiek worden ondernomen, zullen hierbij meegenomen worden.
Over de situatie bij andere overheden dan de rijksoverheid is gefragmenteerd informatie beschikbaar bij het Programmabureau Digitale Duurzaamheid. Deze overheden zijn overigens autonoom in hun informatiebeleid.
Om voldoende tempo in het programma Digitale Duurzaamheid te houden is dit de afgelopen periode extern doorgelicht en zijn afspraken gemaakt om de aanpak van het onderwerp te verbeteren en het programma in een volgende fase te brengen.
Mevrouw Van der Burg stelde vast dat gemeenten te kennen geven wetgeving niet zo snel te kunnen invoeren als het Rijk wenst en zij vroeg of er duidelijke afspraken zijn gemaakt over de procedures bij de invoering van een wet.
In het bestuursakkoord tussen het Rijk en de VNG van 12 april 1995 is vastgelegd dat bij invoering van nieuwe of gewijzigde maatregelen met het oog op de invoeringsaspecten na overleg een redelijke invoeringstermijn wordt vastgesteld. Gezien de bij de gemeenten te volgen besluitvormingsprocedures en eventueel noodzakelijke organisatorische en technische aanpassingen zal de termijn van geval tot geval kunnen verschillen, maar als uitgangspunt wordt een termijn aangehouden van drie maanden na de officiële afkondiging. Bij de presentatie van de Rijksbegroting wordt zoveel mogelijk aangekondigd welke regelingen met betrekking tot gemeenten voor het komende jaar in voorbereiding zijn.
Mevrouw Van der Burg vroeg wanneer het onderzoek naar de elektronische beschikbaarstelling van rechterlijke uitspraken wordt afgerond.
Momenteel wordt door het ministerie van Justitie een beleid voorbereid met betrekking tot de elektronische beschikbaarstelling van rechterlijke uitspraken. Hierbij worden standpunten geformuleerd over de openbaarheid van rechtspraak, de selectie en anonimisering van uitspraken en de organisatie rond de elektronische verstrekking hiervan. Tevens worden uitgangspunten geformuleerd over de (eventueel) aan derden in rekening te brengen vergoedingen voor de beschikbaar gestelde uitspraken. De verwachting is dat de beleidsnota na de zomervakantie gereed is en openbaar kan worden gemaakt. Effectuering van het beleid zal vanaf 1999 plaatsvinden.
Momenteel worden slechts geanonimiseerde fiscale arresten van de Hoge Raad en vreemdelingenuitspraken elektronisch verstrekt. In niet-geanonimiseerde vorm is o.m. de JUSTEX-databank (een selectie van bestuursrechtelijke uitspraken) beschikbaar, doch deze wordt niet aan derden verstrekt. Ook andere rechterlijke colleges zijn bezig met de ontwikkeling van jurisprudentiedatabanken.
Voorts wordt op korte termijn binnen het project Elektronisch loket rechterlijke organisatie (ELRO) een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheid van publicatie van uitspraken op het Internet. Het onderzoek richt zich in eerste instantie op de arresten van de Hoge Raad en de JUSTEX-databank. Ik verwacht niet dat deze uitspraken nog dit jaar op Internet staan, doch onmogelijk is dit niet.
Mevrouw Van der Hoeven en de heer Jeekel vroegen hoe het staat met de beantwoording van de vraag welke bestandsgegevens uiteindelijk wel en tegen welke kosten ter beschikking mogen worden gesteld. Is er voor de toegezegde inventarisatie van gegevensbestanden een Europese aanbesteding nodig en hoever staat het hiermee?
Tijdens het Algemeen Overleg over de nota «Naar toegankelijkheid van overheidsinformatie» op 10 september 1997 is door u aangedrongen op het ontwikkelen van een kader dat gebruikt kan worden bij het exploiteren van de elektronische gegevensbestanden van het bestuur. Ik heb toen gewezen op de grote diversiteit aan bestanden en op spanning tussen verschillende beleidslijnen. Bijvoorbeeld tussen enerzijds het verzelfstandigingsbeleid en anderzijds het beleid inzake «Markt en Overheid». U hebt met mij geconstateerd dat dit zeer complexe materie betreft en ik heb aangegeven dat ik nog te weinig informatie heb om zo'n kader te kunnen maken. Desgevraagd heb ik toegezegd een inventarisatie te laten uitvoeren naar de gegevensbestanden van de overheid en de wijze waarop die geëxploiteerd worden. In mijn brief van 24 november 1997, waarin ik schriftelijk antwoordde op nog openstaande vragen, heb ik aangegeven te verwachten dat voor dat onderzoek een Europese aanbesteding nodig zou zijn. Gezien de veelomvattendheid van het toegezegde onderzoek, heb ik later besloten het onderzoek te faseren. In de eerste fase wordt onderzocht welke categorieën bestanden kunnen worden onderkend. Die categorisering zal dan via een a-selecte steekproef worden getoetst op degelijkheid en representativiteit. Wanneer de categorisering deze toets doorstaat kan met de volgende fasen worden gestart: onderzoeken of per categorie beleidsuitspraken kunnen worden gedaan en vervolgens een instrument ontwikkelen waarmee overheidsorganen op grond van de categorieën en relevante variabelen zelf hun bestanden kunnen beschrijven.
Fase één van het onderzoek is inmiddels van start gegaan. Door alleen deze fase aan te besteden kwam het onderzoek niet boven de drempel voor een Europese aanbesteding uit. Volgens plan zal de rapportage in juni van dit jaar worden opgeleverd. Naar verwachting zult u na het zomerreces worden geïnformeerd over de uitkomsten en over verdere stappen.
De heer Jeekel vroeg of er al een nieuw besluit Informatievoorziening in de Rijksdienst (IVR) tot stand is gebracht en of hierin de verplichting tot het maken van structuurschetsen is gehandhaafd.
Zoals aangegeven in de tweede voortgangsrapportage BIOS is een nieuw Besluit IVR in concept gereed en onderwerp van overleg met andere departementen. In dat overleg is even pas op de plaats gemaakt, omdat het rapport van de Algemene Rekenkamer over Structuurschetsen Informatievoorziening reden was mij nogmaals te bezinnen op de vraag of de verplichting tot het maken van structuurschetsen al dan niet gehandhaafd moet blijven in het nieuwe IVR. Die heroverweging heeft echter niet geleid tot een andere conclusie. Nog steeds ben ik van mening dat het instrument structuurschets een nuttig instrument is waarvan ik het gebruik zal blijven bevorderen, maar dat gedwongen toepassing niet tot de gewenste resultaten zal leiden. Uitgangspunt van het nieuwe IVR zal zijn dat bewindslieden die voor een deelgebied van de informatievoorziening verantwoordelijk zijn, zelf hun instrumenten kunnen kiezen om hun doelstellingen te bereiken.
Een andere reden voor een pas op de plaats is dat de in het IVR geformuleerde doelbinding op gespannen voet lijkt te staan met het beleid rond Toegankelijkheid van Overheidsinformatie. Het IVR gaat er van uit dat informatie alleen mag worden verstrekt als die verstrekking is besloten in het doel van de registratie. Uitgangspunt van de nota Toegankelijkheid is dat alle informatie die op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur openbaar is, actief wordt verstrekt aan burgers en aan bedrijven. Voor de beantwoording van de vraag of hier werkelijk sprake is van strijdigheid, is nadere analyse nodig. Mocht dat inderdaad het geval zijn, dan noopt dat tot heroverweging van het vereiste van doelbinding voor wat betreft de verstrekking van informatie. Voor vastlegging en verwerking staat dat vereiste overigens niet ter discussie.
De heer Luchtenveld wees op de mogelijkheid dat de overheid de ene burger anders zou kunnen informeren dan de andere (bijvoorbeeld bij aanvragen van een vergunning) en ook elektronische bezwaarschriften zou kunnen toelaten. Wat zijn hiervan de juridische aspecten en wat betekent dit ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel en een mogelijke tweedeling.
Elektronische communicatie zal de schriftelijke communicatie met de burger in eerste instantie aanvullen maar, zolang deze vorm van communiceren nog niet algemeen ingang heeft gevonden, zeker niet vervangen. In de casus van de heer Luchtenberg geldt het volgende.
Een bestuursorgaan legt de aanvraag voor een besluit of het ontwerp voor een te nemen besluit ter inzage (art. 3:11 Awb). Voorafgaande aan terinzagelegging wordt in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huis-bladen of op een andere geschikte wijze kennis gegeven van de aanvraag of het ontwerp (art. 3:12 Awb). Belanghebbende kunnen hun zienswijze over de aanvraag of het ontwerp naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen (art. 3:13 Awb).
Met betrekking tot het ter inzage leggen is tegenwoordig ook denkbaar dat dit in elektronische vorm op een web-site gebeurd. Vooralsnog kan dit de «papieren» terinzagelegging niet vervangen, maar slechts aanvullen. Door terinzagelegging op een web-site worden de stukken immers onvoldoende voor het publiek toegankelijk, zolang nog niet iedereen gemakkelijk toegang heeft tot Internet. Het bestuursorgaan kan echter zelf in de toegang tot internet voorzien, bijvoorbeeld door op zijn kantoor of de openbare bibliotheek voor een ieder toegankelijke computers te plaatsen waarmee de documenten kunnen worden geraadpleegd. Het kennisgeven door publicatie in een blad, dan wel «op andere geschikte wijze» laat ruimte voor elektronische bekendmaking mits het bereik van de elektronische publicatie onder de relevante doelgroep ten minste even groot is als dat van de papieren publicatie. Dit zal nu in de regel nog niet het geval zijn. Het geven van een zienswijze kan naar keuze door de belanghebbende mondeling of schriftelijk geschieden. Nu deze bepaling de nadruk legt op de keuzevrijheid van de belanghebbende, moet worden aangenomen dat deze er in beginsel ook voor kan kiezen zijn zienswijze per e-mail naar voren te brengen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20644-35.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.